2. Kerstprogramma
ZINGEN
Hij heeft gedacht aan Zijn genade,
Zijn trouw aan Isrel nooit gekrenkt;
Dit slaan al 's aardrijks einden gade,
Nu onze God Zijn heil ons schenkt.
Juicht dan de Heer met blijde galmen,
Gij ganse wereld, juich van vreugd;
Zing vrolijk in verheven psalmen
Het heil dat d'aard' in 't rond verheugt.
STEM
Ziet, een maagd zal zwanger worden, en zij zal een Zoon baren, en Zijn naam IMMANUËL heten.
En in de zesde maand werd de engel Gabriël van God gezonden naar een stad in Galiléa, genaamd Nazareth.
VERTELLER
Daar in het kleine dorpje Nazareth, woont Maria. Wie in het land kende haar? Ze was een vergeten vrouw. Ja, ze was wel geboren uit de familie van een koning. Van koning David. Maar er waren honderden jaren voorbijgegaan. Die familie was arm en vergeten geraakt. Wie in het land zou aan Maria denken? Maar eens kwam er bij de eenvoudige vrouw een engel uit de hemel. Dat was de engel Gabriël. Gabriël werd gezonden...
STEM
... tot een maagd, die ondertrouwd was met een man wiens naam was Jozef, uit den huize Davids; en de naam der maagd was Maria. En de engel tot haar ingekomen zijnde, zeide: Wees gegroet, gij begenadigde, de Heere is met u; gij zijt gezegend onder de vrouwen.
En zie, gij zult bevrucht worden en een Zoon baren, en zult Zijn naam heten JEZUS. Deze zal groot zijn en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden; en God de Heere zal Hem de troon van Zijn vader David geven; En Hij zal over het huis Jakobs koning zijn in der eeuwigheid, en Zijns Koninkrijks zal geen einde hebben.
ZINGEN
Hoe zal ik U ontvangen,
hoe wilt Gij zijn ontmoet,
O 's werelds hoogst verlangen,
des sterv'lings zaligst goed?
Dat ons Uw geest verlichte!
Houd zelf de fakkel bij,
die, Heer, ons onderrichte,
wat U behaag'lijk zij!
VERTELLER
Maria gaat op reis, naar Zacharias en Elisabeth. Ja, ze gaat met haast op reis. Ze moet het grote gebeuren verder vertellen. Daar klinkt de groet van Elisabeth:
STEM
Gezegend zijt gij onder de vrouwen, en gezegend is de Vrucht uws buiks. En van waar komt mij dit, dat de moeder mijns Heeren tot mij komt?
VERTELLER
Nu kon Maria niet meer stil blijven. Maria zingt haar lofzang. Zij verheugt zich in God haar Zaligmaker. Die God Die haar heeft aangezien. Die God, Die grote dingen aan haar heeft gedaan.
ZINGEN
Mijn ziel verheft Gods eer;
Mijn geest mag blij den Heer'
Mijn Zaligmaker noemen,
Die, in haar lagen staat,
Zijn dienstmaagd niet versmaadt
Maar van Zijn gunst doet roemen.
Want ziet, om 's Heeren daân,
Zal elk geslacht voortaan
Alom zij zalig spreken;
Wijl God, na ramp en leed,
Mij grote dingen deed:
Nu is Zijn macht gebleken.
Hoe heilig is Zijn Naam!
Laat volk bij volk tezaam
Barmhartigheid verwachten;
Nu Hij de zaligheid,
Voor die Hem vreest, bereidt,
Door al de nageslachten.
Lofzang van Maria:1, 2 en 3
DEKLAMATIE
Eens kwam uit het grote keizerspaleis
Een knecht het bericht vertellen
Gaat alle mannen nu op reis
De keizer wil u tellen
En overal van ied're kant
Trekken mensen door het land.
STEM
En Jozef ging ook op, van Galiléa, uit de stad Nazareth, naar Judéa, tot de stad Davids, die Bethlehem genaamd wordt (omdat hij uit het huis en geslacht van David was); Om beschreven te worden met Maria, zijn ondertrouwde vrouw, welke bevrucht was.
VERTELLER
Jozef en Maria... samen op weg naar Bethlehem. Ze waren liever bijven wonen in hun rustige dorpje Nazareth. Maar ze moesten naar Bethlehem. Het was op bevel van de keizer. Waarom dan toch? Wel, opdat vervuld zou worden...
STEM
En gij Bethlehem Efratha, zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda? Uit u zal Mij voortkomen Die een Heerser zal zijn in Israël, en Wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid.
VERTELLER
Maria en Jozef komen in Bethlehem aan. Zou er plaats voor hen zijn? Ja... maar in een stal. Daar kunnen ze uitrusten. Ze liggen op een bed van hooi. Arm? Nee, want in die stille, donkere nacht wordt het Kind geboren.
ZINGEN
Stille nacht, heilige nacht!
Davids Zoon, lang verwacht,
Die tot God ons terugbrengen zal,
Wordt geboren in Bethlehems' stal,
Hij, der schepselen Heer,
Hij, der schepselen Heer.
Hulp'loos Kind, heilig Kind!
Dat zo trouw zondaars mint,
Ook voor mij hebt G'Uw rijkdom ontzegd,
Werd G'in stro en in doeken gelegd.
Leer m'U danken daarvoor,
Leer m'U danken daarvoor.
VERTELLER
Daar op dat vergeten plekje in die schamele stal is in die nacht het heerlijkste geschied wat ooit op aarde gebeuren zou. Daar is de Heere Jezus geboren. Daar is Gods eigen Zoon als een Kindje op de wereld gekomen, hulpeloos en arm.
STEM
Een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijn schouder, en men noemt Zijn Naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der Eeuwigheid, Vredevorst.
VERTELLER
Maria nam haar Kindje en wond Hem in doeken. Een bedje had ze niet, in een kribbe heeft ze Hem neergelegd. En Maria en Jozef hebben hun Kindje gezien met grote blijdschap en in grote liefde; maar ook met eerbied. Dat Kindje zou de Zaligmaker zijn, ook hun Zaligmaker. De boodschap, eenmaal door de engel Gabriël gebracht, was waarheid geworden.
DEKLAMATIE
Er is een heilig Kind geboren,
Dat Isrel zaal'gen zal;
Het is de Zoon des Allerhoogsten,
De Koning van 't heelal!
Hij zal Zijn volk met vrede zeeg'nen
Zijn Naam is: "Vredevorst".
Hij zal bevrijden van de zonde,
Wie waarlijk naar Hem dorst.
Jezus daalt op aarde neder,
Als een Kindje, klein en teer;
Maar hoe arm Hij ook moog' wezen,
Hij is aller scheps'len Heer'.
Vrede zal op aarde dagen,
God heeft in de mens behagen
Zalig, die naar vrede vragen,
Jezus geeft die, hoort Zijn stem.
STEM
Voorts is de belofte des evangelies, dat een ieder, die in de gekruisigde Christus gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe; welke belofte alle volken en mensen, tot welke God naar Zijn welbehagen Zijn evangelie zendt, zonder onderscheid moet verkondigd en voorgesteld worden, met bevel van bekering en geloof.
(Vijf artikelen tegen de Remonstranten - hfdst. 2, par. 5)
DEKLAMATIE
Ons hart, Heer', klaagt ons steeds weer aan,
Heer', zie ons vol schuld hier staan,
Wij zijn Uw gramschap dubbel waard,
't Is een wonder dat G'ons hebt gespaard.
Uw wetten hebben wij veracht,
Naar uw liefde niet getracht.
De wereld met haar zondelust
is nog niet in ons uitgeblust.
Zie, Heer', op ons erbarmend neer!
'k Weet geen weg noch uitkomst meer,
Het aardse met zijn valse schijn
Blijkt niets dan ijdelheid te zijn.
Was ons om Jezus' wille rein
Dat zal toch ons behoud slechts zijn.
Wie kan ons redden van de straf
Dan Hij, Die Zich ten offer gaf.
VERTELLER
Zo kwam de Heiland op aarde, arm en veracht. Geen koningen of keizers zijn gekomen om Hem te begroeten. Arme herders kwamen knielen aan Zijn schamele kribbe. Maar zo wilde Hij komen, arm en nederig om de mensen rijk en gelukkig te maken.
Nee, Hij is niet gekomen om mensen geld en goed te brengen, maar "de Zoon des mensen is gekomen om te zoeken en zalig te maken dat verloren was".
ZINGEN
Gezegend zij de grote koning,
Die tot ons komt in 's Heeren Naam!
Wij zeeg'nen u uit 's HEEREN woning;
Wij zegenen u altezaam.
De HEER' is God, door Wien w'aanschouwen
Het vrolijk licht, na bang gevaar:
Bindt d'offerdieren dan met touwen
Tot aan de hoornen van 't altaar.
Gij zijt mijn God, U zal ik loven,
Verhogen Uwe majesteit;
Mijn God niets gaat Uw roem te boven;
U prijz' ik tot in eeuwigheid.
Laat ieder 's Heeren goedheid loven;
Want goed is d'Oppermajesteit;
Zijn goedheid gaat het al te boven;
Zijn goedheid duurt in eeuwigheid.
Ps. 118:13 en 14
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 1982
Mivo +16 | 32 Pagina's
