De brief aan Titus
Inleiding
Tussen de zendbrieven in het Nieuwe Testament vinden we enkele brieven die in de eerste plaats gericht zijn aan een persoon. De brief aan Titus is er één van.
Paulus schrijft in deze brief enkele opmerkingen en vermaningen die Titus tot steun zijn bij zijn werk in de gemeente van Kreta.
In deze schets wordt in het eerste hoofdstuk aandacht besteed aan de persoon van Titus zelf. In hoofdstuk twee worden de opmerkingen van Paulus besproken over aan de ene kant de opzieners en aan de andere kant de dwaalleraars.
Het derde hoofdstuk beschrijft de vermaningen van Paulus voor de diverse groepen binnen de gemeente. Hoofdstuk vier biedt een overzicht van de boodschap uit Titus 3. In het laatste hoofdstuk wordt de inhoud van de brief aan Titus aan de hand van enkele kerngedachten vertaald naar onze tijd.
De illustraties op pagina 4 en 6 zijn overgenomen uit 'Studie-atlas bij de Bijbel', uitgeverij J.J. Groen en Zoon.
De illustratie op pagina 10 is overgenomen uit 'Het Blijvende Woord', uitgeverij J.H. Kok, Kampen.
De verenigingsavond
Bijbelstudie Titus
• Opening door de voorzitter - lezen Titus 1
• Korte inleiding op 'De brief aan Titus' - n.a.v. hoofdstuk 1
• Pauze
• Bijbelstudie in groepjes - n.a.v. vragen p. 22
• Pauze
• Plenaire bespreking
• Sluiting
Als een huisverzorger Gods
• Opening door de voorzitter - lezen Titus 1
• Inleiding dooreen predikant en/of ouderling - n.a.v. Titus 1 vers 1-8
• Pauze
• Forum met predikant, ouderling, JeV-leden, o.l.v. een voorzitter - bijvoorbeeld n.a.v. vragen p. 22
• Sluiting door de predikant of ouderling
De christelijke levenswandel
• Opening door de voorzitter - lezen Titus 2
• Algemene vragen in groepjes - n.a.v. vragen p. 23
• Inleiding over de christelijke levenswandel - n.a.v. hoofdstuk 3
• Pauze
• Twee vragen opstellen in de groepjes - zie p. 23
• Vragen doorschuiven en behandelend - zie p. 23
• Plenaire afronding
• Sluiting
1. De brief aan Titus
Persoon
Titus wordt, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Timotheüs, Filippus en vele anderen, niet genoemd in het bijbelboek Handelingen. Hij moet echter wel een bekende geweest zijn voor de christenen in de eerste gemeenten. Paulus spreekt over hem in de brieven aan de Galaten en aan de gemeente van Korinthe. De schriftplaatsen die over Titus spreken, geven een korte karakterschets van deze zendingswerker.
Titus is niet van joodse afkomst. Hij is afkomstig uit de zogenaamde heidenchristenen, in de Bijbel 'Grieken' genoemd. Vermoedelijk is hij geboren in Antiochië, een stad in Noord-Syrië.
Deze stad is voor Paulus steeds de uitvalsbasis voor zijn zendingsreizen geweest. In Antiochië worden de volgelingen van de Heere Jezus Christus voor het eerst Christenen genoemd.
Titus is door de verkondiging van de apostel Paulus tot geloof gekomen. Na zijn bekering is hij zendeling geworden. Evenals Paulus werkt hij vooral in de heidengemeenten. Daarbij heeft hij onder andere bemoeienis gehad met de gemeente van Korinthe. Paulus verwijst daar in de tweede Korinthe-brief meerdere keren naar.
Op het moment dat Titus de brief van Paulus ontvangt, verblijft hij op Kreta.
Dit is het eiland waar hij een groot gedeelte van zijn leven gewerkt heeft.
Uit 2 Tim. 4 : 10 blijkt dat hij, naast zijn verblijf in Korinthe en op Kreta, ook op andere plaatsen is geweest. Zo heeft hij een reis gemaakt naar Dalmatië, het huidige Bosnië.
Jeruzalem
In het jaar 49 vergezelt Titus de apostel Paulus naar het apostelconvent (= vergadering, bijeenkomst) in Jeruzalem (Gal. 2). Van verschillende kanten wordt er op aangedrongen dat Titus besneden zal worden. Hoewel Paulus eerder in een vergelijkbare situatie rond Timotheüs de eis tot besnijden wel heeft ingewilligd (Hand. 16 : 3), weigert hij nu. Dit is geen willekeur van Paulus. Oorzaak van Paulus' weigering is dat het in Jeruzalem om een wezenlijke discussie gaat. De vraag is namelijk of je door het houden van de wet zalig wordt of niet. Dus of het houden van allerlei oudtestamentische ceremoniële inzettingen van wezenlijk belang is. Paulus laat zien dat dat niet zo is. In zijn werk onder de heidenen is hij niet gebonden aan de ceremoniële wet.
Tijdens het apostelconvent erkennen de andere apostelen Paulus' roeping en taak onder de heidenen. Het Evangelie moet aan alle volken gebracht worden (Mark. 16 : 15). Niet alleen aan het joodse volk! In het verlengde van Paulus' taak krijgt ook Titus een plaats in het werk in de heidengemeenten.
De brieven van Paulus aan Korinthe
In de Bijbel staan twee zendbrieven van Paulus aan de gemeente van Korinthe. In totaal schreef Paulus echter in een tijdsbestek van enkele jaren (vermoedelijk de jaren 53 - 55 na Chr.) vier brieven aan deze gemeente.
Paulus is in het jaar 50 in Korinthe aangekomen en heeft daar anderhalf jaar gewerkt. Niet lang na zijn vertrek hoort hij van zondige toestanden binnen de gemeente. Hij schrijft dan een onbekend gebleven, vermanende brief (zie 1 Kor. 5:9-13). Naar aanleiding van de reacties op deze brief schrijft hij dan vanuit Efeze de bekende eerste zendbrief aan de gemeente van Korinthe. Deze brief heeft veel weerstand opgeroepen. Als Paulus dat hoort, vertrekt hij naar Korinthe. Hij bestraft en vermaant de Korinthiërs. Weer terug in Efeze schrijft hij zijn derde - eveneens onbekend gebleven- brief aan de gemeente. Deze brief wordt wel de 'tranenbrief' genoemd omdat Paulus in deze brief zijn grote verdriet over de toestanden in de gemeente kenbaar maakt. De 'tranenbrief' is door Titus naar Korinthe gebracht. Titus heeft vervolgens de misstanden op een goede wijze aangepakt en bestreden. Zozeer zelfs dat de Korinthiërs 'bedroefd zijn geweest tot bekering' (2 Kor. 7 : 9); er vindt een verandering plaats in de gemeente. Als Paulus daarvan hoort schrijft hij zijn 'verzoeningsbrief' aan de gemeente: de Tweede zendbrief aan de gemeente van Korinthe.
Korinthe
Titus moet een sterke persoonlijkheid geweest zijn. Al snel gaat hij, ondanks zijn jonge leeftijd, zelfstandig zijn weg.
Vermoedelijk heeft Titus zending bedreven en nieuwe gemeenten gesticht. Volgens Titus 1:5 is hij op Kreta met de leiding van de gemeente belast.
Titus straalt gezag uit. Hij heeft de gave om kordaat en rustig op te treden. Op het moment dat er moeilijkheden rijzen in Korinthe en er een anti-Paulus stemming ontstaat in deze gemeente, gaat Titus daar op af. Hij werkt dan met zegen in Korinthe. De gemeente van Korinthe komt terug van haar zonden. Juist uit zijn aanpak in Korinthe blijkt dat hij zich in leer en leven één weet met Paulus. Het gaat er Titus niet om dat hij eer en aanzien verkrijgt ten koste van Paulus. Zijn doel is om de wantoestanden weg te nemen en de gemeente weer te richten tot de dienst aan de Heere.
Hierover toont Paulus in 2 Kor. 7 : 9 en 10 zijn blijdschap.
Kreta
Paulus schrijft de zendbrief om Titus te helpen zijn doel te bereiken op Kreta.
Titus is daar immers achtergelaten om de gemeenten te stichten en op te bouwen. Om dat te bereiken moeten er ambten ingesteld worden. Titus moet van stad tot stad ouderlingen aanstellen, de voorwaarde voor een georganiseerd kerkelijk leven. Uit de brief blijkt echter dat het Paulus niet om een georganiseerd gemeenteleven op zich te doen is. Het gaat om een nieuw, aan Christus toegewijd leven in de gemeenten van Kreta (Titus 2). De brief aan Titus wordt, evenals de beide brieven aan Timotheüs, wel een pastorale brief genoemd. Een pastorale brief bevat allerlei aanwijzingen en vermaningen voor de christelijke gemeente.
In de eerste plaats valt hierbij te denken aan allerlei regels voor het gemeenteleven. Een voorbeeld is de opsomming van richtlijnen voor het op de juiste wijze vervullen van de ambten.
De brieven van Paulus
In het Romeinse Rijk was er een goed georganiseerde postdienst voor staatspost en post van welgestelden. Minder welgestelden gaven hun brief mee aan reizigers. De brieven van Paulus zijn vaak meegenomen door gemeenteleden of door één van Paulus' medewerkers.
De brieven van Paulus komen gua indeling en stijl overeen met de meeste brieven uit die tijd. Zo'n brief had de volgende indeling:
1. Een zogenaamd prescript (inleiding) met de naam van de afzender;
2. Adres en groet;
3. De eigenlijke inhoud of mededelingen;
4. Een korte groet.
Paulus heeft zowel brieven aan personen als aan gemeenten gericht.
Beide briefsoorten zijn echter bedoeld om door meer personen of gemeenten gelezen te worden dan alleen de oorspronkelijk geadresseerde(n).
Datering van Paulus' brieven
De precieze datering van de brieven van Paulus is niet bekend. Op grond van diverse gegevens wordt vaak onderstaande chronologische volgorde aangehouden:
De brief aan de Galaten 48
De brieven aan deThessalonicenzen 50
De brief aan de Efeziërs 53/54
De brief aan de Filippenzen 53/54
De brief aan de Kolossenzen 53/54
De brief aan Filémon 53/54
De brieven aan de Korinthiërs 53-55
De brief aan de Romeinen 57
De eerste brief aan Timotheüs 62/63
De brief aan Titus 62/63
De tweede brief aan Timotheüs 63/64
De brief aan de Hebreeën 63/64
De brieven aan de Efeziërs, Filippenzen en Kolossenzen zijn geschreven vanuit de gevangenis te Efeze. De tweede brief aan Timotheüs (Paulus' 'geestelijk testament') vanuit de gevangenis te Rome.
Op heel wat plaatsen in de pastorale brieven wordt grote nadruk gelegd op het bewaren en verdedigen van de overgeleverde leer. Er wordt gewaarschuwd voor dwaalleraars. In de brief aan Titus gaat het over dwaalleraars die zich bezighouden met dwaze vragen en geslachtsrekeningen, twistingen en strijdingen over de wet (Tit. 3 : 9).
Tenslotte zijn er in de pastorale brieven, naast de aanwijzingen voor het geordend gemeenteleven en de nadruk op de leer, ook algemene vermaningen opgenomen. Bijvoorbeeld de oproep aan slaven om in hun levenswandel te laten zien dat zij christen zijn.
De brief van Paulus heeft twee doelen.
Mochten er vanuit de gemeente vragen zijn naar Titus' roeping en opdracht, dan maakt de brief allereerst duidelijk dat Titus door Paulus wordt gesteund. Het gezag van Paulus speelt op de achtergrond van het werk van Titus mee.
In de tweede plaats is de brief voor Titus zelf een bevestiging van zijn opdracht. De brief bevat tevens een samenvatting van de belangrijkste zaken met betrekking tot het gemeenteleven. Deze zaken moeten binnen de gemeente blijvend onder de aandacht gebracht worden.
2. De inhoud van de brief
Inleiding (1 : 1-4)
Paulus zet de brief aan Titus direct in met zijn Goddelijke roeping. Hij noemt zichzelf 'een dienstknecht Gods' wat letterlijk 'slaaf van God' betekent. Paulus zet zich volledig in voor wat een Ander wil. Dat is het doel van zijn leven. Daartoe is hij geroepen en vanuit die roeping schrijft hij deze brief.
Paulus noemt zich vervolgens een 'apostel van Jezus Christus', ofwel een afgevaardigde, een koerier van Christus. Met deze beide benamingen laat Paulus weer zien dat hij niet op eigen gezag werkzaam is. Hij heeft zijn gezag, als afgezant van Christus, direct van God ontvangen. Paulus is afgezonderd om het evangelie bekend te maken. In het kort getuigt hij in de eerste verzen van de hoop die in hem is. Deze 'hope des eeuwigen levens' is zeker, benadrukt Paulus. God, Die onmogelijk liegen kan, heeft het eeuwige leven beloofd voor de tijden der eeuwen en geopenbaard te Zijner tijd.
Eigenlijk staat hier dat er vanaf het begin van de wereld een belofte van God ligt. God heeft een Verlosser beloofd. Dit lezen we al in Gen. 3 : 15.
In de volheid des tijds (zie Gal. 4 : 4) krijgt de verwachting van de vergeving van zonden en het eeuwig leven in Jezus Christus vervulling.
Na deze inleiding (het 'prescript') volgen het doel van het schrijven en een groet.
Vervolgens zet Paulus in met de eigenlijke boodschap van de brief.
Onberispelijk (1 : 5-8)
Titus is op Kreta achtergebleven om in iedere stad ambtsdragers, ouderlingen aan te stellen. Deze mannen uit de gemeente kunnen niet naar willekeur gekozen en aangesteld worden.
Tot twee keer toe zegt Paulus dat een ambtsdrager 'onberispelijk' moet zijn (1 : 6 en 7). Tegen de ouderlingen of opzieners moet geen beschuldiging zijn in te brengen, van welke zonde of misstap dan ook.
Bij Joden en Grieken kwam maar al te vaak de heidense praktijk voor dat een man meerdere vrouwen tegelijk had of enkele malen gescheiden was.
Hiervan zegt Paulus dat, als een opziener gehuwd is, hij maar één vrouw mag hebben (éner vrouwe man). Er staat niet dat een ambtsdrager gehuwd moet zijn, Paulus was zelf ook ongehuwd. Paulus brengt hier nadrukkelijk naar voren dat bij het aanstellen van leidinggevenden in de gemeente gerekend moet worden met de heiligheid van het huwelijk.
Paulus scherpt de eis nog iets aan als hij zegt dat niet alleen de ouderlingen onberispelijk moeten zijn, maar dat ook op hun kinderen niets aan te merken moet zijn. Het moeten gelovige kinderen zijn 'die niet te beschuldigen zijn van overdadigheid, of ongehoorzaam zijn.'
In vers 7 wordt verklaard waarom deze eigenschappen nodig zijn en vervolgens somt Paulus enkele eigenschappen op die niet bij een opziener passen.
Het opziener-zijn vraagt allereerst een houding van ootmoed en dienstbaarheid; een ambtsdrager mag niet eigenzinnig zijn. De kanttekening bij dit vers verklaart dit dat een ambtsdrager niet zichzelf moet behagen; ofwel z'n eigen zin moet doordrijven en de mening van anderen verwerpt. Een opziener is niet voor eigen genoegen of eer aangesteld, maar is een huisverzorger Gods. Hij doet datgene wat de eer van God en het heil van de gemeente dient. Hij verrijkt zichzelf niet door middel van zijn positie. Hij mag ook niet geneigd zijn tot toorn en overmatig drankgebruik. Een ambtsdrager moet zichzelf in de hand kunnen houden en zich niet mee laten slepen in onbesuisd gedrag of kwaadheid.
De keerzijde van deze negatieve eigenschappen is dat een opziener klaar staat voor (de opvang van) anderen; 'gaarne herbergt', voorzichtig is en bekend staat om zijn rechtvaardigheid, heiligheid en kuisheid. Er wordt dus een zuivere levenswandel van hem gevraagd.
Machtig (1 : 9)
In vers 9 werkt Paulus toe naar het hoogtepunt van de voorwaarden die aan ouderlingen en opzieners gesteld worden. Het is iemand 'die vasthoudt aan het getrouwe woord dat naar de leer is, opdat hij machtig zij, beide om te vermanen door de gezonde leer en om de wedersprekers te weerleggen.'
Omdat er in de diverse gemeenten, inclusief Kreta, allerlei dwalingen de kop opsteken, is één ding van groot belang. Namelijk dat een ambtsdrager vasthoudt aan de leer naar het Evangelie van Jezus Christus: 'het getrouwe woord'. Deze uitdrukking wil eigenlijk zeggen: het woord dat én geloofwaardig is én met geloof wordt aangenomen. Een opziener moet door een persoonlijk geloof het Evangelie doorleven in de gemeenschap met Christus. Als dat gekend wordt is er een uitstraling naar buiten toe. Paulus gebruikt hierbij het woord 'machtig'.
Een opziener met dit geloofsleven is machtig om aan de ene kant in de gemeente te vermanen en te onderwijzen naar de gezonde leer, de leer van het evangelie van Jezus Christus. Aan de andere kant is hij machtig om de tegensprekers vanuit de Schrift te weerleggen en de dwalingen uit de gemeente te weren.
IJdelheidsprekers (1 : 10-16)
Als Paulus aangegeven heeft waaraan een opziener moet voldoen, eindigt hij in vers 9 met de gave om te vermanen en te weerleggen. Paulus gaat dan in vers 10 en 11 direct op zijn doel af. Want, zegt hij, er zijn vele 'ongeregelden' op Kreta. Hij spreekt dan over personen die zich aan geen orde willen onderwerpen. Deze mensen willen hun eigen opvattingen aan anderen opleggen. Het zijn ijdelheidsprekers en verleiders van zinnen. Met ijdelheid bedoelt Paulus dat de inhoud van hun leer onbijbels is en geen inhoud heeft.
Deze 'ongeregelden' willen de ceremoniële wetten gedeeltelik handhaven. Het gaat hier dus niet om heidenen die met allerlei vreemde godsdienstige opvattingen aankomen. Het zijn Joden die het houden en volbrengen van de wet op de spits drijven.
Van deze dwaalleraars zegt Paulus dat 'beide hun verstand en consciëntie zijn bevlekt (1 : 15)'.
In het laatste vers van Titus 1 stelt hij duidelijk dat ze met de mond weliswaar belijden dat zij God kennen en dienen, maar dat hun levenspraktijk het tegendeel bewijst. Ze bedrijven gruwelijke zonden en willen zich niet laten bewegen om de waarheid te geloven en aan te nemen (kantt. bij 1 : 16).
Dat het met name christenen van joodse afkomst zijn die onrust brengen in de gemeente blijkt daaruit dat Paulus er op wijst dat de ijdelheidsprekers op Kreta 'inzonderheid uit de besnijdenis zijn'. Uit Handelingen kan opgemaakt worden dat er veel joden op Kreta geweest zijn. Een bewijs daarvan is dat er op het joodse Pinksterfeest Kretenzen in Jeruzalem zijn. Deze Joden uit Kreta horen op de Pinksterdag in hun landstaal over de grote werken van God spreken en waren getuige van de uitstorting van de Heilige Geest (Hand. 2 : 11).
De Kretenzen (1 : 12-16)
De boodschap van Paulus is duidelijk: de dwaalleraren moet de mond gestopt worden. Eigenlijk kan dat maar op één manier: door hun valse leer en lasteringen te weerleggen. Het wapen daartoe heeft Paulus al eerder in vers 9 gegeven, namelijk het vasthouden aan het getrouwe woord van het Evangelie van Jezus Christus.
Alleen door een krachtige weerlegging door het licht van de Heilige Geest kan het verwoestend werk van deze dwaalleraars weerstaan worden.
Dat dit geen gemakkelijke taak is blijkt wel als Paulus zegt dat de dwaalleraars hele gezinnen van het rechte geloof hebben afgekeerd. Toch is Paulus in zijn brief aan Titus optimistisch gestemd over de mogelijkheid tot weerlegging. Met name in de laatste verzen van Titus 2, dat een geloofsbelijdenis bevat, komt dit naar voren. Hij roept daar op om het Evangelie uit te dragen met vermaning en ernst.
Als Paulus over de dwaalleraars gesproken heeft, schrijft hij over de Kretenzen in algemene zin. Hij haalt daarbij een uitspraak van één van hun dichters aan. Dichters stonden in hoog aanzien op Kreta. Zij werden aangesproken als profeeten ontvingen daadwerkelijk dezelfde eer als een profeet in Israël. Paulus sluit daarbij aan door te spreken over 'hun eigen profeet'. Het oordeel van deze profeet over de Kretenzen is scherp: ze zijn altijd leugenachtig, niet te vertrouwen, 'kwade beesten' en luie buiken. Matthew Henry zegt bij deze tekst: 'Hun valsheid en leugenachtigheid waren spreekwoordelijk. 'De Kretenser spelen' betekende liegen.'
Paulus deelt het negatieve oordeel over de Kretenzen, maar wijst in vers 13 direct op een geneesmiddel: 'bestraf hen scherpelijk, opdat zij gezond mogen zijn in het geloof'.
Paulus zegt eigenlijk dat Titus niet te zacht met ze moet omgaan, maar moet zeggen waar het op staat. Een aanpak die het meeste effect zal hebben bij dit woeste en onbehouwen volk.
De bestraffing heeft een doel.
Namelijk om de gemeenteleden op Kreta af te houden van dwalingen in de vorm van Joodse fabels en menselijke wetten en regels. Paulus wijst hier terug naar de leringen van de ijdelheidsprekers en verleiders van zinnen die hij in vers 10 noemt. Titus moet de gemeenteleden onderwijzen in de waarheid. Zo kunnen ze staande blijven in de verleidingen die er op hen afkomen. Ook bij een leven vanuit het geloof is onderwijs vanuit het Woord blijvend nodig!
Kreta en de Kretenzen
In het Oude Testament wordt Kreta al genoemd (Deut. 2 : 23, Jer. 47 : 4, Amos 9 : 7). Het draagt daar de naam Kafthor. De in de Bijbel genoemde Filistijnen (Psalm 87) kwamen van dit eiland. Het eiland werd bewoond door een onafhankelijke bevolking. Iedere stad streefde naar zelfstandigheid. Samenwerking was er vooral bij een aanval van een gezamenlijke vijand.
De havenplaats Kreta lag op het kruispunt van Azië, Afrika en Europa. Allerlei godsdiensten, filosofiën en geestesstromingen kwamen op dit eiland samen. De vermenging en wederzijdse invloed tussen deze stromingen werd later syncretisme genoemd.
Een term die nog steeds gebruikt wordt voor het samengaan van godsdiensten.
3. Het nieuwe leven
In Titus 2 spreekt Paulus een aantal groepen in de gemeente aan. Diverse keren richt hij zich daarbij rechtstreeks tot Titus. Hij vermaant de gemeenteleden om te leven naar de gezonde leer. Paulus laat het in deze vermaningen niet bij algemeenheden. Hij is heel concreet in zijn aanwijzingen. De opdracht aan Titus is om ook duidelijk te preken.
Aan Titus (2 : 1, 7, 8, 15)
Als Paulus in Titus 1 besluit met zijn oordeel over de dwaalleraars, spreekt hij Titus persoonlijk aan. 'Doch gij, spreek hetgeen der gezonde leer betaamt.' Titus wordt opgeroepen om als een opziener vast te houden aan het getrouwe woord dat naar de leer is (1 : 9). Hij dient in zijn leven een voorbeeld te zijn in het doen van goede werken (2 : 7).
Paulus vraagt hem om in zijn prediking onvervalst, deftig en oprecht te zijn. Dit wil zeggen dat Titus de leer zuiver en zonder vermenging met welke dwaling dan ook moet brengen (onvervalst en oprecht). De wijze waarop Titus te preken heeft, zijn manier van toespreken, is deftig. Dit oude woord betekent dat Titus een vaste lijn aan moet houden en niet steeds van aanpak veranderen moet.
Paulus voegt daar in vers 8 aan toe dat het woord gezond en onverwerpelijk (onbestraffelijk, onverachtelijk, dus op gepaste wijze) gebracht wordt. Dit laatste is niet voor niets. Door het woord eerlijk en oprecht en zonder uiterlijk vertoon te brengen, wordt degenen die negatief staan ten opzichte van het Evangelie de wind uit de zeilen genomen. Voor deze mensen is er zo geen reden om iets kwaads over Titus' arbeid te zeggen.
Nadat aan Titus allerlei zaken voorgehouden zijn, spreekt Paulus hem nogmaals kort aan in vers 15. 'Spreek dit, en vermaan en bestraf met alle ernst.
Dat niemand u verachte.' Eigenlijk zegt Paulus hier dat Titus in zijn ambtelijk werk moet uitstralen dat hij een gezant, een knecht van God is. Hij is daarmee niet voor zichzelf bezig, maar draagt de bevelen van God Zelf uit in de gemeente.
Aan de mannen (2 : 2, 6)
Paulus maakt in zijn aanspraak onderscheid tussen mannen en vrouwen.
Daarnaast spreekt hij afzonderlijk oude en jonge mannen en vrouwen aan. 'Dat de oude mannen nuchter zijn.' Sommige verklaringen geven aan dat er veel drankzucht voorkwam waartegen Paulus in dit tweede en in het derde vers ingaat. Paulus vraagt van de oude mannen dat ze een voorbeeld zijn binnen de gemeente in het algemeen en voor de jonge mannen in het bijzonder. Hij noemt dan: stemmig (statig, eerbaar) en voorzichtig gedrag. Daarnaast zegt hij dat het van belang is dat de oude mannen gezond zijn in het geloof. Daarmee verbonden is de liefde tot de naaste (1 Kor. 13 : 13) en de lijdzaamheid (volharding) in verdrukking en tegenspoed.
De jonge mannen worden vermaand tot matigheid. Dat wil zeggen dat ze in alles een voorzichtige levenswandel betonen. Zij moeten nederig en mild zijn, niet hooghartig en trots.
Matthew Henry beschrijft in zijn boekje De jonge christen negen betekenissen van het woordje 'matig'. Hij werkt vervolgens uit waarom we matig moeten zijn, wat je er voor moet doen en wat de voordelen zijn. Tenslotte bespreekt hij heel praktisch hoe je als jongere matig kunt worden.
Betekenissen van 'matig':
- Bedachtzaam
- Behoedzaam
- Bescheiden
- Zelfverloochening
- Zachtmoedig
- Kuis
- Kalm
- Tevreden
- Ernstig
Aan de vrouwen (2 : 3-5)
Van de oude vrouwen vraagt Paulus hetzelfde als van de oude mannen. Hij voegt daaraan toe 'dat zij in hare dracht zijn gelijk de heiligen betaamt (2 : 3)'. Een kenmerk van het nieuwe leven is dat de vrouwen in zowel kleding als gedrag laten zien dat zij veranderd zijn. Dat blijkt vooral uit een voorzichtig gedrag waarin voor laster en kwaadsprekerij geen plaats is. In plaats van zich te bezondigen aan overmatig drankgebruik, zoals dat in de heidense samenleving in Kreta regelmatig plaatsvond, zijn zij leraressen van het goede. Daarop mogen zij aangesproken worden. Een vrouw heeft in het huisgezin een taak als lerares. Zij wijst in de opvoeding op een leven naar Gods geboden en stuurt haar kinderen bij. De vrouw die zich in handel en wandel op een voorbeeldige wijze gedraagt geeft ook zonder woorden onderwijs. Dat heeft uitstraling naar de jonge vrouwen toe. Die moeten, door het voorbeeld dat zij zien, geleerd worden om voorzichtig, matig te zijn. Paulus wijst dan op de liefde in huwelijk en gezin. De natuurlijke liefde heeft daarin een plaats.
Maar belangrijker is het om oog te hebben voor de geestelijke belangen van de kinderen De Heere vraagt een kuise levenswandel (2 : 5) en ook dat de jonge vrouwen hun taak in het gezin heel serieus nemen. Een belangrijke eigenschap die Paulus noemt is 'goed zijn' als tegengestelde van kwaadaardig, nukkig. Dit wil dus niet zeggen dat een vrouw over zich moet laten lopen. Dat zou in tegenstelling zijn tot de liefde van jonge vrouwen die Paulus eerder noemt. Want liefdevol behandelen vraagt ook sturing en beslistheid in de opvoeding.
Het 'haar eigen mannen onderdanig zijn' betekent evenmin een slaafse gesteldheid. Paulus spreekt hier vanuit de gedachte dat het gezag van de man over de vrouw een afspiegeling is van de liefde en zorg, het gezag, van Christus over Zijn gemeente.
Al deze vermaningen hebben een doel. De levenswandel van christenvrouwen wordt door buitenstaanders in de gaten gehouden en zou aanleiding kunnen geven tot laster. Het gaat daarom ook in de eerste plaats niet om het huwelijk of gezin als zodanig. Doel is dat het woord Gods niet gelasterd wordt, maar dat God aan Zijn eer komt.
Aan de dienstknechten (2 : 9, 10)
Een laatste woord is bedoeld voor de dienstknechten. Daarin is Paulus kort en duidelijk. Dienstknechten moeten hun heren gehoorzamen en, vanuit de gezagsrelatie die er is, onderdanig zijn. Tegenspraak is geen goede houding en is niet in overeenstemming met de navolging van Jezus. Op geen enkele wijze is het geoorloofd om iets van hun heer te stelen. Integendeel: van een christelijk dienstknecht wordt gevraagd om goede trouw te bewijzen. Dat is naar 'de leer van God onze Zaligmaker'.
De zaligmakende genade Gods (2 : 11-15)
Deze verzen bevatten de kern van de brief aan Titus. Het Evangelie van Jezus Christus wordt in deze verzen verkondigd. Vanuit deze verzen krijgt alles wat in de brief beschreven is een plaats. Paulus geeft hier de reden aan waarom het zo belangrijk is om zich godzalig te gedragen. Natuurlijk is dat om geen aanstoot te geven. Paulus heeft dit meerdere keren gezegd.
Maar eigenlijk gaat het daarom, dat 'de zaligmakende genade Gods is verschenen aan alle mensen'. Aan allerlei soorten mensen: mannen, vrouwen, vrije en dienstbare mensen, oude en jonge mensen, aan allen is het licht van het Evangelie geopenbaard met de komst van Christus. En deze leer van de zaligmakende genade onderwijst ons, zegt Paulus, 'dat wij de goddeloosheid en de wereldse begeerlijkheden verzakende, matig en rechtvaardig en godzalig leven zouden in deze wereld'. Van een christen wordt gevraagd om de goddeloosheid en wereldse begeerlijkheden van zich te weren.
Een christelijke levenswandel is matig ten opzichte van zichzelf en rechtvaardig ten opzichte van de ander.
Bovenal is het nieuwe leven godzalig; tot eer van God. Vanuit de zaligmakende genade staat een christen in het nieuwe leven matig, rechtvaardig en godzalig in de tegenwoordige wereld, in de tijd waarin hij leeft.
Een christen leeft ook vanuit de verwachting. Hij verwacht namelijk de persoonlijke zaligheid maar ook de heerlijke verschijning van de Heere Jezus op de jongste dag. Dat dit een zekerheid is maakt Paulus duidelijk ais hij nadrukkelijk over de Godheid van de Heere Jezus spreekt. Omdat Hij God is, kan Hij Zaligmaker zijn en is de verwachting gegrond.
Paulus bewijst in vers 14 dat Jezus de Zaligmaker is: 'Die Zichzelf voor ons gegeven heeft, opdat Hij ons zou verlossen van alle ongerechtigheid'. De Kretenzen ontvangen een boodschap die aansluit op de vermaningen uit de brief. De volkomen verlossing is er door de betaling voor onze zonden doorZijn bloed. Daarin wordt alle ongerechtigheid weggenomen. Dit betekent echter ook een verlossing van de heerschappij van de zonde in dit leven. De Zaligmaker zondert een eigen volk af dat ijverig is in goede werken. Ondanks de zondige natuur, ook van de wedergeboren mens, is er - in Christus- de afzondering tot een geheiligd leven. De heiligmaking is er als vrucht van het nieuwe leven.
Deze boodschap van de zaligmakende genade Gods, met haar consequenties voor het dagelijks leven, moet Titus in alle ernst aan alle mensen in de gemeente brengen.
4. Vermaning en groet
Nadat een aantal groepen in de gemeente afzonderlijk is aangesproken richt de apostel Paulus zich nog eens tot de gemeenteleden in het algemeen. Er zijn enkele zaken die Titus in de woordbediening aan de gemeente blijvende onder de aandacht moet brengen.
De overheid (3 : 1)
Paulus vindt het belangrijk om de Kretenzen te wijzen op de gehoorzaamheid aan de overheid (3 : 1). Dit is niet verwonderlijk. De inwoners van Kreta waren immers onafhankelijke en zelfstandig mensen. In 1 : 12 is daarbij ook gewezen op enkele negatieve karaktereigenschappen van de Kretenzen zoals de leugenachtigheid.
De brief is gericht aan de christelijke gemeente en heeft als doel de gemeenteleden te onderwijzen in de christelijke beginselen, opdat God gediend en geëerd wordt. Om dat doel te bereiken moet er gewezen worden op persoonlijke en plaatselijke zonden. Dat is de reden dat Titus de onafhankelijke Kretenzen allereerst moet wijzen op de onderdanigheid en gehoorzaamheid die een christen aan de overheid verschuldigd is. Het gehoorzamen aan de overheid zal zijn weerslag hebben in het maatschappelijk leven. Aangezien alle gezag van God komt, zal er ook zegen rusten op de gehoorzaamheid aan het wettig gezag.
Houding (3 : 1-6)
Zowel naar de overheid als naar de naaste wordt een bereidheid tot goed werk gevraagd. De apostel maakt dat concreet. Christenen moeten niemand belasteren. Hierbij kan aan kwaadsprekerij, roddel, gedacht worden. In de gemengde samenleving van Kreta kan echter ook gedacht worden aan de omgang met andersdenkenden. Vanuit het geloof in Jezus Christus kan men onmogelijk met allerlei dwalingen meegaan.
Integendeel, die moeten bestreden worden. Belangrijk is echter de manier waarop dit gebeurt. Een christen met een nieuw leven zal zorgvuldig met de naaste als mens omgaan. Een terechtwijzing mag dan ook niet vanuit een vechtershouding gebeuren, maar vanuit een bescheiden en zachtmoedige houding.
Een christen mag niet neerzien op een ander en zich niet boven de niet-gelovigen verheffen. Daar is geen enkele reden toe.
Paulus licht dit toe vanaf vers drie.
Eertijds, voor de bekering, waren de gemeenteleden en Paulus zelf niet anders. Er is maar één reden waarom dat nu veranderd is: de goedertierenheid van God de Zaligmaker en Zijn liefde tot de mensen (3 : 4). Evenals in Titus 2:11 wijst Paulus hier op de Goddelijke genade in Christus die de enige reden van alle verandering in het persoonlijk leven is. Daarom zegt Paulus ook dat de zaligheid niet uit de werken der rechtvaardigheid is. Hij laat hiermee nog eens zien dat de zaligheid echt niet kan liggen in het houden van de wet. Wat de dwaalleraars daarvan ook zeggen mogen.
De zaligheid is 'naar Zijn barmhartigheid, door het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes, denwelke Hij over ons rijkelijk heeft uitgegoten door Jezus Christus onze Zaligmaker'. Zoals water in alles doordringt en reinigt, zo doordrenkt de genade het gehele leven door de vernieuwing en reiniging van de Heilige Geest.
Paulus besluit deze korte uiteenzetting van het Evangelie met het wijzen op het eeuwig nut van dit Codswerk: 'opdat wij, gerechtvaardigd zijnde door Zijn genade, erfgenamen zouden worden naar de hoop des eeuwigen levens'. Hij legt hiermee een verbinding naar 2 : 13 waar hij eveneens spreekt over de zaligheid die de gelovigen hopen en verwachten mogen.
De verschijning van de heerlijkheid van de Zaligmaker Jezus Christus sluit volkomen aan op de hoop en verwachting op het eeuwige leven.
De waarheid (3 : 8, 14)
Paulus geeft nadrukkelijk aandacht aan de boodschap van het Evangelie.
Deze boodschap is een getrouw woord, is de waarheid. Het is zeker.
Daarom moet het ook ernstig bevestigd worden. Dit betekent dat het met vastheid, zekerheid en beslistheid vanuit de Schriften bij de toehoorders ingescherpt moet worden. Doel is dat de toehoorders dit alles ook vast geloven mogen en daarnaar leven zullen.
In 3 : 14 herhaalt de apostel dit nog eens in zijn groet. Hij spreekt daar de verwachting uit dat 'de onzen', hij bedoelt daarmee de gelijkgestemde leraars, zullen onderwijzen in de praktijk van de christelijke levenswandel.
Alleen dan zullen zij vruchten dragen, waarbij de kanttekeningen wijzen op vruchten van geloof en liefde.
Dwaalleraars (3 : 9-10)
Tot slot waarschuwt Paulus ervoor om in te gaan op allerlei dwaze vragen en geslachtsrekeningen. Dat heeft totaal geen nut. Dit geldt zeker ook van twistingen en strijdingen over de wet. In het licht van de voorgaande boodschap over het zaligmakend werk van Jezus Christus is het spreken over de werken der wet onnuttig en ijdel.
Daarom: 'Verwerp een ketters mens na de eerste en tweede vermaning'.
Dat wil zeggen: ga na enkele gesprekken de discussie over deze zaken uit de weg. Vermijdt de persoonlijke omgang met zo iemand. Hij zondigt immers moedwillig en wil op dat gedrag niet aangesproken worden.
Groet (3 : 12-15)
Paulus sluit zijn brief tenslotte af met een aantal vragen en opdrachten. Het zijn praktische zaken die hij onder de aandacht brengt. Als laatste brengt hij mede namens degenen die bij hem zijn een groet over. Hij vraagt Titus deze groeten ook over te brengen aan diegenen die 'ons liefhebben in het geloof'.
5. De boodschap van de brief aan Titus
In de voorgaande hoofdstukken is de inhoud van de zendbrief aan Titus besproken. In dit afrondend hoofdstuk wordt kort ingegaan op de blijvende boodschap van dit bijbelboek. Een aantal aandachtspunten uit de brief wordt beschreven tegen de achtergrond van de situatie waar je als jongere in deze tijd tegen aan kunt lopen.
Naar Zijn barmhartigheid
Paulus spreekt in zijn brief aan Titus steeds weer over het werk van God in mensen. Een zaligmakend genadewerk. Hij verbindt de mogelijkheid en zekerheid van de zaligheid aan de verdienste van Christus. Dat is de boodschap die de gemeenten van alle tijden aan het hart gelegd moet worden.
Duidelijk stelt Paulus dat de zaligheid niet is uit de werken der rechtvaardigheid, maar naar Zijn barmhartigheid (3 : 5). Er valt geen eer te behalen aan de kant van de mens. Het is een genadewerk.
Aan het uitverkoren zijn verbindt Paulus wel een verantwoordelijkheid. Een verantwoordelijkheid die ieder lid van de gemeente aangaat. Het ingelijfd zijn in Christus en het behoren tot de christelijke gemeente vraagt een bepaald gedrag van een mens.
Goddeloosheid en wereldse begeerlijkheden, dus allerlei wereldgelijkvormigheid die op gespannen voet met Gods heilige wil staat, moet men bestrijden. Een christen moet matig, rechtvaardig en godzalig leven (2 : 12).
Van ieder gemeentelid, in welke tijd hij of zij ook leeft, wordt dit gevraagd.
Matigheid slaat dan op hoe we met ons eigen leven en onze begeerten omgaan. Geen leven in overdadigheid, maar vanuit het besef dat ons leven een hoger doel heeft dan alleen het aardse bestaan. Met rechtvaardigheid verwijst Paulus naar onze verantwoordelijkheid ten opzichte van anderen. In de eerste 10 verzen van Titus 2 werkt hij dat uit als hij de christelijke levenswandel onder de loep neemt.
leder mens, jong of oud, man of vrouw heeft een aantal verantwoordelijkheden ten opzichte van anderen.
Verantwoordelijkheden die eigenlijk vanzelfsprekend moeten zijn. Enkele concrete voorbeelden waartegen Paulus waarschuwt zijn het misbruik van wijn of sterke drank, het spreken over en tegen de naaste (laster!) en de houding ten opzichte van mensen die boven ons gesteld zijn.
Bij deze verantwoordelijkheden komt het erop aan of we in Christus zijn, uit het geloof leven en God vrezen. Op de man af is de vraag uit deze zendbrief: hoe gematigd zijn we dan ten opzichte van alle aardse luxe en genot? Denk aan materialisme, opgaan in de dingen van deze wereld, overdaad aan luxe-artikelen enzovoort. Maarevenzeer is de vraag: Wat heeft de naaste aan ons? Kunnen mensen op ons bouwen en ons vertrouwen doordat we leven vanuit de verdienste van Christus? Leven we ten koste of ten dienste van anderen? Kan een ander op ons terugvallen of is de ander alleen interessant omdat wij wat aan hem of haar hebben?
Naast matigheid ten opzichte van onszelf en rechtvaardigheid ten opzichte van de ander, noemt Paulus nog de godzaligheid. De zaligmakende genade Gods is niet zomaar verschenen.
Het doel daarvan is om te onderwijzen dat we in deze tegenwoordige wereld godzalig hebben te leven. Dat vraagt God van ons en Hij heeft de weg gegeven waardoor dat mogelijk is (2:14).
Vruchten
Paulus is duidelijk; het zijn geen 'werken der rechtvaardigheid' die ons zaligmaken, maar deze werken zijn wel goed en nuttig (3 : 8). Het zijn vruchten van het nieuwe leven. Een leven dat ontstaan is omdat Jezus Christus verlost heeft van ongerechtigheid en Zijn eigen volk gereinigd heeft, ijverig in goede werken. Hoewel Paulus zich in de eerste plaats richt tot die gemeenteleden die weten van hun vergeving van zonden, gaat zijn boodschap veel verder. Hij stelt nadrukkelijk dat de door hem geschetste levenswandel tot onderwijs is gegeven. In 1 : 13 zegt hij ook dat de Kretenzen scherp bestraft moeten worden, opdat ze gezond mogen zijn, worden, in het geloof. De boodschap uit de brief is middel om de gemeenteleden tot het geloof te bewegen. Paulus vertrouwt erop dat de boodschap dit ook uit zal werken.
De brief aan Titus is mede geschreven aan de gehele gemeente van Kreta en als zendbrief tevens gericht aan alle andere gemeenten vroeger en nu.
ledereen die de inhoud hoort of leest is, moet hier z'n eigen leven naast leggen.
Als dit leven niet in overeenstemming is met het 'getrouwe woord dat naar de leer is' dan geeft Paulus verschillende waarschuwingen. In de verzen 10 en 11 van Titus 3 bijvoorbeeld roept hij de christelijke gemeente op om diegenen die moedwillig dwalen te verwerpen. Deze mensen zijn bij zichzelf veroordeeld, zegt hij!
Anderzijds stelt Paulus duidelijk dat er hoop is voor diegenen van wie het persoonlijk leven gevoed wordt door en vruchten draagt uit het verlossingswerk van Christus. Daar wijst hij vooral op.
In de hele brief lezen we dat Paulus aandringt op goede werken. Blijkbaar is dat nodig en leidt het onderwijs in de gezonde leer niet automatisch tot een geheiligd leven. Ook Gods kinderen moeten steeds weer aangespoord worden om hun leven te richten op God. Paulus heeft er oog voor dat in iedere levensfase een specifiek gevaar dreigt om op te gaan in de dingen van het leven. Daarom spitst hij zijn boodschap ook toe op de diverse groeperingen in de gemeente. Voor mannen heeft hij een andere boodschap dan voor vrouwen. Aan jonge mensen geeft hij andere raadgevingen dan aan oudere mensen. Paulus stuurt als het ware bij, op de diverse momenten in een mensenleven. Hij geeft praktisch aan waarin het gevaar voor oppervlakkigheid kan schuilen. Hij laat het daar niet bij, maar geeft ook aan waarin iemand juist tot zegen kan zijn binnen de gemeente.
In de aanwijzingen van Paulus komt steeds naar voren dat de Kretenzers en Titus zelf een voorbeeld moeten zijn voor hun omgeving. Laat zien wat je gelooft en leef daarnaar, is de boodschap. Er zijn al teveel mensen die belijden dat zij God kennen, maar Hem in de praktijk met de werken verloochenen (1 : 16). Dit kan niet, het Woord van God draagt vruchten en die moeten zichtbaar zijn in het dagelijks leven.
Hope des levens
Er is nog iets dat Paulus mee wil geven aan iedereen die deze brief leest. In zowel 2 : 13 als 3 : 7 gebruikt hij het woordje 'hoop'. Er is verwachting, nu de zaligmakende genade verschenen is. Verwachting van de zalige hoop en verschijning der heerlijkheid van de grote God en de Zaligmaker Jezus Christus. Door Zijn genade is er de hoop op het eeuwige leven.
Heel ons aardse leven en handelen staat daarmee in eeuwigheidsperspectief. Het tijdelijke wordt daarin overwonnen. Maar hoe we geleefd hebben moet ook eens ver-antwoord worden. Christus moet in het middelpunt staan. Dat heeft gevolgen. Paulus geeft in zijn brief in heel duidelijke bewoordingen aan waaraan het christelijke leven allemaal beantwoorden moet. De levensstijl zal iedere keer weer getoetst worden aan de wil van God zoals Hij dat in Zijn Woord geopenbaard heeft. Of dat nu gaat over het gebruik van drank en een zorgvuldige omgang met elkaar in bijvoorbeeld de verkeringstijd (kuisheid, 2 : 5), of over een gematigd leven waarin we onze wensen en begeerten overwegen in het licht van Gods geboden.
In de brief aan Titus lijkt het vooral te gaan om die hoop der zaligheid, de verwachting van het eeuwige leven en de uitwerking die er al is in dit leven.
Deze verwachting kan alleen samengaan met het getrouwe woord, de gezonde leer van Jezus Christus. Aan diegenen die opgaan in de één of andere dwaalleer verbindt Paulus het oordeel dat ze 'tot alle goed werk ondeugende zijn'. Het is of het één, of het ander.
Waakzaamheid is geboden! Heel gemakkelijk kan Christus' gemeente meegezogen worden in allerlei dwalingen, in dwaze vragen en twistingen. De enige manier om deze zuiging te weerstaan ligt in het onderwijs in en het leven naar de gezonde leer. De mogelijkheid tot dat leven is 'niet uit de werken der rechtvaardigheid die wij gedaan hadden', door werkzaamheden van een mens. De grond van geloof en bekering is verworven door het lijden en sterven, de opstanding en hemelvaart van de Zaligmaker Jezus Christus, Die Zichzelf gegeven heeft, 'opdat wij gerechtvaardigd zijnde door Zijn genade, erfgenamen zouden worden naar de hope des eeuwigen levens'.
Literatuur
Bijbel met kanttekeningen
Boer, ds. C. den, Op verkenning in het Nieuwe Testament
Boer, ds. C. den, 2 Timotheüs en Titus
Dekker, drs. W. e.a. (red.), Context, Achtergrondinformatie over de bijbelboeken van het Nieuwe Testament
Henry, Matthew, Verklaring van het Oude en Nieuwe Testament
Henry, Matthew, De jonge christen
JBGG, Jongeren en de bekering
Bijbelstudie Titus
- 1 : 2 Wat behelst de'hoop des eeuwigen levens'?
- 1 : 10 Wat wordt bedoeld met de'vele ongeregelden, ijdelheidssprekers en verleiders van zinnen'? Kun je enkele kenmerken noemen van hen?
- 2 : 1 Wat houdt de'gezonde leer' in?
- 2 : 11 Hoe moeten we deze tekst uitleggen?
- Uit welk vers in Titus 2 blijkt dat Christus niet alleen de zaligheid voor de Zijnen verworven heeft, maar die ook toepast? Licht toe.
- 3 : 1 Vergelijk met Romeinen 13 vers 1. Hoe was Paulus' visie op de overheid? Wat is de betekenis daarvan voor ons?
- 3 : 5 Wat bedoelt Paulus met'het bad der wedergeboorte'?
- 3 : 10 Vergelijk met Mattheüs 18 vers 15-17 en met Romeinen 16 vers 17. Geef in eigen woorden een beschrijving van de kerkelijke tucht. Wat is hèt kenmerk van de kerkelijke tucht?
Als een huisverzorger Gods
Verwerking naar aanleiding van Titus 1 vers 1-9.
Vorm een forum met een predikant en/of een ouderling en twee JeV-leden.
De voorzitter heeft de leiding.
- Formuleer vragen over het 'dienstknecht zijn' (vs. 1) en over de prediking (vs. 3)
Formuleer vragen over de kenmerken van een ouderling/opziener (vs. 5-9):
- gelovige kinderen?
- huisverzorgers Gods?
- het getrouwe woord, dat naar de leer is?
- Vraag naar de inhoud van de ambten.
- Vraag naar de praktijk. Bijvoorbeeld verblijdende momenten, verdrietige momenten, ontroerende momenten.
De christelijke levenswandel
Voor de inleiding
- Wat versta je onder een christelijke levenswandel?
- Waar komt de christelijke levenswandel uit voort?
- Voor wie geldt de christelijke levenswandel?
Na de pauze
- Laat dezelfde groepjes als voor de inleiding in een kwartier twee vragen opstellen voor de volgende groep. Groep 1 maakt dus vragen voor groep 2, groep 2 voor groep 3, groep 4 en groep 6 voor groep 1.
- Na een kwartier worden de twee vragen naar de volgende groep doorgeschoven. Deze vragen worden door die groep besproken.
- Sluit plenair af. Betrek hierbij ook de algemene vragen voor de inleiding.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 november 1997
Mivo +16 | 24 Pagina's