2. De gelijkenis van de rijke dwaas
Lukas 12:13-21
Er zijn veel Bijbelse gegevens die spreken over ons omgaan met geld en goed. De Heere Jezus Zelf heeft daarover zeer betekenisvolle dingen gezegd. Eén van die geschiedenissen willen we nu kort aan de orde stellen, als aanzet tot een Bijbelse gedachtenvorming met betrekking tot de wijze van omgaan met onze bezittingen.
Temidden van een menigte van duizenden mensen geeft de Heere Jezus Zijn hemels onderwijs. Blijkbaar stond de Heere Jezus bij het volk in hoog aanzien en een man uit de schare maakt dan ook van deze gelegenheid gebruik om Hem een probleem voor te leggen: Er was iets niet naar zijn zin wat betreft de manier waarop een erfenis tussen hem en zijn broer verdeeld was. Wie van de broers er tekort gedaan was, is niet duidelijk. Mogelijk was de vraagsteller de jongere broer en wilde hij dat Jezus de wet zou veranderen, die aangeeft dat de oudste broer een dubbel deel van de bezitting ontvangt (Deut. 21:16 en 17). De Heere Jezus grijpt zijn vraag echter aan om te waarschuwen voor gierigheid! Zijn vraag kwam namelijk voort uit een zondige begeerte om meer te krijgen dan hem toekwam. Hij meende in zijn recht te staan. De Heere laat Zich er echter niet over uit, maar ontkent dat Hij geroepen is te doen wat deze man van Hem verwacht. En daarbij waarschuwt Hij tegen hebzucht. De vrager sprak de Heere eerbiedig aan, maar eigenlijk beveelt of eist hij van Jezus, hem financieel voordeel te verlenen. "Maar Hij zeide tot hem: Mens, wie heeft Mij tot een rechter of scheidsman over ulieden gesteld?" Als die man nu gekomen was om Jezus' hulp te vragen bij de verkrijging van de hemelse erfenis, dan zou Hij hem zeker geholpen kunnen hebben.
Hoewel Christus dus niet gekomen is om een scheidsman te zijn van onze aardse bezittingen, geeft Hij hier toch wel onderwijs over het juiste gebruik ervan. Hij wil dat we ons zullen wachten voor de gierigheid, die de wortel is van alle kwaad. "En Hij zeide tot hem: Zie toe en wacht u van de gierigheid; want het is niet in de overvloed gelegen, dat iemand leeft uit zijn goederen."
Nadat de Heere die man persoonlijk heeft terecht gewezen, waarschuwt Hij allen. Het valt immers niet te ontkennen dat de gezindheid die uit de vraag van die man spreekt, niemand van ons vreemd is.
Om Zijn waarschuwing te verduidelijken laat de Heere Jezus er een gelijkenis op volgen. Deze gelijkenis is niet alleen een bestraffing voor de man die zich tot Jezus had gewend met zijn erfenisvraag, en niet bezorgd was over de nood van zijn ziel, maar zij zet kracht bij aan de waarschuwing die tot ons allemaal gericht wordt: wacht u van de gierigheid.
"Eens rijken mensen land had wel gedragen; en hij overlegde bij zichzelven, zeggende: Wat zal ik doen? Want ik heb niet, waarin ik mijn vruchten zal verzamelen."
Toen hij een buitengewone oogst op z'n land zag, heeft hij zich, als iemand die zich geen raad weet, gepijnigd met de gedachte: wat moet ik nu toch doen? Hij dankt dus God niet voor Zijn zegeningen; evenmin vraagt hij zich af wie hij met al die overvloed helpen kan. Gaat het niet dikwijls zo: hoe meer bezit, hoe meer zorgen. Sommigen kunnen er zelfs niet van slapen en tobben met de vraag, wat ze met alles wat ze hebben zullen doen en hoe ze wat ze nog niet hebben kunnen verdienen.
De rijke man komt tot een bepaalde conclusie na zijn zorgen en overleggingen. De plannen die hij maakt, zijn ingrijpend: "Dit zal ik doen: ik zal mijn schuren afbreken en grotere bouwen en zal aldaar verzamelen al dit mijn gewas en deze mijn goederen."
Hij noemt alles dus het zijne, en vergeet dat alles wat we hebben ons slechts door God geleend is tot goed gebruik (vergelijk Hoséa 2:7 en 8). Hij wilde alles verzamelen en dacht het dan goed besteed te hebben. Het komt niet in hem op, te denken aan de armen, zijn familie, de Leviet, de vreemdeling, de wees en de weduwe (zie o.a. Deut. 14, 15 en 24). Nee, alles moet in zijn grote schuur. Wat hoogmoedig om net te doen alsof hij zijn leven in eigen hand heeft. "Ik zál...". Hij dacht niet aan wat de Bijbel ons leert: "Indien de Heere wil en wij leven zullen, zo zullen wij..." (Jak. 4:13-15). Onze tijden zijn in Gods hand en wij weten zelfs niet wat er morgen met ons gebeuren zal.
De rijke man heeft nog meer plannen: "En ik zal tot mijn ziel zeggen: Ziel, gij hebt vele goederen, die opgelegd zijn voor vele jaren; neem rust, eet, drink, wees vrolijk."
Alsof er in al die jaren geen brand zou kunnen uitbreken. Aan diefstal, bederf, enzovoort, denkt hij blijkbaar ook niet. Is het je opgevallen hoe trots en onafhankelijk, hoe egoïstisch de man denkt: het is allemaal "ik" en "mijn" in zijn woordenboek.
Bovendien gaat hij ervan uit dat hij rust zal krijgen nadat hij overvloed heeft verzameld, terwijl er zoveel is dat ons temidden van de grootste overvloed kwellen kan: pijn, ziekte, een onrustig geweten of eenzaamheid kunnen ons van onze rust beroven, al hebben we al het geld van de wereld.
Is het niet opvallend van die man om zijn rijkdom voor niets anders te gebruiken dan voor zijn eigen plezier? Geen ogenblik denkt hij aan anderen. Het komt niet bij hem op dat hij door zijn rijkdom in staat gesteld wordt God en zijn medemens te dienen. Hij doet net alsof we leven om te eten, terwijl we toch moeten eten om te leven, en alsof ons geluk in niets anders bestaat dan in een zo hoog mogelijk opgevoerd genot.
Hij zei tot zijn ziel: Neem rust. "Maar God zeide tot hem: Gij dwaas, in dezen nacht zal men uw ziel van u afeisen." God spreekt het doodvonnis over hem uit en laat hem dat weten. "Dwaas", zo noemt hem God. Dwaas dat je zo denkt en redeneert en totaal niet bedenkt dat je je leven geen ogenblik in eigen hand hebt. Elk ogenblik kan het je ontnomen worden, zoals je dat elke dag om je heen ziet. God zal rekenschap eisen van uw rentmeesterschap. Deze nacht nog wel.
Er is geen uitstel meer, de rijke kan om geen enkele dag meer vragen. Deze nacht zal hij al sterven!
Tenslotte hoort de rijke dwaas zich als het ware nog toevoegen: "Wat gebeurt er nu met alles waarvoor u gezwoegd hebt en waar u uw hoop op gevestigd had?" Niet alleen kon deze rijke man niet langer over zijn goederen beschikken, hij wist zelfs niet wat er met zijn goederen allemaal zou gaan gebeuren. Zo weinig macht heeft de mens nu. Is het niet dwaas, zo zegt God, om dan zo op uw goed te vertrouwen? Zo komt de dwaasheid van wereldsgezinden het duidelijkst openbaar als ze sterven (Jer. 17:11). Want dan blijkt dat zij zich moeite gaven om schatten te verzamelen in een wereld waarvan zij zich wegspoedden, terwijl ze er niet aan dachten om ze te verzamelen in de wereld waar ze zich naartoe spoedden.
De Heere Jezus trekt dan Zelf de conclusie: "Alzo is het met dien die zichzelven schatten vergadert, en niet rijk is in God." Net zo zal het hem vergaan die alleen maar voor dit aardse leeft, in bezit zijn leven en blijdschap en genieting heeft, maar niet met God rekent en niet in God zijn leven en vreugde heeft. Die moet vroeg of laat ook sterven. Dan moet hij alles achterlaten en omdat hij zich alleen om aardse schatten heeft drukgemaakt, om het tijdelijke leven dus, is een eeuwige wroeging zijn loon.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 november 1988
Mivo +16 | 28 Pagina's
