2. Door de eeuwen heen
De tijd van de Bijbel gaat vrijwel naadloos over in Romeinse overheersing. Daarmee breekt een tijd aan, waarin christenvervolging één van haar ergste vormen aanneemt. Deze vervolgingen in het Romeinse Rijk zijn zo bekend geworden, dat de term 'de christenvervolging' gebruikt wordt voor deze periode.
Niet alleen in Rome zijn christenen vervolgd, maar ook in andere landen zijn christenen vervolgd om hun geloof. Ook in de zestiende en zeventiende eeuw zijn mensen om hun geloof vervolgd. In de Nederlanden (België en Nederland) en in Frankrijk zijn na de hervorming vele mensen omgebracht, omdat ze de Rooms-Katholieke kerk verlieten en protestants werden.
Romeinse Rijk
Paulus heeft voor zijn bekering geprobeerd te voorkomen dat de christenen zich zouden verspreiden over de wereld. Maar juist door die vervolgingen zijn de christenen steeds verder gevlucht en werd het Evangelie over de wereld verspreid. Ook door de zendingsreizen, die de apostelen gehouden hebben, is het Evangelie steeds verder in de wereld verspreid. In veel plaatsen waar een jonge christelijke kerk komt, blijft dat niet onopgemerkt. Zoals het Sanhedrin het merkt in de tijd van Petrus en Johannes, zo hebben ook andere overheden en burgers gemerkt dat er christenen in hun stad, dorp of omgeving wonen. Ook in de hoofdstad van het Romeinse Rijk is een christelijke gemeenschap ontstaan. Hoewel zij zich in de eerste periode nog relatief rustig kan ontwikkelen, is deze rust niet van lange duur.
Brand in Rome
In juli 64 zijn er verschillende branden die een belangrijk deel van Rome verwoesten. Een mogelijke oorzaak hiervoor is dat de dicht op elkaar gebouwde huizen zijn gaan branden. Een veel gehoorde oorzaak van de branden is dat ze in opdracht van keizer Nero zijn aangestoken. Wat de reden ook is, Nero weet dat hij moet ingrijpen. Het gerucht dat hij de aanstichter is van de verwoestende branden komt al snel op gang. Naar een zondebok hoeft hij niet lang te zoeken. Mede op advies van Tigellinus, commandant van de Pretoriaanse garde, beschuldigt hij de christenen als aanstichters van de branden, omdat ze niet met de Romeinse staatsgodsdienst meedoen. De bekende geschiedschrijver Tacitus beschrijft dit als volgt: Om het gerucht [dat Nero Rome in brand had gestoken] de kop in te drukken, beschuldigde Nero een groep mensen, verafschuwd wegens hun boosaardigheden, die de menigte als christenen aanduidde, en strafte hen op de meest wrede manier.
Vooral de leidinggevende christenen worden massaal gearresteerd op grond van brandstichting. Tijdens de eerste arrestaties geloven de inwoners van Rome nog wel dat de christenen Rome in brand gestoken hebben. Later is in heel Rome te horen dat Nero de branden zelf aangestoken heeft. Het eerdere gerucht krijgt dan weer volop de aandacht. Nero is echter vastbesloten de christenen aan te pakken en te vervolgen, daarom verandert hij na verloop van tijd de aanklacht tegen hen. Hij beschuldigt ze in plaats van brandstichting, van haat tegen de mensheid. Nero wil de wereld laten zien dat hij de heerser van de wereld is en dat met hem niet gespot kan worden. Daarom laat hij de gevangenen niet alleen opsluiten, maar ook ter dood veroordelen. Hij laat hen niet zomaar ophangen of onthoofden. De Romeinse geschiedschrijvers Tacitus en Suetonius geven daar in hun boeken verschillende voorbeelden van. Terwijl de christenen in de arena sterven worden ze bespot. In de arena's waar normaal wedstrijden gehouden worden, worden nu christenen gedood. Zij zijn nu het schouwspel voor het samengekomen publiek. Om het er allemaal wat mooier uit te laten zien, laat Nero de christenen bekleden met dierenhuiden. Zo worden zij prooi voor de wilde dieren. In zijn tuinen laat Nero christenen ophangen terwijl ze met pek besmeerd in brand gestoken worden. Zo dienen de christenen als het ware als lantaarnpalen voor de tuinen van Nero. De ter doodveroordeelden getuigen in de arena en tuinen van Nero van Christus onder andere door het zingen van psalmen. Op deze manier proberen ze de aanwezige toeschouwers te bewegen tot het geloof en geven ze blijk van de zekerheid van hun geloof en toekomst.
Nieuwe vervolging
In het jaar 250 na Christus vaardigt Decius, de keizer van Rome, een bevel uit dat alle inwoners van het Romeinse Rijk de staatsgoden moeten offeren. Hij wil hiermee de eenheid van het volk bevorderen. Degenen die zich niet aan zijn bevel houden, worden gemarteld en gedood. Hiermee start een nieuwe periode van christenvervolgingen. Zo'n vijftig jaar later, tijdens de regering van keizer Diocletianus, ontstaan de grootste christenvervolgingen. Eerst worden zij ontslagen uit allerlei overheidsfuncties en het leger. Vervolgens verbiedt Diocletianus christenen om bij elkaar te komen en moeten ze hun heilige boeken verbranden. Velen van hen moeten hun geloof uiteindelijk met de dood bekopen. Met de ondertekening van het Edict van Milaan in het jaar 313 komt een officieel einde aan de onwettige status, en daarmee de achterstelling, van het christendom. Hiermee komt er formeel een einde aan de vervolging van christenen door de Romeinse overheid. Door de ondertekening van dit edict krijgen de christenen hun bezittingen, gebouwen en grond - die tijdens de vervolging van hen zijn afgenomen - weer terug.
Leven van christenen
Een onbekende christen stuurt aan het eind van de tweede eeuw een brief naar een zekere Diognetus. In deze brief beschrijft hij 17 'kenmerken' van het leven van christenen, om Diognetus te onderwijzen in het leven van christenen:
1. Want christenen verschillen van de overige mensen noch door woonplaats, noch door taal of zeden.
2. Want nergens wonen ze in eigen steden noch gebruiken ze de een of andere afwijkende taal of leiden ze een bijzondere levenswijze.
3. Hun leer is niet uitgevonden door het verstand of vernuft van drukzoekende mensen en ze staan ook niet als anderen een menselijke opvatting voor.
4. Maar terwijl ze wonen in Griekse en niet-Griekse steden - al naar gelang aan ieder werd toebedeeld - en ze de gewoonten van het land volgen in kleding en voedsel en in andere zaken van het dagelijks leven, vertonen ze toch een wonderbaarlijke en algemeen erkende vreemde levenswijze.
5. Ze wonen in hun eigen land, maar als vreemdelingen. Ze delen in alles mee als burgers, maar hebben alles te lijden als vreemdelingen. Elk vreemd land is hun vaderland en elk land is hun vreemd.
6. Ze trouwen als ieder ander. Ze krijgen kinderen, maar ze leggen hun nageslacht niet te vondeling.
7. Ze delen hun tafel, maar niet hun bed.
8. Ze leven 'in het vlees', maar niet 'naar het vlees'.
9. Ze vertoeven op aarde, maar ze zijn thuis in de hemel.
10. Ze gehoorzamen de vastgestelde wetten, maar in hun eigen leven overtreffen ze de wetten.
11. Ze houden van allen, maar ze worden door allen vervolgd.
12. Ze zijn onbekend, maar ze worden vermoord. Ze sterven, maar ze worden levend gemaakt.
13. Ze zijn arm, maar ze maken velen rijk. Ze komen alles tekort, maar ze hebben in alles overvloed.
14. Ze worden onteerd, maar die ontering strekt hun tot roem. Ze worden belasterd, maar ze worden gerechtvaardigd.
15. Ze worden gesmaad, en ze zegenen. Ze worden beledigd, en ze bewijzen eer.
16. Als ze goed doen worden ze gestraft als boosdoeners. Als ze gestraft worden verheugen ze zich alsof ze tot leven kwamen.
17. Door de Joden worden ze bestreden als vreemdelingen, door de Grieken worden ze vervolgd. En die hen haten kunnen toch geen reden voor hun vijandschap geven.
Om het eenvoudig te zeggen: Wat de ziel is in het lichaam, dat zijn de christenen in de wereld.'
'Epistula ad Diognetum' - brief aan Diognetus
Vertaling: A.F.J. Klijn, Apostolische vaders 3 (Baarn: Bosch en Keuning 1967) .
Nederlanden
In 1522 wordt in de Waalse provincie Henegouwen de latere theoloog Guido de Brès geboren. Hij leeft in een tijd waarin de Reformatie haar invloed begint te krijgen in de Nederlanden. Guido besluit al op jonge leeftijd zich aan te sluiten bij de protestanten en wordt een volgeling van Maarten Luther. Om zijn geloof moet hij naar Duitsland vluchten, waarna hij uiteindelijk in Genève terecht komt. In Genève ontmoet hij een andere kerkhervormer: Johannes Calvijn. Wanneer hij in 1559 weer terug in zijn geboorteland is, laat hij in zijn preken duidelijk merken dat hij veel van Calvijn en van naar de Nederlanden gevluchte hugenoten heeft geleerd.
De gereformeerden hebben veel te lijden onder de vervolgingen van de Spaanse, katholiekgezinde, overheid. Om de gereformeerde leer te verdedigen tegenover de overheid schrijft De Brès de Nederlandse Geloofsbelijdenis. In 37 artikelen verwoordt hij wat de gereformeerden op grond van de Bijbel geloven. In de nacht van 1 op 2 november 1561 gooit hij een exemplaar van zijn geloofsbelijdenis over de muur van het kasteel waar de landvoogdes Margaretha van Parma verblijft. Mede naar aanleiding van het schrijven van deze geloofsbelijdenis wordt Guido de Brès in 1567 opgehangen. Vlak voor zijn dood schrijft hij een brief aan zijn moeder en aan zijn vrouw, die hij ondertekent met: Guide de Brès, gevangen om Jezus Christus, de Zoon van God.
Frankrijk
In de tijd dat Guido de Brès zijn geloofsbelijdenis schrijft, worden in Frankrijk op wrede wijze christenen vervolgd. De vervolgingen van Franse christenen, ook wel hugenoten genoemd, beginnen in 1562 en duren zo'n drie eeuwen. Deze oorlogen - in totaal worden er acht oorlogen gevoerd - zijn het gevolg van zowel een godsdienstige als politieke strijd tussen volgelingen van Calvijn en de Rooms-Katholieke overheid.
De kritiek van de hugenoten gaat in de eerste plaats om de verafgoding van de mis en over de paus, die zij als antichrist zien. De overheid staat alleen het katholieke geloof maar toe. De hugenoten mogen niet voor hun protestante overtuiging uitkomen en worden gedwongen in huisgemeenten en grotten samen te komen. Naast de verschillende godsdienstige motieven gaat de strijd van de hugenoten ook om afscheiding van Frankrijk met het doel een eigen staat te stichten.
De heftigste vervolgingen zijn in de nacht van 23 op 24 augustus 1572 tijdens de 'Bartholomeüsnacht' in Parijs. Na een mislukte aanslag op admiraal de Coligny, de leider van christenen, lopen de gemoederen hoog op. Uit angst voor vergelding weten de katholieken koning Karel IX over te halen om de leiders van de protestanten om te brengen. Hierop vermoorden de katholieken 2000 protestanten. In de maanden die hierop volgen worden ruim 20.000 christenen op de brandstapel en aan de galg vermoord.
In 1598 komt koning Hendrik IV, een protestant die om koning te worden katholiek wordt, aan de macht. Met het Edict van Nantes tekent hij een verdrag waardoor de hugenoten het recht krijgen hun geloof uit te oefenen. Deze periode van rust duurt totdat koning Lodewijk XIV in 1685 het Edict van Nantes herroept. Als de vervolgingen daarna weer hervat worden, besluiten ongeveer 50.000 hugenoten naar Afrika, Amerika en de Nederlanden te vluchten.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 2010
AanZet | 82 Pagina's