Op Golgotha's heuvel
Daar staan de Israëlieten, in de woestijn, aan de voet van de berg Sinaï. Hoor, daar klinken de donderslagen, daar klinkt de bazuin. Het volk beeft. 'Kom niet op de berg', had de Heere gezegd. 'Raak hem zelfs niet aan. Want IK ben op deze berg en IK zal tot u spreken.' Bevend luisteren de Israëlieten. Zullen zij, zondige mensen, voor die heilige God kunnen bestaan? Zal de Heere hen niet doden? Dat zijn ze waard. Maar nee, dat gebeurt niet. God zal op een andere berg dat verdiende oordeel uitvoeren. Een ANDER zal gedood worden.
Het is honderden jaren later. Daar staan de Joden, buiten Jeruzalem, aan de voet van de heuvel Golgotha. Ook op deze berg zal de Heere spreken. Wie zondigt, zal sterven! En dat zal daar gaan gebeuren. Het oordeel komt. Over wie? Over al die mensen? Nee, over maar één Mens, de Heere Jezus. Hij zal de dood sterven in de plaats van anderen. In plaats van verloren zondaren. Nu komt de straf, niet op degenen die het verdiend hebben, maar op Hem, Gods Eigen Zoon. Hij wil die straf gaan dragen en de dood ingaan uit liefde tot zondaren. Zelf is Hij onschuldig. Hij draagt de schuld van anderen. God zal het oordeel op deze berg gaan uitvoeren.
Daar staan de Romeinse soldaten op de heuvel Golgotha. Nee, ze beseffen niet dat ze de Messias kruisigen, maar ze hadden het wel kunnen weten. Hoe vreselijk zal het zijn, als God deze zonde komt straffen. Heel veel misdadigers hebben ze al gekruisigd. Maar vandaag was er Iemand bij, Die de Koning der Joden wordt genoemd. Jezus heet Hij. De verdovende wijn, die ze Hem wilden geven, hoefde Hij niet. Toen ze de spijkers door Zijn handen en voeten sloegen, schreeuwde en vloekte Hij niet van de pijn. En toen ze het kruis overeind trokken, schold Hij niet op hen. Dat gebeurt anders wel. Bij deze Jezus niet. Hij sprak wel, maar niet boos. Ze hadden Hem horen zeggen: 'Vader, vergeef het hun.' Wonderlijk! Zou die Koning der Joden voor hen om vergeving vragen? Ze begrijpen er niet veel van. In ieder geval hebben ze wel Zijn kleren, die zullen ze eerlijk verdelen. Over dat mooie kleed zullen ze maar loten, het zou jammer zijn, dat in stukken te scheuren.
En daar hangt de Heere Jezus, in hevige pijn. Gewillig, uit liefde. 'Vader, vergeef het hun, want ze weten niet wat zij doen.' Hij vraagt niet: 'Vader, straf hen', maar 'Vergeef'! En dat gebed wordt verhoord.
Daar staan de Joodse overpriesters, ouderlingen en schriftgeleerden op de heuvel Golgotha. Ze zijn blij. Eindelijk zal Jezus sterven. Jammer van dat bordje boven aan Zijn kruis. Daarop staat in drie talen: 'Jezus, de Nazarener, de Koning der Joden'. Ze waren nog snel naar de rechter Pilatus teruggegaan om te vragen of hij dat wilde veranderen. Er moest op staan dat Hij gezégd had, dat Hij de Koning der Joden was. Maar Pilatus had het niet willen veranderen. 'Wat ik geschreven heb, dat heb ik geschreven.' En ze hadden zijn spot met hen, voorname Joden, wel gevoeld. Alsof Pilatus wilde zeggen: 'Zo'n Koning hebben jullie nu. Een Koning aan een kruis.' Ja, dat is wel jammer. Maar hoe dan ook: eindelijk zal Jezus, Die ze zo fel haten, sterven. 'Anderen heeft Hij verlost, maar Hij kan Zichzelf niet verlossen', zo roepen ze. 'Als U de Christus bent, de beloofde Koning van Israël, kom dan af van het kruis, dan zullen we in U geloven! U heeft toch gezegd, dat U Gods Zoon bent? U heeft toch op God vertrouwd? Waarom verlost Hij U dan niet?' Daar staat het volk op de heuvel Golgotha. Vorige week hebben ze nog 'Hosanna' geroepen. Vandaag is het anders. 'Kruist Hem!' En nu hangt Hij daar aan het kruis. Ze schudden hun hoofden en roepen: 'Gij, Die de tempel afbreekt en hem in drie dagen opbouwt, kom af van het kruis. Als U dan zo machtig bent, laat dat dan eens zien!' En daar hangt de Heere Jezus. Hij hoort de bijtende spot, het lachen om Hem. O. Hij zou van het kruis kunnen afkomen en hen voor eeuwig straffen. Maar nee, juist omdat Hij de beloofde Verlosser is, blijft Hij hangen. Hij vloekt hen niet de dood in. 'Vader, vergeef het hun! Ook hun!' En dat gebed wordt verhoord. Straks, op het Pinksterfeest zullen drieduizend mensen zich buigen voor deze Koning. Hoor jij daar ook bij? Straks, na het Pinksterfeest zal een grote groep priesters gaan geloven in Hem, met Wie ze nu spotten.
Daar staan nog twee kruisen op de heuvel Golgotha. Twee moordenaars hangen elk aan een kant van de Heere Jezus. Eén van hen keert zijn gezicht naar Jezus. Zou hij het vragen? Het zal niet lang meer duren, dan zal hij sterven. Dan is hij voor eeuwig verloren. Dan komt wat hij verdiend heeft: de eeuwige straf. Niemand kan hem hier nog helpen. Niemand, behalve... Maar zou het nog kunnen? Hij is een moordenaar. Hij heeft zelfs nog meegedaan met het bespotten van de Heere Jezus. Toen was het, alsof God zijn ogen opende. Hij zag zijn eigen schuld. Hij zag ook de onschuld van de Heere Jezus. Koning der Joden, stond er op het bordje boven Zijn kruis. Als dát waar is - en hij weet zeker: het is waar - dan is Hij de Enige, Die hem nog redden kan. Hoor, z'n kameraad spot weer: 'Verlos Uzelf en ons, als U de Christus bent.' Het snijdt door hem heen en hij bestraft hem: 'Vrees jij ook God niet, terwijl je in hetzelfde oordeel bent? En wij hebben het verdiend dat we deze straf ontvangen, maar Hij, met Wie jij zo spot, is onschuldig. Hij heeft niets misdaan.' Zou hij het nu vragen? Hij, een moordenaar, die het nooit meer goed kan maken? Er blijft geen andere uitweg over. 'Heere, gedenk aan mij, als Gij in Uw Koninkrijk zult gekomen zijn.' Meer durft hij niet te vragen. Alleen maar of die Koning aan hem wil denken. Want Kóning, dat is Hij. Dat gelooft hij met heel zijn hart. Zelfs al hangt die Koning aan een kruis. 'Gedenk aan mij!' Wat zou het antwoord zijn? Je hebt het te erg verknoeid. Je bent een moordenaar en wil je nu nog gauw, vlak voor je sterven gaat, gered worden? Nee, dat gaat zo maar niet. Zou dat het antwoord zijn? Stil wacht hij. Daar hangt de Heere Jezus. Hij antwoordt: 'Voorwaar zeg Ik u: heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn!' In het Paradijs! Daar mocht je niet meer komen door de zonde. Maar door Mij gaat het Paradijs weer open. Daar zul je heden zijn! Je vroeg of Ik aan je wilde denken. Ik geef je veel meer dan dat. Ik geef je Mijn vrede, Mijn vergeving. Alles uit genade. Daarvoor hang Ik hier. Om dat te verdienen. Wat een wonder! Genade voor een moordenaar! Ken jij die genade?
Daar staan een paar vrouwen op de heuvel Golgotha. Daar staat ook Maria, de moeder van de Heere Jezus. Nu begrijpt ze wat Simeon vroeger bedoelde: 'Een zwaard zal door uw ziel gaan.' Dat gebeurt nu. Daar hangt haar Kind, Dat ze heeft leren lopen en praten. Haar Zoon wordt bespot en onschuldig gekruisigd. En Jezus ziet Zijn moeder. Hij weet dat een zwaard door haar ziel gaat. Maar Hij ziet nog iemand: de discipel Johannes. 'Vrouw', zo klinkt het, 'zie uw zoon.' Johannes zal uw zoon zijn. IK ben uw ZaIigmaker. Ik hang hier, niet als uw Zoon, maar juist als uw Verlosser. Johannes zal als zóón voor u zorgen. Ik als Záligmaker. Dan ziet de Heere Johannes aan. 'Zie uw moeder', klinkt de opdracht. Zorg voor haar, zoals een zoon dat doet. Wat een liefde van de Heere Jezus. Wat een trouwe zorg!
Daar is nóg iemand op de heuvel Golgotha. Niemand ziet hem. Behalve de Heere Jezus. Op Golgotha is de satan. Hij weet dat het er nu op aan zal komen. Als hij deze strijd verliest, is hij al zijn macht kwijt. Dan zal de Heere Jezus de Overwinnaar zijn. Dan zullen er tóch mensen, die naar hem geluisterd hebben, door Christus zalig worden. Met alle duivelse machten valt hij Jezus aan. Met helse angsten en helse pijnen verschrikt hij de Heere. Zo heeft hij nog nooit iemand aangevallen. Wie zal kunnen zeggen, hoe vreselijk de strijd is? Daar hangt de Heere Jezus. De satan valt Hem aan. Hij komt op Hem af met de angst en verschrikkingen van de hel. Dan komt het allerzwaarste: er gaat Iemand wég van Golgotha. God, Zijn Vader, gaat weg. De strijd met satan ontbrandt, maar Zijn Vader helpt niet meer, hoort niet meer, laat Hem alleen. Zelfs het licht van de zon wordt door Zijn Vader weggehaald. Het is volslagen duister. Midden op de dag! Alle toorn van God over de zonde wordt over de Zaligmaker uitgestort. 'Ten dage, als gij daarvan eet, zult gij de dood sterven', had God gezegd. En dat gebeurt nu. De Heere komt met Zijn oordeel. Maar niet op Adam. Niet op het volk bij de Sinaï. Niet op het volk bij Golgotha, maar het oordeel komt op een ANDER. Het Lam van God gaat staan in de plaats van verloren, schuldige zondaren. Hij draagt de straf, Hij draagt het oordeel. Hij draagt de toorn van God en de angsten der hel. Alleen! Niemand is bij Hem. Niemand ondersteunt Hem. Niemand troost Hem. In Gods oordeel over de zonde is geen troost, geen hulp meer. Dat moet alléén worden gedragen. En de duivel benauwt maar. En de Vader zwijgt maar. Wie zal kunnen zeggen, wat dat geweest is? O, als je die Zaligmaker niet leert kennen, dan zul je het eenmaal kunnen zeggen. Want dan wacht ook jou dat vreselijke oordeel. Het oordeel van een God, Die niet meer antwoordt, maar toornt.
De uren van duisternis en Godsverlating kruipen voorbij. Dan klinkt de bange schreeuw: 'Eli, Eli, Lama Sabachthanie' Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? De Heere Jezus noemt niet eens de Vadernaam, zo vreselijk is de verlatenheid, de eenzaamheid, het oordeel. Waarom hebt Gij Mij verlaten?, schreeuwt Jezus uit. Weet jij het antwoord? Was het voor de Heere Jezus Zelf? O nee! Het was voor vijanden. Voor goddelozen. Voor mensen, die nooit naar de Heere luisteren. Voor jongens en meisjes, die altijd maar weer bij de Heere vandaan gaan. Daarom! Want nu zullen ze komen, die vijanden, die zondaren. De Heere zal hen trekken naar het kruis en hen daar leren buigen. Daar zal Hij hen leren wat genade is, wat vergeving is. Vijanden zal Hij met God verzoenen. Hij hing in het oordeel. Hij droeg de straf. Hij heeft Gods toorn gestild. Opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet zou verloren gaan, maar eeuwig zou mogen leven. Opdat Gods Naam weer geëerd zou worden. Hij werd van God verlaten, opdat doodschuldige zondaren nooit meer van God verlaten zouden worden. Daartoe was die bittere strijd. Heb jij mogen zien, dat dat oordeel je had moeten treffen? Heb jij mogen leren, bij Hem te schuilen, op Wie het oordeel neerkwam? Dan weet je pas wat genade is!
Daar staat het volk op de heuvel Golgotha. Even plotseling als de angstige duisternis kwam, verdwijnt deze nu weer. En nu durven ze ook weer te spotten. Sommigen zeggen: 'Hij roept Elia! Elia moet Hem zeker helpen.' Ze horen de Heere Jezus roepen: 'Mij dorst'. Eén van de soldaten doopt een spons in een vat met edik en steekt die op een rietstok naar de mond van de Heere, zodat Hij de zure wijn kan opzuigen. 'Stop ermee!', roepen de spotters weer. 'Jij moet Jezus niet helpen! Hij heeft toch geroepen om Elia? Laten we dan eens kijken of Elia komt om Hem te verlossen!' Daar hangt de Heere Jezus. Het is weer licht. De zielestrijd is gestreden. Maar feller is nu de pijn en de dorst vanwege de vele wonden, waarop de zon nu weer brandt. 'Mij dorst!', roept Hij daarom. De Koning, van Wie alle dingen zijn, moet vragen om wat edik. Terwijl Hij bespot wordt, drinkt hij. Nog even, dan zal de strijd gestreden zijn. De vijand is verslagen. De kop van de slang is vermorzeld. De duivel heeft het verloren. En ieder moet dat horen. Het zal luid moeten klinken als het bazuingeschal op de Sinaï, waar de Heere sprak van de verlossing uit Egypte. Ook daarom drinkt de Heere Jezus. Opdat de overwinningskreet niet gefluisterd zal hoeven te worden. Hoor, daar roept Jezus het uit: 'Het is volbracht!' Het klinkt over Golgotha. Horen jullie het, soldaten, overpriesters, schriftgeleerden? Jezus is tóch de Koning!
'Het is volbracht!'
Het klinkt tot in de hel. Hoor je het, satan? Je macht is gebroken, je hebt het verloren. Je moet je prooi loslaten!
'Het is volbracht!'
Het klinkt tot in de hemel. Hoort U het Vader? Ik heb de strijd gestreden. Ik heb de overwinning behaald. Ik heb de straf, de vloek gedragen. Ik heb alles vervuld. Ik heb Uw Naam verheerlijkt. Nu kan het Paradijs weer open. Nu zal Uw Naam ook weer geëerd worden door mensen, die dat niet meer konden, niet meer wilden.
'Het is volbracht!'
Het mag ook klinken tot in het hart van een verloren zondaar. Hoor je het? Ik vervulde de wet. Ik! Nu kun je bij Mij terecht. Nu is er genade. Ik heb die verdiend. Door Mij is er vergeving. Nu is er bloed, dat reinigt van alle zonden. Kom dan. Buig onder het kruis. Daar drupt het bloed. Daar is het volbracht. Daar hangt de Heere Jezus. 'Ten dage als gij daarvan eet, zult gij de dood sterven.' Dat is de eeuwige dood, het van God verlaten zijn. Dat is het ergste. Maar het is ook de dood van het lichaam. De eeuwige dood heeft de Heere Jezus gedragen. Dat allerzwaarste is volbracht. Nu zal Hij ook nog de dood van het lichaam dragen. Zijn lichaam zal sterven. Dan zal de prijs volkomen betaald zijn. Maar de hel is reeds overwonnen. Daarom is de weg naar de Heere open, de weg naar de hemel is weer open! 'Vader', klinkt het dan ook, 'in Uw handen beveel Ik Mijn geest.' Jezus gaat sterven, maar Zijn Vader zal Zijn ziel opnemen bij Hem in de hemel. En dan buigt Hij Zijn hoofd en geeft Zijn leven. Hij sterft. Niet omdat Hij zo uitgeput is. Nee, Hij sterft, omdat Hij wíl sterven. Uit liefde, opdat dode zondaren zouden leven. Daar is de heuvel Golgotha. Op de berg Sinaï mocht het volk niet komen. Maar op Golgotha ben je welkom. Hier is het oordeel voltrokken. Hier is de vloek gedragen. Het Lam van God, Dat de zonde der wereld wegneemt, is hier geslacht. Het is volbracht. Hier hangt Hij, met wijduitgebreide armen om doodschuldige zondaren te ontvangen. Alleen hier is genade. In Zijn offer.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 1990
Mivo +12 | 24 Pagina's