1. Lydia
De eerste bekeerden
Paulus, Silas en Timótheüs blijven enkele dagen in Filippi. Ook Lukas heeft zich inmiddels bij hen gevoegd. Zoals hij gewoon is, wil Paulus met de prediking van het Evangelie bij de Joden beginnen. Maar blijkbaar heeft Paulus in de stad geen synagoge kunnen vinden, want hij gaat op de sabbath naar de rivier buiten de stad. Hij weet namelijk dat de Joden nog weleens de gewoonte hadden om bij de rivier samen te komen.
Zijn vermoeden blijkt juist te zijn, want Paulus vindt er een joodse gebedsplaats. Uit het feit dat er alleen vrouwen aanwezig zijn, kan men de conclusie trekken dat hier niet aan een echte synagoge gedacht moet worden. Er zouden dan minstens tien mannen aanwezig moeten zijn en de Wet en de Profeten zouden gelezen moeten worden. Hier komen alleen vrouwen bij elkaar om te bidden.
Naar gewoonte gaat Paulus zitten en spreekt de samengekomen vrouwen toe. Eén van hen luistert met meer dan gewone aandacht. Ze wordt "Lydia" genoemd, dat wil zeggen: afkomstig uit Lydië. Haar vaderstad is Thyatíra. Ze is een purperverkoopster. Het is dus een vrouw die purperen stoffen verkoopt uit Thyatíra. Ze zal een luxe zaak gehad hebben, want de door haar verkochte stoffen konden - gezien de prijs - alleen door de rijken betaald worden. Ze voorziet de hogere standen van Filippi van prachtige klederen en kostbare tapijten.
Uit de toevoeging "die God diende" kan men opmaken dat ze geen Jodin is, maar een vrouw die tot de zogenaamde Jodengenoten behoort: heidenen die zich aangetrokken voelden tot het Jodendom. Ze hielden de ceremoniële wetten en kwamen op de sabbath naar de synagoge.
Als Lydia het Woord hoort dat Paulus spreekt, opent de Heere haar hart. De Heilige Geest gebruikt de prediking van het Woord tot bekering. Door de Heilige Geest mag Lydia het Woord aannemen in geloof. Dan wordt ze ook gedoopt en dat kan niet alvorens ze haar geloof in de gekruisigde Christus beleden heeft. Maar niet alleen Lydia, ook haar "huis" wordt gedoopt. Onder "huis" moet in dit verband verstaan worden de gezamenlijke huishouding. Dat kunnen kinderen geweest zijn, maar ook slaven en slavinnen.
Lydia beoefent gelijk "de praktijk der godzaligheid", dat wil zeggen dat haar geloof vruchten voortbrengt. Ze nodigt Paulus en zijn metgezellen uit om bij haar te logeren. Ze wil niet alleen de Heere dienen maar ook voor Zijn knechten zorgen. Lydia moet dit verzoek wel met sterke aandrang doen. Blijkbaar heeft Paulus aanvankelijk tegengestribbeld. Maar hij geeft dan toch toe en kan zo, in Lydia's huis, de eerste europese christelijke gemeente verder onderwijzen in Gods Woord.
Filippi
Filippi lag in de waterrijke dalvlakte van het kustgebergte Pangaues in Griekenland. Augustus had Filippi verheven tot een plaats met stadsrecht: het bestuur was zelfstandig, niet onderworpen aan de gouverneur van de provincie.
Het was een kolonie, dat wil zeggen een stad waarin oudgedienden zich vestigden, die dan land ontvingen in de omgeving. Filippi was daardoor niet zozeer een griekse maar een romeinse stad. De taal die men sprak was het latijn, de inwoners bezaten het romeinse burgerrecht en de stad werd op romeinse wijze bestuurd.
Behalve de Romeinen leefden er ook nog een klein aantal oorspronkelijke bewoners, Grieken en enkele Joden.
Tegenstand
Op één van de keren dat Paulus en zijn reisgenoten weer naar de gebedsplaats bij de rivier gaan, komen ze een dienstmaagd, een slavin, tegen. Het meisje is in dienst van "heren". Ze verdient voor hen geld met het doen van toekomstvoorspellingen. Ze is echter niet alleen eigendom van haar bazen, maar wat het ergste is: ze is eigendom van de satan. Ze is bezeten van een waarzeggende geest. Ze roept Paulus en zijn vrienden na: "Deze mensen zijn dienstknechten Gods des Allerhoogsten, die ons de weg der zaligheid verkondigen." Het schijnt of de satan door de mond van het meisje oproept tot geloof in de Allerhoogste, maar het is juist zijn bedoeling om het werk van God afbreuk te doen.
Het meisje loopt Paulus vele dagen achterna, zonder dat Paulus op haar reageert. Maar na verloop van tijd kan hij het geroep niet langer aanhoren en richt hij zich tegen de vijandschap van de satan. Hij richt zich niet in de eerste plaats tot de slavin maar tot de satan zelf en beveelt de boze geest uit te gaan. Hij doet dat in de Naam van Jezus Christus. Christus kan in Zijn eigen Naam de geesten bevelen uit te gaan. Paulus doet het in opdracht van Christus met het noemen van Zijn Naam. En Gods macht over satan blijkt: de geest gaat uit op hetzelfde moment.
Maar daarmee is de tegenstand tegen Paulus' werk niet ten einde. De bazen van het meisje begrijpen, dat het nu ook met hun inkomsten gedaan is, en die waren niet gering geweest! Ze grijpen Paulus en Silas en slepen hen naar het marktplein. Daar zitten de Romeinen, die het gezag uitoefenen : de hoofdmannen of praetoren.
Merkwaardig is de beschuldiging die de bazen van het meisje tegen Paulus en Silas inbrengen. Over hun slavin en hun financiën spreken zij niet. Ze denken meer te bereiken door over het belang van de stad te spreken. Ze speculeren ook nog op de anti-semitische gevoelens die de Romeinen hebben: "Het zijn Joden die oproer maken." Bovendien verkondigen zij een leer die tegen de romeinse godenleer ingaat. Hun aantijgingen hebben het gewenste resultaat.
Niet alleen de overheid maar ook het volk keert zich tegen Paulus en Silas. De praetoren scheuren Paulus en Silas de kleren van het lichaam en geven bevel om hen te geselen. Na de geseling worden Paulus en Silas in de gevangenis opgesloten. De stokbewaarder (cipier) krijgt de opdracht om deze gevangenen extra te bewaken.
Thyatíra
De stad Thyatíra was beroemd om haar purperhandel. Purper was de kostbare kleurstof die geproduceerd werd door de purperslak. De keel van elk dier leverde één druppel purper. Al naar het soort slak kreeg dit vocht een rood- tot blauwachtige kleur. Het werd gebruikt om andere stoffen als katoen, wol en linnen te verven. De verfstof was zeer kostbaar (f 50,00 per gram), zodat alleen de gegoede mensen de purpergekleurde stoffen bezaten.
Het waren de stoffen voor de keizers en de rijken (Lukas 16:19) en senatoren en ridders hadden toga's met purperen randen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 februari 1989
Mivo +16 | 24 Pagina's
