JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

IV. Luther en zijn tijdgenoten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

IV. Luther en zijn tijdgenoten

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Luthers optreden als reformator van de kerk maakt hem tot één van de invloedrijkste persoonlijkheden van zijn tijd. Hij bevindt zich op een centrale plaats in de "scheiding der geesten", die zich gaat aftekenen. Sympathisanten en critici groeperen en hergroeperen zich rond zijn persoon en werk. 

Tot Luthers verhouding met slechts enkele van zijn tijdgenoten zullen we ons hier moeten beperken. Achtereenvolgens bespreken we Luthers verhouding met Thomas Müntzer, als vertegenwoordiger van de radicale godsdienstige groeperingen uit die tijd, met Desiderius Erasmus, en Huldrijch Zwingli, respectievelijk als vertegenwoordigers van het humanisme en het gereformeerd protestantisme. Tenslotte willen we stilstaan bij de vraag of Luthers visie nog steeds aktueel is. 

De relatie, waarin Luther tot elk van hen stond, wordt uiteraard in sterke mate beïnvloed door eigen ervaring en ontwikkelingsgang zoals geschetst in het vorige hoofdstuk.

 

Luther en Müntzer

We hebben in het vorige hoofdstuk gezien hoe onder invloed van de Zwickauer profeten een nieuwe geest vat ging krijgen op de Wittenbergse bevolking. Ook bij Karlstadt constateerden we een duidelijke ontsporing doordat hij het inwendig Woord boven de Schrift stelt. Luther noemt Karlstadt en de Zwickauers "Schwärmer" (geestdrijvers). Meer dan op iemand anders is in Luthers ogen deze aanduiding van toepassing op Thomas Müntzer. Wie is deze Thomas Müntzer? 

Weinig gegevens zijn van zijn leven bekend, zijn geboortejaar valt zelfs niet exact aan te geven (±1490). Enkele gegevens: omstreeks 1512 is Müntzer als rooms geestelijke betrokken bij een opstand in Halle. Zijn motief: medelijden met de nood van de stand van handwerkslieden, waaruit hij zelf afkomstig is. Na de vlucht uit Halle komt hij in kontakt met Luther. In 1519, tijdens het debat in Leipzig, weet Müntzer de reformator persoonlijk te ontmoeten. Het jaar daarop beveelt laatstgenoemde Müntzer aan als predikant te Zwickau. Weer een jaar later wordt Müntzer daar als predikant afgezet en vlucht hij naar Praag. Hier neemt hij kennis van de denkbeelden van de Hussieten. Sinds Pasen 1523 is hij weer predikant, nu te Allstedt.

Daar houdt Müntzer zijn vurige, wilde preken: liefst over de visioenen van Ezechiël of de Openbaring van Johannes, die door duizenden mensen uit de wijde omtrek met intense aandacht gevolgd worden.

Zijn boodschap verschilt duidelijk van die van Luther. Aan Luthers leer ontleent hij wel de bouwstenen, maar hij bouwt daarmee een geheel eigen theologisch "systeem". Kenmerkend is Müntzers scherpe onderscheiding van geest en stof: Het levende Woord kan zich niet binden aan de dode Schrift. Zoek daarom direkt kontakt met God, is zijn advies. "Kruip in een hoek en spreek met God Zelf". Alleen zij, die zo directe kennis van God opdoen door inspraken van de Geest en door visioenen, zijn in staat de Schrift te verstaan. Müntzer stelt als alle dwepers en dopers het inwendig woord boven het uitwendig Woord (de Heilige Schrift).

Hier ligt de diepste tegenstelling tussen Luther en Müntzer! Müntzer meent dat het inwendig woord in grote ziele-angst en diepe nood in het hart opklinkt. Voor Luther is het rechtstreeks willen omgaan met God, zoals Müntzer dat wil, duivelse overmoed. God wil Zich alleen laten vinden in de Schrift.

Daarin, en op geen andere wijze, openbaart Hij Zich aan mensen. Müntzer op zijn beurt ziet Luther als een letterknecht. In een preek tot de vorsten van Saksen roept hij uit: "God heeft mij Zijn wil geopenbaard door Zijn innerlijk Woord in de afgrond van de ziel, ik weet meer van Hem dan een Schriftgeleerde, al had hij 100.000 Bijbels gevreten. Die broeder Luilekkerleventje daar bij jullie in Wittenberg weet er niets van." Müntzers aanvankelijke sympathie voor Luther is inmiddels tot nul gereduceerd.

Müntzer meent dat het rijk Gods op handen is. Daaraan gaat het oordeel vooraf. Dat oordeel voltrekt zich met inschakeling van mensen die het Woord tegenstaan. Eerst denkt hij bij die inschakeling aan de vorsten. Als zij daar allerminst voor blijken te voelen, dan wijst hij deze taak toe aan het volk. Het volk moet in opdracht van God het zwaard hanteren waarmee recht geschiedt aan de goddelozen en wordt zo ingeschakeld bij de realisering van een christelijke gemeenschap, van het rijk Gods. Deze visie van Müntzer verklaart zijn betrokkenheid bij de Boerenoorlog (1525).

De Boerenoorlog is niet, zoals van rooms-katholieke zijde beweerd is, een gevolg van Luthers ideeën over de vrijheid van een christen. Ook in 1493, 1502 en 1514 kwamen soortgelijke opstanden voor. De eisen van de opstandige boeren, zoals zij die in de Twaalf Artikelen formuleerden, wijzen ook niet in de richting van godsdienstige verlangens. De hoofdoorzaak van de Boerenoorlog, daarover zijn de meeste historici het nu wel eens, was gelegen in het verzet van de boerenstand tegen de prijsstijgingen en de inkomens-daling, die de overgang van de middeleeuwse agrarische economie naar de geld-economie begeleidden. Dat zij zich daarbij op Luthers leer over de vrijheid van de christenen beriepen, is Luther een doorn in het oog geweest. In naam van het Evangelie trachtten de boeren hun zin te krijgen. Hoewel Luther de meeste eisen van de boeren alleszins redelijk vindt, keurt hij scherp af dat zij zich daarbij beroepen op het Evangelie. Twee zaken worden op deze manier door elkaar gehaald: het geestelijk en het wereldlijk rijk, waarbij het eerstgenoemde wordt misbruikt (om hun eisen te rechtvaardigen) in dienst van het tweede. Deze tweerijkenleer bepaalt Luthers positie kiezen tegenover de opstandige boeren. In de vermenging van beide rijken, zoals dat door de boeren gebeurt, ziet Luther de duivel zelf aan het werk. Daarom roept hij de vorsten op tot hard optreden in zijn geschrift "Tegen de moorddadige en roofzuchtige benden der boeren", dat ongelukkigerwijze pas verschijnt als de opstand al in bloed gesmoord is. 

Müntzer heeft in de boeren geschikte mensen gezien in dienst van zijn ideaal: de realisering van het rijk Gods. Ook Luther meent te leven in de eindtijd, terwijl hij de paus beschouwt als de antichrist. God Zelf echter zal spoedig ingrijpen en Zijn Koninkrijk oprichten. De mens, ook de gelovige mens, is daarbij geen medewerker (Müntzer!), maar tegenwerker.

Müntzers ophitsende prediking voor de boeren in Mühlhausen mist haar uitwerking niet. Tot het laatst toe weet hij hen op te zwepen tot verzet, ook als de kans op succes al lang verkeken is. Bij Frankenhausen worden 5.000 boeren, tot het allerlaatst hopend op hemelse bijstand, tenslotte door de vorstelijke troepen afgeslacht. Müntzer zelf herroept na ondragelijke folteringen zijn dwalingen, waarna hij onthoofd wordt (1525).

 

Luther en Erasmus

In de Universiteitsbibliotheek te Groningen bevindt zich een exemplaar van de vierde druk van Erasmus' uitgave van het Nieuwe Testament. In het eerste deel van deze uitgave staan, in drie kolommen, de Griekse tekst, Erasmus' eigen vertaling en de tekst van de Vulgata, de officiële kerkelijke vertaling. In het tweede deel staan de aantekeningen (Annotationes) van Erasmus bij de nieuw-testamentische boeken. Het unieke van dit boekwerk in de Groningse Universiteitsbibliotheek is dat het ooit aan Maarten Luther toebehoorde. Luther heeft Erasmus' aantekeningen zeer grondig bestudeerd, met de pen in de hand! En hij heeft zich, blijkens tal van kanttekeningen die hij bij de Annotationes plaatste, vaak flink kwaad gemaakt op Erasmus. Waarom reageerde Luther zo fel?

Het is goed te weten dat de vierde druk van Erasmus' vertaling van het Nieuwe Testament werd uitgegeven in 1527. Er heeft zich dan al het een en ander afgespeeld tussen de beide mannen. In 1524 opent Erasmus de aanval door de publicatie van "De libero arbitrio" (Over de vrije wil). Luther is er hem dankbaar voor geweest dat hij het debat op een uiterst fundamenteel geschil toespitste. In 1525 verschijnt Luthers "De servo arbitrio" (Over de geknechte wil). Beide titels geven aan waarover de strijd tussen de humanist en de reformator gaat. Erasmus betoogt dat de menselijke wil vrij is. De mens is in staat om aan zijn zaligheid mee te werken, al kan daarbij Gods helpende genade niet gemist worden. 

Erasmus' boekje kenmerkt zich door een merkwaardige tegenstrijdigheid. Enerzijds stelt hij dat de Schrift ten aanzien van de kwestie van de vrije wil geen duidelijke, voor ons mensen doorzichtige uitspraken doet. We moeten er dan ook over zwijgen en het aan God overlaten. Anderzijds meent Erasmus tal van bijbelteksten te kunnen noemen die zouden pleiten voor de vrije wil. De teksten, die Erasmus aanvoert, houden meestal een gebod of een vermaning in. Het feit, dat dergelijke geboden en vermaningen in de Schrift voorkomen, betekent volgens Erasmus, dat zij ook opgevolgd, gehoorzaamd kunnen worden. (Vergelijk met vr. en antw. 115 Heid. Cat.).

Nu zijn er in de Schrift ook plaatsen die heel duidelijk tegen de leer van een vrije wil pleiten. Hoe komt Erasmus daarmee klaar? Eén voorbeeld: in Ex. 9:35 staat dat het hart van de farao door de Heere Zelf verstokt werd. Erasmus legt nu deze tekst zó uit, dat de Heere aan de farao de gelegenheid gaf zijn hart te verstokken. Luther wijst een dergelijke willekeurige uitleg van de Schrift radikaal van de hand.

Tegen Eramus in houdt Luther staande dat onze wil de gevangene is van de zonde en de satan. Anders dan Erasmus meent hij dat de Schrift wèl duidelijk is hierin. Luther gebruikt in dit verband het beeld van een rijdier: de wil van de mens is als een rijdier dat òf door de duivel óf door God bereden wordt. In het eerste geval doet de mens wat de duivel wil, in het tweede volgt hij Gods wil. We moeten hierbij bedenken dat ook de duivel geen vrije wil heeft. Tussen beide ruiters heerst strijd. Wordt deze strijd door God gewonnen, dan is de menselijke wil bevrijd, maar dat betekent dat zij gaat willen en doen wat God wil en doet. 

Tegenover Erasmus' helpende genade poneert Luther krachtig het "sola gratia". Gods genade is absoluut en het heil is alleen en uitsluitend afhankelijk van Gods genadig handelen. Ten diepste scheidt hen beiden een verschil in mensbeschouwing. Erasmus' humanistische visie op de mens staat haaks op de bijbelse mensvisie, zoals die door Luther verdedigd wordt. Het optimisme van Erasmus ten aanzien van de menselijke samenwerking met God kan Luther onmogelijk delen. In zijn eigen leven is hij op deze samenwerkingsgedachte stukgelopen. De weg die Erasmus wees, was Luther een doodlopende weg gebleken! Dat hij zich al vroeg van een diepgaande tegenstelling met Erasmus bewust is, blijkt uit een brief aan een vriend uit het voorjaar van 1517. Kernachtig geeft hij daarin weer wat hem van zijn beroemde tijdgenoot scheidt: "Ik zit te lezen in de geschriften van onze Erasmus; van dag tot dag moet ik minder van hem hebben. Wel bevalt het mij, dat hij zo onvermoeid en intelligent de oude, diepgewortelde domheden van monniken en priesters bestrijdt. Maar ik vrees dat hij Christus en de genade van God niet genoeg laat gelden... Het maakt groot verschil of men, zoals hij, veel gewicht hecht aan de menselijke wil, of dat men van niets anders weten wil dan van genade". Was er aanvankelijk nog sprake van enige waardering voor elkaar, na de strijd over de wilskwestie is de verwijdering definitief. Voor Erasmus was dat ook duidelijk toen hij zich zette tot het schrijven van "De libero arbitrio". 

Erasmus en het humanisme sluiten in hun visie op de genade nauw aan bij de rooms-katholieke traditie van de "medewerkende genade". We moeten dan ook konstateren dat Luther en Erasmus, reformatie en humanisme door een diepe kloof van elkaar gescheiden worden.

 

Luther en Zwingli

Ontmoette Luther in Erasmus een belangrijke vertegenwoordiger van het humanisme, in zijn kontakten met Zwingli zien we de pijnlijke konfrontatie tussen twee mannen, die beiden voor de reformatie van de kerk van grote betekenis zijn geweest, maar toch van elkaar gescheiden zijn gebleven. Voor we op het geschil tussen beiden ingaan, eerst iets over Zwingli. In de loop der eeuwen is nogal verschillend over Zwingli gedacht. Willen we iets zinnigs kunnen schrijven over Luthers verhouding tot de Zwitser, dan dienen we te weten hoe we laatstgenoemde moeten beoordelen.

Was hij een humanist? Had hij ten diepste dezelfde geloofsovertuiging als Luther of is er sprake van een fundamentele tegenstelling, ja zelfs van twee verschillende geloven? Het zou ons te ver voeren hier diepgaand op in te gaan. We volstaan dan ook met het geven van de volgende, korte antwoorden:

a. Zwingli was géén humanist, maar moet als reformator worden beschouwd,

b. Het is onjuist aan Zwingli, hoewel hij langs een andere weg dan Luther tot zijn reformatorische denkbeelden kwam, een wezenlijk ander geloof toe te schrijven dan aan Luther.

We gaan er dus vanuit dat Luther en Zwingli beiden voluit tot de reformatie gerekend moeten worden en dat beider geloofsvisie niet principieel verschilde.

Aanvankelijk heeft de verhouding van Luther en Zwingli het karakter van éénrichtingsverkeer: Zwingli nam kennis van Luthers geschriften. De gedachte echter, dat Zwingli zich onder invloed van Luther van het humanisme heeft afgewend en zich tot reformator heeft ontwikkeld, klopt niet met de werkelijkheid. Zelf heeft hij dit ook nadrukkelijk ontkend: "Ik ben, lang voordat iemand in onze streek iets van die naam Luther wist, begonnen het Evangelie van Christus te prediken in het jaar 1516, zodat ik op geen kansel geklommen ben, zonder dat ik de woorden die dezelfde morgen in de mis als Evangelie gelezen werden, vóór mij genomen en die alleen op grond van de Bijbel, de Schrift uitgelegd heb."

Onafhankelijk van Luther komt hij tot inzichten, die ondanks duidelijke accentverschillen, in hoofdlijnen parallel lopen aan die van Luther. Toch wenst Zwingli niet als lutheraan aangeduid te worden. Dit ondanks zijn grote waardering voor Luther, die hij typeert als "de voortreffelijke, moedig optredende knecht van Christus". Hij vindt het onjuist dat christenen zich noemen naar de naam van een mens, van hoeveel betekenis voor Gods kerk deze ook is. Het gaat er niet om de naam van Christus te vervangen door die van een mens, want "Luther is niet voor ons gestorven, maar leert ons Hem kennen, door Wie alleen wij het heil hebben". Bovendien is Luther volgens Zwingli in een aantal opzichten niet radicaal genoeg. Meer dan Luther keert hij zich tegen de dode vormendienst, die in de kerk heerste. Liet Luther nog enige ruimte voor de biecht, Zwingli schaft deze radicaal af. Anders dan bij Luther worden de kerken door hem gezuiverd van beelden. Ten aanzien van het sacrament van het Heilig Avondmaal meent Zwingli dat Luther te weinig afstand neemt van de traditionele rooms-katholieke sacramentsopvatting. Op dit punt hebben de beide kerkhervormers niet tot overeenstemming kunnen komen. De politieke situatie maakte een samengaan van alle evangelischen dringend noodzakelijk. Met het oog op de noodzaak van een protestantse eenheid tegenover het roomse blok (de paus, Karel V en Frans I, de Franse koning) organiseert Philips van Hessen een godsdienstgesprek, dat gehouden wordt van 1 tot 4 oktober 1529 op zijn slot te Marburg. Dit gesprek tussen o.a. Luther en Zwingli heeft de verlangde eenheid allerminst opgeleverd; het maakt de kloof eerder dieper. Het debat spitst zich toe op de zinsnede: Dit is Mijn lichaam. Wordt hier bedoeld dat Christus' lichaam in het avondmaal werkelijk tegenwoordig is, ja of nee? Luthers antwoord op deze vraag is een krachtig "ja"! Als de predikant uitspreekt, beter: als het Woord Gods klinkt: Dit is Mijn lichaam, dan is dat ook zo. Het brood verandert dan in het lichaam van Christus en blijft dat zolang het Woord klinkt. Hier is geen twijfel mogelijk: "zoals Christus' mond het gesproken heeft, zo is het: "Hij kan niet liegen of bedriegen" (grote Catechismus).

Zwingli ontkent dat Christus lichamelijk aanwezig is in de tekenen van brood en wijn. Brood en wijn zijn slechts tekenen (symbolen), die heenwijzen naar Christus' offer. Het avondmaal is voor Zwingli vooral een gedachtenismaal ("Wiedergedächtnusz"). Christus werkt door Zijn Geest de gelovige gedachtenis aan Zijn lijden en sterven in de harten van de gelovigen. 

Calvijn zal evenals Zwingli Luthers opvatting over Christus' lichamelijke tegenwoordigheid in het avondmaal van de hand wijzen. Ook naar de kant van Zwingli treedt hij echter corrigerend op. In het avondmaal treffen we niet alleen "tekenen" aan, er wordt ook daadwerkelijk iets geschonken. In de Catechismus van Genève (vraag en antwoord 53) zet Calvijn zijn standpunt ten aanzien van Zwingli's avondmaalsopvatting uiteen. Vraag: Hebben wij in het avondmaal alleen de betekenis van de weldaden of worden ze ons daar werkelijk geschonken? Antwoord: Omdat onze Heere de Waarheid Zelf is, is het allerminst twijfelachtig dat Hij bij de belofte tevens de vervulling voegt en bij de tekenen de waarheid van die tekenen.

De gelovige herdenkt niet alleen, maar eet en drinkt (in geestelijke zin) Christus' lichaam en bloed en wordt zo met Zijn lichaam verenigd. (Zie: Heidelbergse Catechismus: zondag 28, vraag en antwoord 76).

Het verschil tussen Luther en Zwingli, zoals dat in Marburg duidelijk blijkt, gaat terug op een verschillende visie op de wijze waarop de Goddelijke en de menselijke natuur zich tot elkaar verhouden. Zwingli onderscheidt duidelijk de beide naturen van Christus, Luther doet dat niet zo. Hij meent dat de menselijke natuur eigenschappen ontvangen heeft van de Goddelijke natuur, waaronder de alomtegenwoordigheid. Tot in elk boomblad is Christus' lichaam aanwezig.

Het Marburgse gesprek loopt op een mislukking uit. Luther weigert Zwingli de broederhand. Zwingli is in zijn ogen een dweper, die hij op één lijn plaatst met Müntzer en Karlstadt. Luthers houding tegenover Zwingli is beschamend geweest. Hij beschuldigt Zwingli zelfs van de zonde tegen de Heilige Geest. Als Zwingli enkele jaren later het leven laat in de slag bij Kappel (1531) ziet hij hierin een oordeel van God. Anders dan Calvijn heeft Luther de ander niet kunnen zien als een dienaar van God. Samenwerking was dan ook uitgesloten. Een betreurenswaardige ontwikkeling, die enerzijds Luthers gebreken en onvolkomenheden toont, maar anderzijds toch ook uiting geeft aan zijn strijdbaarheid als het gaat om zaken waarmee naar zijn overtuiging het getuigenis van de Schrift gemoeid is.

 

Luther en... wij

Luthers mening over de opvattingen van zijn tijdgenoten heeft ook nu nog betekenis. De ideeën waarmee hij gekonfronteerd werd, leven tot in onze tijd voort. Luthers visie is om die reden nog altijd actueel en waard om overdacht te worden.

Zijn verhouding tot Müntzer en de opstandige boeren toont ons Luthers zorg dat het Evangelie wordt misbruikt om wereldse idealen na te streven. Het Woord dient dan als dekmantel waaronder men eigen maatschappelijke of politieke verlangens denkt te realiseren. Ook zijn standpunt ten aanzien van Müntzers mystieke opvattingen behoudt zijn waarde. Ook vandaag zoeken velen de waarheid in zichzelf (inwendig schouwen). Luther verwijst naar het Woord!

Ook in zijn relatie tot Erasmus en diens humanisme kunnen we veel van Luther leren. Velen menen nog steeds dat hun zaligheid mede afhankelijk is van een menselijke wilsbeslissing.

De avondmaalsopvattingen van Luther en Zwingli spelen een rol in de huidige discussie rond de oecumenische avondmaalsviering.

Er zou meer te noemen zijn. Het voorgaande is echter voldoende om aan te tonen dat bezinning op de persoon en het werk van Luther ons kan helpen bij het bepalen van onze houding tegenover de geestelijke invloeden die vandaag op ons afkomen.

Met het bovenstaande is al iets gezegd over Luthers actualiteit en zijn betekenis voor ons. Belangrijk is nu de vraag hoe onze positie is tegenover Luther. We gaan daarvoor graag bij Calvijn in de leer! Johannes Calvijn is wel de grootste leerling van Luther genoemd. En inderdaad is bekend dat hij Luthers geschriften door en door kende. Duidelijk is bijvoorbeeld Luthers invloed aanwijsbaar in Calvijns Institutie. Zijn leven lang behoudt Calvijn grote achting voor Luther, die hij ergens typeert als "een opvallende apostel van Christus". Toch is Calvijns positie ten opzichte van Luther er allerminst één van slaafse navolging. Hij behoudt zijn zelfstandigheid. Die zelfstandigheid blijkt o.a. in zijn visie op het Heilig Avondmaal. Noch het standpunt van Luther noch dat van Zwingli hierover kan hij delen.

Eveneens verschilt hij van Luther als het gaat over de verhouding van de kerk en staat. Het terrein van beiden heeft hij duidelijk afgebakend. Kerk en staat hebben elk een eigen taak. Daarom verbiedt hij de overheid zich te mengen in kerkelijke zaken. Luther plaatst de kerk juist onder voogdij van de wereldlijke machthebbers. Calvijn kent, hoewel in uiterst voorzichtige bewoordingen, het recht van verzet toe aan lagere magistraten. Een recht dat alleen geldt wanneer de ware religie onderdrukt wordt. Luther meent dat verzet tegen de overheid in geen enkele situatie geoorloofd is.

Ten aanzien van de genoemde verschillen tussen beide hervormers volgen we bij voorkeur het voetspoor van Calvijn. Eveneens in navolging van Calvijn blijkt Luther voor ons echter een "zeer voortreffelijke dienaar van Christus".

 

D.J. Vogelaar

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 september 1983

Mivo +16 | 84 Pagina's

IV. Luther en zijn tijdgenoten

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 september 1983

Mivo +16 | 84 Pagina's