3. Voetius en de wetenschap
Uit de levensschets van Voetius blijkt wel dat het niet gezocht is om zijn naam te verbinden met het begrip wetenschap. De wetenschap lag Voetius na aan het hart. Allereerst de theologische wetenschap, maar daarnaast ook de wetenschappelijke arbeid in zijn geheel. Voetius heeft voor ons bijzondere betekenis als we denken aan het verband tussen geloof en wetenschap. Beter gezegd: aan het verband tussen godzaligheid en wetenschap. Godsvrucht of godzaligheid wijst op de praktijk van het leven. Het legt de nadruk op de bevinding der heiligen. Daarop wijst Voetius in zijn openingsrede als hij zegt: "Wees nederig in de omgang, standvastig in het geloof, bescheiden in woorden, rechtvaardig in daden, overvloedig in de werken van barmhartigheid". De godzaligheid houdt in: "Vrede houden met de broeders, God liefhebben van ganser harte, Hem beminnen als Vader, Hem vrezen als God, niets boven Christus stellen, omdat Hij ook niets boven ons gesteld heeft; zijn liefde onafscheidelijk aanhangen".
Deze godsvrucht dient verbonden te zijn met de wetenschap. Godsvrucht en wetenschap mogen geen tegenstellingen zijn! Juist als God ons bij onze geboorte een goede aanleg en talenten heeft gegeven en ons de gelegenheid geeft deze door studie te ontwikkelen, dan moet er juist een grotere en sterke band zijn aan de Heere boven alle anderen. Het is diep te betreuren dat studenten zonder de vreze Gods, zonder oefening tot godzaligheid, zonder een beginsel van deugd, zich aan de wereld overgeven, het vlees en de ijdelheid dienen. Het zit mij diep in het hart en knelt en kwelt en beangst mij, zegt Voetius, dat vele studenten en mannen van de wetenschap, dwaas handelen omdat zij de weg des Heeren en het recht huns Gods niet weten.
Het is voor velen van hen te gering om zich te gewennen aan de huiselijke en private oefeningen der godzaligheid, te gering om vlijtig de samenkomsten van de gemeente des Heeren bij te wonen. Het blijft nodig om bij alle akademische studie ook God de schuldige eer te geven, de schuilhoeken van eigen hart te doorzoeken en de genegenheden en begeerten te richten naar de maatstaf van het goddelijke recht. "Laat wijsgeren, medici, natuurkundigen erop letten dat de liefde van God, waardoor alles bestuurd wordt, ook onze harten moet besturen. Ja, allen die studeren moeten hun harten aftrekken van de aardse onreinheid, en ik wil hen allen opwekken tot het beoefenen van de plichten der godzaligheid en der eerbaarheid. En allen die talen, geschiedenis, oudheden enz. studeren, ik bid u, om er enige tijd af te nemen en om de godsdienst na te speuren en uw geweten te onderzoeken. Nooit zal u deze arbeid berouwen." Voetius houdt een vurig pleidooi voor de verbinding van godsvrucht en wetenschap op de Hogere Scholen. De akademie moet een school der godzaligheid zijn en gewijd aan de God onzer vaderen en aan de Heere Jezus Christus. "Niet de student moet aan het Christendom de wet stellen om het te vormen en te vervormen naar eigen welgevallen. Nee, godsvrucht en godsdienst moet heerschappij voeren in de gewetens. Al onze pogingen, onze raadgevingen, zullen niets vermogen zo niet de Heilige Geest ons inwendig onderwijst." In zijn redevoering ter gelegenheid van de opening van de nieuwe akademie of Hogeschool op 13 maart 1636 gaat Voetius nader in op de verbinding van de godzaligheid met de wetenschap. De rede van Voetius handelt over de nuttigheid der akademiën en scholen, mitsgaders der wetenschappen en kunsten die in dezelve geleerd worden.
Uitvoerig gaat Voetius in op de vele takken van wetenschap, hoe zij enerzijds hulpmiddelen kunnen zijn om Gods Woord beter te verstaan, maar ook hoe anderzijds de richtlijnen van Gods Woord de beginselen aangeeft voor de wetenschappen en kunsten die in de akademiën en scholen geleerd moeten worden. Van een neutrale wetenschapsbeoefening kan geen sprake zijn. De vreze des Heeren is het beginsel der wetenschap. Wie wetenschap, kennis wil vermeerderen, beginne met de Heere te vrezen. Met minder kan het niet! Daarom wijst Voetius zijn studenten op de twaalfjarige Jezus, zittende in het midden der leraren, hen horende en hen ondervragende. Hij, de leraar ter Gerechtigheid, was bezig met de dingen Zijns Vaders. Wat kunnen wij in onze studie en wetenschapsbeoefening dan beter doen dan ons te zetten aan de voeten van Hem Die door de Vader gegeven is tot Wijsheid? "Opdat uw geloof niet zou zijn in wijsheid der mensen, maar in de kracht Gods" (1 Kor. 2:5).
Hét beginsel der wetenschap
En hoe zullen jonge mensen vandaag deze strijd kunnen strijden? Uit onszelf is dat niet mogelijk. Wij zijn immers van nature onwillig om de goede strijd te strijden. Alleen als we door genade vanuit de vreze Gods studeren en werken, zal het onze begeerte zijn om te strijden met het zwaard des Geestes. Het pleidooi van de Utrechtse hoogleraar Gisbertus Voetius om de wetenschap te verbinden met godsvrucht blijft verrassend aktueel! Zonder de vreze Gods, zonder geloof is het immers ook nu onmogelijk om God te behagen. Dan beantwoordt ons bezig zijn in studie en wetenschapsbeoefening niet aan het doel waartoe God het gesteld heeft: tot de verheerlijking van Zijn Naam. De vreze des HEEREN is het beginsel der wetenschap (Spr. 1:7). Er is in onze tijd heel wat kennis en wetenschap nodig. Van al die kennis en wetenschap geldt, dat de vreze Gods daarvan het beginsel moet zijn. Het beginsel, dat wil zeggen: de bron. De bron waaruit alle wetenschap moet voortkomen, dient de vreze des HEEREN te zijn. De vreze des HEEREN geeft alleen ware wijsheid.
Voetius zegt er van: "De ware wijsheid is die, die niet slechts het verstand verlicht, maar ook innerlijk doordringt tot de binnenste kernen van het gemoed en de gevoelens. Zij heiligt geheel en al, zij beheert op zeer krachtige wijze, zij maakt de mensen niet alleen geleerden, maar ook beter..." Dat is de praktijk van de godzaligheid, ook vandaag; leven vanuit de vreze Gods. Wijsheid ontvangen die ons verandert, innerlijk, van harte. Is dat nu jouw leven, elke dag? In je studie of wetenschapsbeoefening? Als dat zo is in jouw leven zul je jezelf hebben leren kennen als een zondig mens, geneigd tot alle dwaasheid en kwaad. Wat is het een wonder als we door genade onze dwaasheid leren kennen en als schuld leren belijden. Ja, dan veroordeelt het Woord van God ons wel, maar het wijst tegelijk ook heen naar Hem Die de ware Wijsheid is (1 Kor. 1:30). Dan gaat de HEERE onderwijs geven op de leerschool van Zijn Geest. En als je op deze leerschool nog geen plaats gevonden hebt, roep dan tot de Heere. De deuren van deze leerschool staan nog open, ook voor jou! "Indien iemand van u wijsheid ontbreekt, dat hij ze van God begere, Die een iegelijk mildelijk geeft, en niet verwijt; en zij zal hem gegeven worden (Jak. 1:5).
Sol iustitiae illustra nos
Op de rugleuning van de rectorszetel in de Utrechtse senaatszaal staan de bekende woorden 'sol iustitiae illustra nos'; Zon der gerechtigheid bestraal ons. Dit devies is vandaag nog te vinden in het vignet van de Utrechtse universiteit. Het is een devies voor de wetenschapsbeoefening in de vreze des HEEREN. Om de godzaligheid te verbinden met de wetenschap. Dat beoogde de eerste rector van de Utrechtse universiteit! Want: "Het nut der hogescholen wordt daar gevonden waar wetenschap met vroomheid gepaard gaat". Mag jouw studie en wetenschapsbeoefening gepaard gaan met de vreze Gods? Vertoef dan veel aan de voeten van de Leraar der Gerechtigheid, biddende: "Zon der gerechtigheid, bestraal ook mij".
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 1989
Mivo +16 | 24 Pagina's
