JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

1. Het ontstaan van de N.G.B.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

1. Het ontstaan van de N.G.B.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

1. Inleiding

De Nederlandse kerken met een gereformeerd signatuur karakter kennen in totaal zes belijdenisgeschriften, nl. drie algemene en drie bijzondere, ook wel genoemd gereformeerde of reformatorische.

Allereerst zijn er de algemene of oecumenische belijdenissen:

- de Apostolische Geloofsbelijdenis;

- de Geloofsbelijdenis van Nicéa;

- de Geloofsbelijdenis van Athanasius.

De drie reformatorische belijdenisgeschriften zijn:

- de Nederlandse Geloofsbelijdenis (1561);

- de Heidelbergse Catechismus (1563);

- de Dordtse Leerregels of 5 artikelen tegen de Remonstranten (1618-1619).

De algemene belijdenisgeschriften zijn door vrijwel alle christelijke kerken aanvaard. In de na-reformatorische tijd worden door roomsen, lutheranen en calvinisten afzonderlijke belijdenissen opgesteld. Zo kent de rooms-katholieke kerk de geloofsbelijdenis van Trente, de lutheranen o.a. de Augsburgse Confessie (= belijdenis), terwijl de calvinisten internationaal gezien een groot aantal van deze geschriften kennen. Alleen al in Engeland, Schotland en Ierland ontstonden niet minder dan 14 confessies. In ons land kregen alleen de drie genoemde reformatorische belijdenisgeschriften kerkelijk gezag na aanvaard en bekrachtigd te zijn door de Nationale Synode te Dordrecht (1618/1619). Samen met de algemene belijdenisgeschriften verwoorden zij het belijden van de kerk.

Elk van deze belijdenisgeschriften is ontstaan vanuit een bepaalde situatie, die de formulering van het eigen belijden noodzakelijk maakte.

In de Dordtse Leerregels vinden we bijvoorbeeld de neerslag van de contra-remonstrantse visie zoals deze zich in de strijd met de remonstranten gevormd heeft. Kennis van de historische omstandigheden, waaronder onze belijdenisgeschriften ontstaan zijn, kan meer licht werpen op de inhoud ervan.

Om die reden is het zinvol de ontstaansgeschiedenis van de Nederlandse Geloofsbelijdenis hier na te gaan.

 

2. De auteur

Op grond van een aantal brieven, waarvan de eerste ruim 20 jaar na de verschijning van de Geloofsbelijdenis gedateerd is, kan met zekerheid Guido de Brès als auteur genoemd worden. Een zekere ds. Filius schrijft op 17 juli 1582 aan een. kollega in Delft: "Ik hebbe Taffinum (Jean Taffin) gesproken van de Confessie, de welcke hij seyt van Guy de Brès gestelt te sijne". Taffin kon het weten want hij is een van degenen geweest, die hun oordeel over de Confessie gegeven hebben alvorens tot publikatie werd overgegaan. Ditzelfde geldt voor Saravia. Ook hij noemt in een van zijn brieven Guido de Brès als de schrijver. Omdat het hier gaat om getuigenissen van personen, die zelf het manuskript op verzoek van De Brès hebben nagezien en van kommentaar voorzien, hoeft aan zijn auteurschap niet getwijfeld te worden.

De levensloop van Guido de Brès geeft ons een beeld van de gevaren die in zijn tijd de gelovigen, en zeker de predikanten, bedreigden. Tegelijk toont hij hun geloofsmoed, zoals die blijkt uit hun volharding bij de reformatorische leer.

De Brès, is geboren in 1522 te Mons (Bergen) in de Zuidelijke Nederlanden. In een afscheidsbrief aan zijn moeder, kort voor zijn .dood vanuit de gevangenis in Valenciennes geschreven, herinnert hij haar aan een voorval dat voor zijn geboorte plaatsvond. Zi|n moeder hoorde in de straten van Mons een Jezuïet preken. Diens woorden maakten bijzonder veel indruk op haar. Thuisgekomen bad zij of het kind dat zij verwachtte zó zou mogen worden als de Jezuïet, die ze zo bezielend had horen spreken, "Gij zeide dit en God verhoorde; zelfs ten bewijs dat Hij rijk is in barmhartigheid ... heeft Hij u meer gegeven dan u van Hem vroeg. U vroeg immers of het kind dat u in uw schoot droeg zijn mocht als die Jezuïet en God heeft het de Heere Jezus toegeheiligd".

Wanneer De Brès precies tot geloof komt en de rooms katholieke kerk de rug toekeert, is niet bekend; vermoedelijk tussen zijn 18e en 25e levensjaar. Door het lezen van de Bijbel en evangelische lektuur gaan zijn ogen open voor de dwalingen van de roomse kerk en ontwikkelt hij zich tot een vurig aanhanger van de reformatorische leer, met name die van Calvijn.

Al gauw geeft hij het beroep van glasschilder eraan en wijdt hij zich helemaal aan de verkondiging van het evangelie. Als in 1548 in Mons een zware vervolging uitbreekt, vlucht De Brès naar Engeland. Zijn verblijf in Londen heeft veel bijgedragen tot zijn theologische vorming. Wekelijks woont hij de "profetieën" bij die in de Londense vluchtelingengemeente worden gehouden. Enkele gemeenteleden, de "profeten", stelden tijdens deze bijeenkomsten van de gemeente vragen over de 's zondags gehouden preken, waarop door de predikanten dan verder ingegaan werd.

Van betekenis is ook zijn kontakt met een aantal vooraanstaande gereformeerden. Zo ontmoet hij o.a. Johannes à Lasco, die zich vooral beziggehouden heeft met een goede organisatie van het kerkelijk leven, Petrus Datheen, bekend om zijn psalmberijming en Marten Micron, die een kleine catechismus schreef voor jonge kinderen.

In 1552 keert De Brès terug naar zijn geboortestreek. Hij vestigt zich als predikant te Lille (Rijssel). Van hieruit trekt hij rond om zijn verdrukte geloofsgenoten te dienen. In deze periode schrijft De Brès "Le Baston de la Foy Christienne" (De staf van het christelijk geloof), een weerlegging van de roomse leer.

In 1556 moet Guido de Brès opnieuw vluchten i.v.m. hevige vervolging. Hij gaat nu naar Frankfurt am Main; na een kort verblijf daar reist hij door naar Zwitserland. In Lausanne en Genève studeert hij bij Beza en Calvijn.

In 1559 begeeft De Brès zich weer naar de Nederlanden. Daar treedt hij in het huwelijk met Catharine Raymond. Hij preekt vooral in Rijssel en in Doornik, zijn vaste woonplaats.

Om duidelijkheid te verschaffen over de omstandigheden waaronder de Nederlandse Geloofsbelijdenis bekend is geworden, eerst iets over de situatie in Doornik.

 

3. Situatie in Doornik

De stad Doornik behoorde pas sinds 1521 tot de Zuidelijke Nederlanden, daarvoor was Doornik korte tijd engels en van 1200 tot 1513 frans. In 1528 viel hier de eerste martelaar.

In 1545 vond de uit Straatsburg gekomen calvinistische predikant Pierre Brully er de vuurdood. Tussen 1550 en 1560 won het calvinisme in de stad sterk aan betekenis. Onder de aanhangers van de "nije leere" maakte de inquisiteur Pieter Titelmans regelmatig slachtoffers. Velen weken uit naar Antwerpen, Frankfurt en Wesel.

Zoals vermeld vestigt De Brès zich in 1559 in de stad. Een van zijn belangrijkste vrienden en medewerkers is de tapijtwerker Jean de Lannoy.

In september 1561 is het ker(k)mis in Doornik. Eén van de hoogtepunten daarvan is de processie die ter ere van de kruisverheffing (rooms katholieke feestdag van 14 september, misschien ter herinnering aan het terugkrijgen door Herachius van het aan de Perzen verloren gegaan kruis), gehouden wordt.

De stad trekt in deze dagen tal van bezoekers: roomsen èn hervormden. De laatste groep bezocht de stad overigens met andere bedoelingen dan de kermisvierders. Op 29 september, de eerste kermisdag, komen 's avonds de calvinisten op straat en zingen de psalmen van Marot en Beza, liefst voor de deur van de hoge roomse geestelijken. Ook de volgende avond wordt er zo'n psalterie, psalmoptocht, gehouden. De deelnemers dragen maskers en blazen de lampen, die met opzet overal nog branden, uit. De Brès en Jean de Lannoy zijn tegen deze optochten en het uitdagende karakter ervan, omdat zij de kwade gevolgen ervan vrezen. Later blijkt dat die vrees terecht is. Voor velen was De Brès' opstelling tegenover de psalteries teleurstellend, juist omdat hij groot gezag genoot onder de hervormden. De Brès van zijn kant verspreidde de eerste exemplaren van de Confession de Foy (Geloofsbelijdenis) en sloeg deze aan de stadspoorten aan, met de bedoeling de overheid en het (r.k.-) volk ervan te overtuigen dat de calvinisten beslist geen revolutionaire bedoelingen hadden. Dit in tegenstelling tot de wederdopers.

De door De Brès gevreesde gevolgen van de psalteries zijn niet uitgebleven. Door de landvoogdes wordt een kommissie ingesteld om de onrust in Doornik tegen te gaan. De kommissie vindt in het huis van Jean du Mortier, een tapijtwever, een exemplaar van de Geloofsbelijdenis en een brief over de vervolging van de christenen. Dit vindt plaats op 15 oktober. Het gevonden boekje maakt op dit moment nog niet veel indruk. In overeenstemming met de wens van de landvoogdes wordt door de kommissie hard opgetreden: velen worden gearresteerd en vervolgens streng gestraft. Onder hen is ook Jean de Lannoy. die evenals De Brès de "psalteries" juist afgekeurd heef!, maar nu pal staat voor zijn geloofsovertuiging en op 1? november de vuurdood ondergaat. De Brès weet tijdig te vluchten. Wel wordt zijn verblijfplaats gevonden, waar ruim 200 exemplaren van de Geloofsbelijdenis worden aangetroffen naast een ruim assortiment van reformatorische lektuur. Het is inmiddels januari 1562. Aan het eind van de maand verlaat de kommissie Doornik, de "ketterij" is vrijwel uitgeroeid. Later zal de hervormde gemeente zich weten te herstellen. Eén belangrijke gebeurtenis, die plaatsvond tijdens het verblijf van de kommissie in Doornik, moet hier nog genoemd worden. In de nacht van 1 op 2 november 1561 werpt Guido de Brès de door hem in hetzelfde jaar opgestelde geloofsbelijdenis over de muur van het kasteel te Doornik. Vooral hierdoor krijgt de Confession de Foy bekendheid, al was ze al eerder aan de poorten van de stad aangeslagen en reeds aangetroffen in de woning van Jean du Mortier.

De brief doet een beroep op de koning namens meer dan 100.000 gelovigen in de Nederlanden om hen te beoordelen naar de inhoud van deze geloofsbelijdenis. Ten onrechte worden zij ervan verdacht te willen opstaan tegen de wettige overheid, terwijl zij slechts verlangen in vrijheid te leven overeenkomstig het Woord van God.

Behalve een brief aan de koning, die de belijdenis voorafgaat, bevindt zich in het pakje. dat De Bres over de kasteelmuur werpt, ook een brief gericht aan de kommissarissen, die bezig zijn met hun onderzoek. Deze brief is geschreven op verzoek van geloofsgenoten. De Brès, hoewel zelf geen voorstander van de "psalteries", tracht de bedoeling van deze optochten te verklaren en aannemelijk te maken. De inhoud van deze brief, die speciaal op de situatie in Doornik betrekking heeft, is alleen bewaard via een samenvatting die de kommissarissen ervan gemaakt hebben. Op één punt verschilt de inhoud van deze brief van die welke aan de koning gericht was en vóór de gebeurtenissen in Doornik geschreven. De brief aan de kommissarissen krijgt aan het slot een dreigende toon: "Wij kunnen het volk niet langer onder de tucht van het geduld houden, zodat het niet opstandig wordt, en ziende dat gij niet ophoudt weldenkende mensen in uw gevangenissen te slepen, vrezen wij, dat daar groot kwaad uit voort zal komen en dat velen, die dat nu prachtig vinden, het eenmaal zullen berouwen. Vertrouwt niet op uw gewapende dienaren, rekent maar dat velen, die zich nu mooi voordoen en op uw kosten worden onderhouden, u de rug zullen keren als het nodig is... God is onze getuige... hoezeer wij de opstandigheid van het volk vrezen..." Deze passage is zonder twijfel het gevolg van de gebeurtenissen in Doornik, waar De Brès kennelijk zo van geschrokken is, dat hij voor de eventuele gevolgen van onderdrukkende maatregelen meent te moeten waarschuwen.

 

4. Verdere levensloop van De Brès

Begin 1562 vlucht De Brès uit Doornik. Opnieuw is hij genoodzaakt zijn zwervend leven voor te zetten. Van 1563 tot 1566 is hij werkzaam in Sédan (Noord-Frankrijk) in dienst van Henri-Robert de la Marck, hertog van Bouillon, die tot de reformatie is overgegaan. In opdracht van de hertog neemt hij deel aan onderhandelingen die moeten leiden tot een samengaan van calvinisten en lutheranen. De besprekingen, die gevoerd worden om met het oog daarop tot een gemeenschappelijke belijdenis te komen, hebben uiteindelijk niet het gewenste resultaat gehad.

In 1566 schrijft De Brés een geschrift tegen de Wederdopers: "La recine, source et fondement des anabaptistes" (De wortel, de oorsprong en het fundament der Wederdopers). Het boek wordt pas in 1570, drie jaar na zijn dood, uitgegeven.

Na zijn verblijf in Noord-Frankrijk gaat hij naar Antwerpen, waar hij de gemeente slechts korte tijd dient. Nog in l566 begint zijn arbeid in Valenciennes. Hij werkt hier samen met zijn kollega Pérégrin de la Grange. Omdat een groot deel van de bevolking de zijde van de reformatie kiest, wil de overheid een bezetting in de stad legeren. Als het stadsbestuur deze weigert toe te laten, wordt Valenciennes belegerd door de gouverneur van Henegouwen Philippe de Noircarmes. Na een belegering van ruim drie maanden moet de stad zich overgeven. Diverse "rebellen" worden nu om het leven gebracht. De Brès en De la Grange weten te ontvluchten, maar bij het nabijgelegen St. Amand worden beide predikanten alsnog gegrepen en vervolgens in Valenciennes gevangen gezet.

Beiden zijn tot het laatst trouw gebleven aan het geloof, dat zij hebben beleden en verdedigd. Blijmoedig ondergaat De Brès zijn gevangenschap, ondanks de slechte omstandigheden waaronder hij verkeert. Aan zijn vrouw schrijft hij over de blijdschap , die hij in het lijden ondervindt: "Ik ben blij, ja mijn hart is vrolijk, er ontbreekt mij niets temidden van mijn droefenissen". Hoewel ook de aanvechting hem niet bespaard blijft, wordt hij op een bijzondere wijze gesterkt en vertroost en verheugt hij zich in de martelaarskroon.

In de vroege morgen van 31 mei 1567 wordt De Brès meegedeeld dat diezelfde morgen het doodvonnis voltrokken zal worden. Terwijl zijn gezicht straalt van vreugde neemt hij afscheid van zijn medegevangenen. Hij spreekt hen als volgt toe: "Heden sterf ik voor de Naam van Gods Zoon. Gode zij dank! Ik ben zeer verblijd. Nooit had ik gedacht, dat God mij die eer zou doen. Van ogenblik tot ogenblik word ik bekrachtigd en mijn hart springt op van vreugde in mij. De dood is niets, o hoe zalig zijn de doden, die in de Heere sterven! Het is alsof mijn geest vleugelen heeft om zich ten hemel te verheffen, waar ik heden genodigd ben ter bruiloft van mijn Heere, van de Zoon van mijn God". Niet lang daarna bezegelt hij de confessie met de marteldood.

 

5. Opstelling en verbreiding van de Geloofsbelijdenis

De Brès heeft bij de opstelling van de Nederlandse Geloofsbelijdenis gebruik gemaakt van de Confession Gallicana. Dece franse geloofsbelijdenis was voor het overgrote deel van de hand van Calvijn. Calvijns concept van 35 artikelen werd door de Fransen uitgebreid tot 40 artikelen.

De Brès' Confession de Foy (Geloofsbelijdenis) werd zoals het opschrift aangaf gemaakt "met gemeenschappelijke instemming (d'un common accord)" van de gelovigen, die in de Nederlanden verstrooid waren. Als motto van de belijdenis wordt op de titelpagina 1 Petr. 3:15 vermeld: '*2ijt altijd bereid tot verantwoording aan een iegelijk die u rekenschap afeist van de hoop die in u is".

Een aantal prominente gereformeerden heeft de belijdenis vooraf ingezien en instemming betuigd.

Calvijns oordeel voor de Confession de Foy is zeer positief geweest. Ook Saravia, Moded, Petrus Datheen, Gaspar van der Heiden, Jean Taffin e.a. hebben hun goedkeuring uitgesproken, zodat De Brès, voor hij tot publikatie overging, zich van de instemming van vele gelovigen verzekerd wist. Door die brede instemming kon de Geloofsbelijdenis reeds vanaf het begin als formulier van enigheid funktioneren. In deze belijdenis herkenden zich alle gereformeerden.

Duidelijk werd gemaakt waarin zij als gereformeerden verschilden van de Wederdopers, aan wie zij ten onrechte door de overheid gelijkgesteld werden. Staatsgevaarlijke en oproerige aktiviteiten, zoals door Wederdopers ontplooid werden, behoefde men van de gereformeerden niet te verwachten.

De Nederlandse Geloofsbelijdenis heeft een apologetisch karakter. Het is een verdediging van wat de gereformeerden in werkelijkheid voorstaan in tegenstelling tot de wederdopers. Daarnaast wordt het eigen belijden afgebakend en verdedigd tegenover Rome. Het opstellen van de belijdenis was ook nodig om de kennis van de waarheid te versterken onder de gelovigen, terwijl ook hun onderlinge verbondenheid erdoor bevestigd werd.

De Geloofsbelijdenis heeft goede ingang gevonden onder de gereformeerden in de Nederlanden. In 1562 wordt zij reeds in het nederlands vertaald.

De provinciale synode van Armentières, die in 1563 gehouden wordt, stelt ondertekening van de belijdenis voor ambtsdragers in de gemeenten verplicht. In 1566 besluit een synode te Antwerpen dat bij de aanvang van elke synode de confessie zal worden voorgelezen, zowel om de eenheid der gereformeerden tot uitdrukking te brengen als om te overwegen of er mogelijk iets in gewijzigd dient te worden.

Wijzigingen zijn meermalen aangebracht. Het ging dan om verduidelijkingen en bekortingen, niet om wezenlijke veranderingen in de inhoud. Op diverse synoden is de belijdenis onderwerp van gesprek geweest, zoals die van Emden (1571), Dordrecht (1578), Middelburg (1581) en tenslotte de nationale synode van Dordrecht (1618/1619). Hier gaat rnen na voorlezing unaniem akkoord met de inhoud van de belijdenis. De synode zorgt voor de publikatie van een authentieke nederlandse en franse tekst.

Nog altijd vormt de Nederlandse Geloofsbelijdenis met de andere belijdenisgeschriften een rijk erfgoed van de kerk.  Laten we niet vergeten dat zij de uitdrukking is van een geloof, dat onder de zwaarste verdrukking haar kracht getoond heeft.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 februari 1984

Mivo +16 | 40 Pagina's

1. Het ontstaan van de N.G.B.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 februari 1984

Mivo +16 | 40 Pagina's