JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

1. Levensbeschrijving

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

1. Levensbeschrijving

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Robert Murray MacCheyne is op 21 mei 1813 in de Schotse hoofdstad Edinburgh geboren. Dat hij bijzonder begaafd is, blijkt al op jonge leeftijd: als vijfjarig jongetje bezoekt hij al de Engelse school en twee jaar later gaat hij naar de Latijnse school. Al van kinds af aan heeft Robert grote belangstelling voor taal en dichtkunst. Een logisch gevolg is dan ook dat hij letterkunde gaat studeren aan de universiteit van Edinburgh.

In zijn studententijd staat MacCheyne sterk onder invloed van het Verlichtingsdenken. Ijverig studeren, hard werken en goed zijn voor je naaste is genoeg voor een christen, volgens MacCheyne. Net zoals de meeste van zijn studievrienden houdt hij erg van dansen. Zijn belangstelling gaat vooral uit naar dichtkunst, muziek en natuur. Voor het Woord van God heeft hij absoluut geen interesse. Later zegt hij over deze tijd:

Eens was ik een vreemd'ling

voor God en mijn hart

Ik kende geen schuld en gevoelde geen smart

Ik vroeg niet: Mijn ziele doorziet gij uw lot?

Hoe zult gij rechtvaardig

verschijnen voor God?

Al sprak daar een stem uit de heilige blaan

van 't Lam met de zonden der wereld belaan

Ik zocht bij de kruispaal geen veilige wijk

'k Stond blind en van verre, in mijzelue zo rijk.

Aan zijn oudere broer David is Robert bijzonder gehecht. Samen voeren ze talloze gesprekken. David spreekt daarbij vooral over het Koninkrijk van God en de dienst van de Heere. Dagelijks bidt David voor Robert en het is zijn grootste wens dat zijn broer eens predikant zal worden. Roberts interesse gaat echter naar andere dingen uit: naar kennis en roem. Eer en aanzien spreken hem meer aan dan de taak van herder en leraar van een gemeente. Hij kon en wilde zijn eigen verlangens niet opgeven. In het dagboek dat hij bijhoudt, schrijft hij over deze periode: "Schoon mijn ondeugden altijd verfijnd waren, hoe arglistig en vreselijk behield de zonde nochtans de overhand in mij... Graag zou ik de Herder Die mij zocht terwijl ik zover was afgedwaald, ontvlucht zijn".

Toch hebben de vele indringende gesprekken met David, naar zijn eigen zeggen, geen innerlijke verandering gegeven, want:

Ik deed als Jeruzalems dochters weleer

Ik weende om de pijn van mijn lijdende Heer

En dacht er niet aan, dat ik zelf door mijn schuld

Zijn kroon had gevlochten. Zijn beker gevuld

Maar dan gebeurt er iets waardoor hij wordt stilgezet. In het voorjaar van 1831, Robert is dan achttien jaar, wordt David ernstig ziek Na een ziekbed van vele maanden overlijdt hij. Met blijdschap mag hij heengaan naar het Vaderhuis met zijn vele woningen. Het overlijden van David brengt bij Robert een ommekeer teweeg: hij gaat op zoek naar "een Broeder Die niet meer sterft". Het sterven van David leert hem dat hij zo niet sterven kan. Hij kan voor God niet bestaan, tenzij hij een betere gerechtigheid leert kennen:

Maar toen mij Gods Geest aan mijzelf had ontdekt

Toen werd in mijn ziele de vreze gewekt

Toen voelde ik wat eisen Gods heiligheid deed:

Daar werd al mijn deugd een wegwerpelijk kleed!

Deze ontdekking kost Robert echter veel strijd. In zijn dagboek schrijft hij dat hij zichzelf er steeds weer op betrapt dat de hoogmoed diep in zijn hart wortelt. Hij klaagt over ingenomenheid met zichzelf, ijdelheid en begeerte naar goedkeuring van mensen. Wat kost het hem ook een moeite om van zijn wereldse manier van leven afstand te doen! Het kost hem veel strijd om het kaarten en dansen op te geven. Dat blijkt ook uit de aantekeningen in zijn dagboek, zoals bijvoorbeeld: "Ik hoop nimmer meer kaart te spelen' of: "Nooit hoop ik op zondagavond weer uit te gaan". Roberts vrienden kunnen zijn veranderde levenshouding niet begrijpen en drijven er de spot mee: "Mijzelf aan het dansen onttrokken. Spotternijen die moeilijk te verdragen zijn. Maar ik moet trachten het kruis te dragen".

Roberts leven verandert merkbaar: dagelijks besteedt hij veel tijd aan Bijbelstudie en hij laat geen kerkdienst voorbij gaan. Samen met enkele vrienden komt hij iedere zaterdagmorgen bijeen om Bijbelstudie te houden. Daarnaast leest hij veel in de geschriften van de Amerikaanse predikant Jonathan Edwards en ook de brieven van Samuel Rutherford behoren tot zijn geliefde lektuur.

Hoe langer hoe meer leert hij de zaligheid buiten zichzelf en in Christus Jezus te zoeken. Aan zijn vrienden vertelt hij later dat zijn bekering niet plotseling heeft plaatsgehad, maar dat hij van de dag af dat zijn broer stierf, tot Christus was gebracht. Een jaar na het overlijden van David schrijft MacCheyne: "Op deze morgen in het vorige jaar (de sterfdag van David) werd aan mijn wereldsgezindheid de eerste verpletterende slag toegebracht. Hoe gezegend die voor mij was, weet Gij alleen, o God, Die het zo wonderlijk gemaakt hebt". MacCheyne mag verzoening vinden voor zijn zonden in het bloed van de Heere Jezus Christus! Drie jaar later vertolkt hij dat in zijn gedicht met de volgende woorden:

Toen vluchtte ik tot Jezus. Hij heeft mij gered

Hij heeft mij verlost van het vonnis der wet

Mijn heil en mijn vrede en mijn leven werd Hij

Ik boog me en geloofde en mijn God sprak mij vrij.

Vanaf dat moment wil hij zijn leven besteden in dienst van de Heere. Hij breekt zijn studie letteren af en gaat theologie studeren. Bij dr. Chalmers volgt hij theologielessen en bij dr. Welsh volgt hij het vak Kerkgeschiedenis. Deze beide docenten behoren tot de zogenaamde 'Evan- gelicals', de stroming die trouw wilde blijven aan Schrift en belijdenis en zich in dat opzicht afkeerde van de Moderates (zie: hfst. 2, Kerkelijke situatie). Zowel Chalmers als Welsh zijn voor MacCheyne van groot belang in zijn studietijd.

In 1835 rondt MacCheyne zijn studie theologie af. Hij is dan nog maar net 22 jaar oud. Door Mr. John Bonar wordt hij benoemd tot hulppredikant in Dunipace en Larbert, twee kleine plaatsjes boven Glasgow. Acht maanden helpt hij dominee Bonar bij het werk in de gemeente. Op die manier doet hij veel pastorale ervaring op, die hem ook later in zijn eigen gemeente van pas zal komen. In de periode dat hij hulppredikant is in Dunipace en Larbert blijkt dat zijn gezondheid niet sterk is.

Verschillende keren is hij vrij langdurig ziek. Daardoor is hij niet in staat het ambtelijk werk in de gemeente te verrichten. Maar Robert gelooft dat de Heere daar een bedoeling mee heeft. Hij schrijft daarover: "Ik verlangde te vurig grote dingen te doen. Het streven naar lof is altijd mijn hoofdzonde geweest: en welke school kon daar geschikter voor gevonden worden dan alleen te lijden, buiten het bereik van het oog of oor der mensen?" Door ziekte wordt MacCheyne geoefend in nederigheid en hij leert zijn vertrouwen alleen op Christus te stellen: "Christus mijn gerechtigheid! U te leven is altijd zeer verre het beste". In zijn gedicht zegt hij hierover:

Nu ken ik die waarheid, zo diep als gewis

Dat Christus alleen mijn gerechtigheid is

Nu tart ik de dood, nu verwin ik het graf

Nu neemt mij geen satan de zegekroon af.

Na de periode van hulppredikantsschap in Dunipace en Larbert wordt MacCheyne beroepbaar gesteld. Het eerste beroep laat niet lang op zich wachten: de gemeente van de St. Peterskerk in Dundee, een industriestad in het noorden van Schotland, brengt een beroep uit op hem. Hoewel MacCheyne erg opziet tegen de enorme hoeveelheid werk die deze predikantsplaats met zich mee zal brengen, neemt hij dit beroep aan. Liever zou MacCheyne naar een dorpsgemeente als Dunipace gaan, maar "de Heere schijnt het zo niet gewild te hebben" zo schrijft hij in zijn dagboek, nadat hij het beroep heeft aangenomen. Als hij later beroepen wordt door de kleine gemeente van Perth, wijst hij dit beroep af. Hij antwoordt de gemeente: "Mijn Meester heeft mij hier met Zijn eigen hand geplaatst (...)".

MacCheyne is er van overtuigd dat de Heere hem de gemeente van Dundee heeft aangewezen als werkterrein. In zijn brief aan de gemeente van Perth geeft hij slechts kort aan dat hij het beroep niet kan aannemen, maar aan zijn vriend Andrew Bonar schrijft hij uitgebreider over dit beroep: "Ik was zeer ontroerd door dit beroep (...). Het was onderwerp van mijn gebed (...). Ik bad of Hij, om mij volkomen zeker te doen zijn van mijn besluit om in Dundee te blijven, enige leden van mijn gemeente wilde opwekken uit hun doodslaap. Dit zou voor mij een teken van de Heere zijn. De volgende morgen kwamen er twee jongemannen, die ik tevoren nog nooit gezien had, bij mij. Zij waren in verslagenheid over hun zielen (...). Ik kan dit niet anders dan een wonderlijke gebedsverhoring noemen". Biddend en verwachtend ziet MacCheyne op naar zijn Zender. Dat MacCheyne van Hem nooit teveel verwacht, blijkt in de jaren dat hij predikant is in Dundee.

Predikant te Dundee

Op 24 november 1836 doet MacCheyne intrede in de gemeente te Dundee. Tijdens deze intrededienst preekt hij over Jesaja 61: 1-3: "De Geest des Heeren HEEREN is op mij, omdat de Heere mij gezalfd heeft om een blijde boodschap te brengen de zachtmoedigen. Hij heeft mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van harte, om de gevangenen vrijheid uit te roepen en de gebondenen opening der gevangenis." Die avond tekent hij in zijn dagboek aan: "Moge dit een profetische uitspraak zijn, aangaande mijn komst in de gemeente. " Later blijkt dat deze intrededienst voor velen in de gemeente tot zegen geweest is. Om voor zichzelf en de gemeente de herinnering aan de intrede levend te houden, preekt hij elk jaar op deze datum uit Jesaja 61: 1-3.

De gemeente in Dundee blijkt een bijzonder arbeidsintensieve gemeente te zijn. De leden van de St. Peterskerk komen uit het westelijk deel van de stad en uit de wijde omtrek. De gemeente bestaat uit ruim 4.000 leden, maar het merendeel bezoekt de kerkdiensten nooit. Dat brengt MacCheyne tot de uitspraak dat Dundee "een aan afgoderij en onbekeerlijkheid van hart overgegeven stad" is. Hij laat het echter niet bij deze uitspraak! Zijn liefde tot Christus en tot de gemeenteleden maakt dat hij met veel ijver in de gemeente te werk gaat. Daar waar nood is, daar waar iemand op sterven ligt, daar waar gepreekt kan worden, daar is MacCheyne en spreekt hij over het aanstaande oordeel en over het bloed van Christus dat reinigt van alle zonden. Als herder bezoekt hij ieder die in nood is. Zo weet hij veel gemeenteleden die de kerk vaarwel hadden gezegd, te bereiken.

Ook op tal van andere manieren is MacCheyne bezig binnen de gemeente. Om de band tussen de leden te verstevigen, maar vooral om de kennis van de gemeenteleden te vergroten, leidt hij in elke stadswijk huisgodsdienstoefeningen. Aan zo'n godsdienstoefening doen gemiddeld 20 gezinnen mee. Daarnaast geeft hij een avond per week catechisatie aan jongeren uit de gemeente en houdt hij catechisatie voor jonge lidmaten. MacCheyne schrijft tractaatjes die in de stad verspreid worden. Hij probeert in alle wijken van de stad zondagsscholen te stichten en zoveel als hem mogelijk is, is hij ook zelf aanwezig op de zondagsschool. Daarnaast houdt hij wekelijks een bidstond in de kerk waarin hij om een opwekking smeekt.

Niet alleen is hij op alle mogelijke terreinen binnen de gemeente bezig, ook het werk in groter verband heeft zijn belangstelling. Zo wordt hij in 1837 secretaris van het "Genootschap tot uitbreiding van de Kerk". Het doel van het Genootschap is om

Het doel van het Genootschap is om predikanten in grote <m uitgestrekte geme< 'i iten te helpen bij het werk. MacCheyne is een groot voorstander van dit plan. Hei betekent voor hem dat hij nu ook regelmatig voor moet gaan in gemeenten in de omgeving. "Maar", zegt MacCheyne, "God heeft er een bedoeling mee en daarom ben ik bereid er tijd aan te beste den".

Naast het werk in het Genootschap vragen ook de vergaderingen van het Presbytery zijn aandacht. Hoewel hij één van de jongste predikanten is, worden zijn adviezen bijzonder gewaardeerd. Helder en duidelijk weet hij zijn standpunten naar voren te brengen. Een voorbeeld daarvan is zijn uitspraak over het Moderatisme (zie: hfst. 2, Kerkelijke situatie) tijdens een synode-vergadering: "Het is een plant, die onze hemelse Vader nooit geplant heeft, en daarom hoop ik dat ze spoedig uitgeroeid wordt". Ondanks alle drukke bezigheden in de gemeente en daarbuiten, besteedt MacCheyne veel tijd aan Bijbelstudie en gebed. De dag begint hij meestal met het zingen van een psalm en het lezen van een Bijbelgedeelte. Uit deze momenten van afzondering put hij de kracht om het vele werk te verrichten. In zijn dagboek schrijft hij: "Wenst een dienaar zijn godsdienst uit te breiden, dan moet hij dit liever doen door zijn uren van godsdienstige afzondering te vermeerderen, dan door buitengewone werkzaamheden". Gebed en meditatie vindt MacCheyne dus belangrijker dan zoveel mogelijk werk te verzetten! Vanuit deze verborgen omgang met de Heere voelt hij zich innerlijk gedrongen om zondaren van het heil in Christus te vertellen. Voortdurend bidt hij om een opwekking in de kerk. Zijn grootste wens is dat velen Christus zullen leren kennen als hun Zaligmaker en dat Gods Naam daarin verheerlijkt wordt.

MacCheyne's prediking

Uit de preken van MacCheyne wordt duidelijk dat hij heel nauwgezet op zijn preken studeerde: hij las het Bijbelgedeelte in de oorspronkelijke taal en maakte er aantekeningen bij. Zijn belangrijkste voorbereiding is echter het gebed om hulp en onderwijs door de Heilige Geest. Hij zegt hierover: "Menigmaal is mijn fout geweest dat ik meer werk maakte om het hoofd, dan het hart voor te bereiden" MacCheyne is ervan overtuigd dat we niet door eigen inspanningen zegen op de prediking kunnen verwachten. "Het zijn", zo zegt hij, "niet zozeer de grote talenten, als wel de gelijkvormigheid aan Jezus, waarop God Zijn zegen geeft." De inhoud van zijn preken is: "Jezus

De inhoud van zijn preken is: "Jezus Christus en Dien gekruist". MacCheyne is er steeds heel beducht voor dat hij als predikant in het middelpunt komt te staan. In zijn dagboek schrijft hij: "God beware mij, dat ik niet mijzelve predik, in plaats van Christus Jezus en Dien gekruist." Heel indringend spreekt hij over de zaligheid in Christus voor de grootste van de zondaren. Maar hij spreekt ook over de noodzaak van overtuiging van zonden, als een werk van God de Heilige Geest. In de prediking benadrukt MacCheyne de totale verdorvenheid van de mens en de noodzaak tot wedergeboorte. Uit alles blijkt zijn bewogenheid met de medemensen. Hij grijpt alles aan om hen te bewegen om naar Christus te gaan. Voor hem geldt: "De liefde van Christus dringt ons en wij dan, wetende de schrik des Heeren, bewegen de mensen tot geloof". In zijn prediking dringt hij aan om toch vooral niet langer buiten Christus te blijven leven. In een preek zegt hij bijvoorbeeld: "(...) Komt, hongerigen - komt. ledigen - komt, zondaars - komt zoals gij zijt, om u aan die heerlijke Jezus te vergasten. Hij is een feestmaal voor de hongerige ziel."

Het moeilijkste deel van de prediking noemt MacCheyne dat deel, waarin de mens in zijn vijandschap en verdoemelijkheid aan de kaak wordt gesteld. Niemand is er van gediend. Velen vinden dit hard en wreed, "(...) maar het is nodig. Wanneer een dokter een vervuilde wond wil genezen dan moet de wond eerst schoongemaakt worden. Het vuil moet eruit. Dat is toch niet wreed? Het is onmisbaar nodig! Het is Gods geliefkoosde handelswijze de mensen hun behoefte aan Christus te doen gevoelen voor Hij hen tot Hem brengt". Veel spreekt MacCheyne over de heiliging van het leven. Daarmee bedoelt hij niet dat wij vanuit onszelf daarvoor aan de slag moeten, maar hij wijst op Christus als de enige Bron. "Jaagt de heiligmaking met al uw vermogen na, maar stelt haar niet in de plaats van Christus."

MacCheyne gelooft vast dat een getrouwe Evangelie-verkondiging vruchten zal dragen. Dat baseert hij op 1 Tim. 4: 16: "Dat doende zult gij en uzelf behouden, en die u horen". Zo verwachtte hij zegen op zijn prediking en "(...) de Heere vervulde overvloedig al zijn verwachtingen", aldus zijn vriend Andrew Bonar.

Het geheim van MacCheyne

MacCheyne heelt veel zegen op zijn prediking ontvangen. Wat is nu het geheim van deze dienaar van Chris! LIS?

In de eerste plaats is dat zijn persoonlijk gebedsleven. Vanuit de verborgen omgang met God voelt hij zich gedrongen om zondaren het behoud in Christus te verkondigen. Voortdurend bidt hij om een opwekking in de kerk. Hij zegt daarover: "Wij prediken dikwijls om anderen op te wekken, maar wij moesten er meer voor bidden. Het gebed is krachtiger dan de prediking. Het gebed geeft aan de prediking al haar kracht."

In de tweede'plaats kent MacCheyne liefde tot Christus en daardoor voelt hij zich gedrongen om anderen daarvan te vertellen. Hij sprak om zondaren die een onsterfelijke ziel hebben, te mogen behouden. In zijn gebed was MacCheyne veel bezig met zijn persoonlijke heilig- making. Het was zijn begeerte om heilig voor God te leven. In zijn dagboek schrijft hij: "Hoeveel nuttiger zouden wij zijn als we meer gereinigd waren van onze hoogmoed, van zelfbedrog. van zelfbehagen of elke andere zonde die in ons hart woont". Met verschillende ambtsbroeders en vrienden kwam hij van tijd tot tijd bijeen om belijdenis te doen van zonden

Hij sprak niet alleen op de kansel van de noodzaak om God te vrezen, maar ook in zijn dagelijks leven was het zichtbaar.

MacCheyne's levenseinde

Eind 1838 blijkt zijn - toch al zwakke - lichaam het vele en zware werk niet meer aan te kunnen: MacCheyne krijgt last van hartkloppingen. Hij gaat daarom naar zijn ouderlijk huis in Edinburgh om tot rust te komen. Terwijl hij daar is. krijgt hij het verzoek om met drie andere predikanten een zendingsreis naar Israël te maken De predikanten krijgen de opdracht om na te gaan wat de mogelijkheden zijn voor zending onder de joden. Graag geeft hij gehoor aan het verzoek. Hij vindt dat hij zo zijn gedwongen rusttijd toch goed kan besteden!

Na zijn terugkomst uit Israël gaat zijn gezondheid snel achteruit. Dat heeft ondermeer te maken met het vele werk in en buiten de gemeente. Met een enorme gedrevenheid en haast doet hij zijn werk, maar hij beseft dat hij, ondanks zijn jeugdige leeftijd, maar weinig tijd heeft. Hij weet dat hij zijn werk spoedig beëindigen moet. Hij schrijft daarom aan het slot van zijn brieven en preken vaak de woorden: "De nacht komt...".

De nacht van zijn sterven komt voor MacCheyne inderdaad al spoedig.

Op 8 maart 1843, hij is dan 29 jaar. houdt hij in Dundee zijn laatste preek. Deze gaat over Rom. 9: 23 en 24. Zijn betrokkenheid bij het zendingswerk blijkt duidelijk uit deze afscheidspreek. Het Evangelie is voor jood en heiden!

Drie weken na de afscheidspreek sterft hij. Zijn werk op aarde is klaar. Hij heeft het eindpunt bereikt van "de reis door de aardse woestijn" en mag zijn Koning nu eeuwig groot maken:

Nu reis ik getroost onder 't heiligend kruis

Naar 't erfgoed daarboven, in 't

Vaderlijk Huis.

Mijn Jezus geleidt mij door d'aardse woestijn:

"Gestorven voor mij!' , zal mijn 7 zwanenzang zijn!


Opwekking in Dundee

Als MacCheyne terugkeert naar Schotland, hoort hl) dat er in de tijd dat hij zo ernstig ziek lag en worstelde met zijn gemeente, in Dundee een grote opwekking heeft plaatsgevonden. De opwekking in Dundee stond niet op zichzelf. In verschillende plaatsen in het land was een krachtige werking van de Heilige Geest merkbaar. In Dundee mocht de vervanger van MacCheyne, ds. Burns, daarvoor het middel zijn. Over deze predikant schrijft MacCheyne: "Zijn optreden is zo indringend, dat hij mij vaak doet beven".

Burns preekte eens in de omgeving van Dundee met enkele andere predikanten ter gelegenheid van een Avondmaalstijd, Vele duizenden waren gekomen om de Avondmaalstijd bij te wonen. Op vrijdag, zaterdag en zondag werd er twee of drie keer gepreekt. Tijdens elke dienst kwamen er mensen tot bekering. De preken maakten diepe indruk. Op de zondagavond bleven velen met elkaar napraten over Gods grote werken. Anderen, overtuigd van hun zonden, klopten aan bij de pastorie, waar de predikanten bijeen waren. In de pastorie stelde Burns voor om opnieuw in Gods huis bijeen te komen en te smeken om een krachtig werk van de Heilige Geest, opdat overtuigde zondaren tot de kennis van God gebracht zouden worden. Het voorstel van Burns vond instemming: om twaalf uur werd de kerkklok geluid en stroomde de kerk vol!

Toen Burns hierover vertelde in Dundee, werd ook daar het gebed om de werking van Gods Geest vermeerderd. Vanaf die dag werden er gedurende verschillende weken dagelijks bidstonden gehouden. Velen kwamen tot bekering, en hoewel er ook veel tegenstand was, kreeg het Woord van God de overhand. Ook in veel andere plaatsen in de Schotse Hooglanden kwamen veel ouderen en jongeren tot bekering en werden "toegedaan tot de gemeente die zalig zal worden".

Als MacCheyne van dit alles hoort op de terugreis uit Palestina, is hij bijzonder verblijd. Kort voor zijn komst naar Dundee schrijft hij in een brief aan Burns: "Wij hoorden bij gerucht dat God Zijn volk bezocht. U kunt zich voorstellen met wat voor een dankbare en blijde gemoedsstemming wij vernomen hebben wat er onder mijn geliefde gemeente gewerkt is. U weet dat het voor mijn vertrek de bede van mijn hart was, dat u tot duizendmaal groter zegen gesteld zou worden, dan mijn prediking ooit geweest is. Wat voor vreugde zal het voor mij zijn, als ik van u mag horen dat dit inderdaad zo geweest is". Hoewel de opwekking in zijn gemeente had plaatsgevonden tijdens zijn afwezigheid, was MacCheyne absoluut niet afgunstig. De Heere bewaarde hem voor jaloezie. MacCheyne is bijzonder verblijd met de gebeurtenissen en hij dankt God voor Zijn grote werken.

Naar aanleiding van de brief van MacCheyne schrijft Burns in zijn dagboek: "Een brief van de geliefde MacCheyne ontvangen, geschreven in een geest van blijdschap vanwege het werk des Heeren. Dit toont de grote overwinning van de Goddelijke genade over de natuurlijke jaloezie van het menselijk hart. O, Heere, ik zou U met mijn gehele hart willen loven voor deze brief. Ik zou willen smeken, dat wanneer Uw geliefde dienstknecht, de herder van dit volk, weer met hen verenigd is, dat hij de eer mag ontvangen om honderdvoudig meer zielen voor Christus te winnen, dan ik in Uw oneindige en soevereine barmhartigheid gedaan heb".

De Heere heeft het werk van MacCheyne rijk gezegend. Velen in Dundee en omgeving komen tot bekering. Op grond van de belofte uit Psalm 122:6 geloofde MacCheyne dat de zorg voor de joden een rijke zegen zou geven in zijn gemeente. In enkele maanden tijd mag hij de vervulling van deze belofte zien...

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 februari 1993

Mivo +16 | 32 Pagina's

1. Levensbeschrijving

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 februari 1993

Mivo +16 | 32 Pagina's