Bevrijding
Voorbijgaan (Verhaal)
Zeg vader, wij hebben een Joodse naam hè? Ja, Ben, wij zijn van Joodse afkomst. Erikson is een naam, die heel bekend was in de Joodse wijk van Amsterdam. De meeste Eriksons zijn echter omgekomen in de vreselijke oorlog. Wat een ellende is er toen geleden. Het is een wonder, dat ik er nog ben, maar het is een nog groter wonder, dat ik nu een christen ben. De Duitsers hebben er aan mee moeten werken, dat ik de ware vrede gevonden heb.
Jouw grootvader Ben, was Benjamin Erikson, een handelaar in zuidvruchten. Opa had grote pakhuizen in Amsterdam en verdiende voor de oorlog volop. Ik kreeg dan ook een onbezorgde, rijke opvoeding. Met mijn tweelingzuster en mijn twee broers gingen we op een openbare school en ik kon goed mee, ook wat vechten betreft. Dat was wel nodig, want we werden nogal eens uitgescholden en dan sloegen we er op los. Ja, dat was natuurlijk niet goed, daar ben ik later wel achtergekomen. Aan mijn onbezorgde jeugd kwam echter in 1940 een eind. Ik weet nog heel goed hoe terneergeslagen mijn vader was toen op 14 mei 1940 ons land zich overgaf. Ik hoor hem nog tegen mijn moeder zeggen: "Nu zijn wij aan de beurt, vrouw. We hadden naar Amerika moeten gaan, maar dat kan nu niet meer. Te laat, te laat, te laat". Ik zag dat de tranen in z'n ogen stonden. Vader heeft wel gelijk gekregen, want er werden allerlei maatregelen afgekondigd die kwetsend voor ons waren. Onze bezittingen werden afgenomen en we moesten in één wijk gaan wonen. Vader was bang dat we weggevoerd zouden worden en daarom probeerde hij de vijand voor te zijn. Omdat hij veel vrienden had kon hij verschillende goede adressen krijgen waar we konden onderduiken. We zouden echter niet bij elkaar kunnen blijven. Wat vond ik dat erg. Ik wilde zo graag bij vader en moeder blijven. Die laatste avond thuis, zal ik nooit vergeten. Vader kwam opgewonden thuis en zei: "Vanavond moeten we uit elkaar, want morgen gaat er iets ergs gebeuren hier in de stad. Jullie weten waar je naar toe kunt gaan. We gaan straks de stad uit naar ons onderduikadres. Jij, Koos, zei hij tegen mij, jij gaat met Ada mee. Jullie kunnen bij elkaar blijven. Het zou weleens kunnen gebeuren, dat we elkaar lange tijd niet zullen zien." Hij wist nog niet dat we elkaar nooit meer zouden zien. Wat was dat erg, toen we 's avonds in het donker weggingen. Gelukkig was Ada bij me, zodat wij elkaar een beetje konden troosten. We fietsten voorzichtig tot buiten de stad en gingen naar het opgegeven adres. We dachten dat we daar moesten blijven. Maar nee hoor, we werden vriendelijk ontvangen, kregen wat te drinken en hoorden toen dat we nog die nacht in een auto zouden worden weggebracht. Wat werd dat een lange nacht. We dommelden wel een beetje in, maar iedere keer schrokken we weer wakker. Eindelijk stopte de wagen in een klein dorpje. We werden verwacht. Een man en een vrouw heetten ons welkom en stopten ons gauw in bed. De volgende morgen bleek er ook nog een meisje in huis te zijn. Zij was van onze leeftijd en heette Linda. Zo heet mamma ook, papa. Ja dat klopt, Ben, want dat vreemde meisje van toen is nu jouw eigen moeder. We mochten tegen Linda's vader en moeder oom en tante zeggen. We moesten verder beloven nooit alleen naar buiten te gaan en ook niet in de voorkamer, die aan de straatkant lag te komen. De achterkamer had een vrij uitzicht op een groot weiland, daarvandaan was geen gevaar te duchten. We kregen ieder een kamertje, waar we het grootste deel van onze tijd moesten doorbrengen. Ook moesten we gewoon leren. Linda's onderwijzer was in vertrouwen genomen en hij kwam ons zo nu en dan overhoren. Maar Linda was eigenlijk onze onderwijzeres. Als het donker was mochten we een poosje "luchten" in de grote tuin. Daar keken we de hele dag naar uit. De deuren zaten altijd op slot, zodat er nooit iemand onverwachts kon binnenkomen. Daar hebben we vele maanden doorgebracht. Van vader en moeder en mijn broers hoorden we niets. Linda was onze vriendin; zij speelde altijd met Ada en mij. Wij mochten al haar boeken lezen en ook haar kinderbijbel. Na het eten werd er altijd uit de Bijbel gelezen. 's Zondags gingen zij met hun drieën naar de kerk en bleven wij samen thuis. Als er na kerktijd koffie gedronken werd, vertelde oom altijd van de kerk. De verhalen uit het Oude Testament kenden wij ongeveer wel. Het Nieuwe Testament was helemaal nieuw voor ons. Wij waren immers Joden en die moeten niets van Jezus weten. Met veel geduld heeft oom ons duidelijk gemaakt, dat de Heere Jezus wel de beloofde Messias was en dat we alleen gelukkig zouden kunnen worden als we in Hem geloofden. Ada en ik hebben de verhalen uit het Nieuwe Testament heel dikwijls gelezen en tenslotte geloofden we dat het de waarheid was. Maand na maand verstreek en we dachten dat we zonder verder gevaar het einde van de oorlog konden afwachten. O wat verlangden we daarnaar. Je begrijpt wel dat het voor ons niet meeviel nooit eens de straat op te kunnen, nooit eens heerlijk te ravotten in de polder. Altijd maar voorzichtig te moeten zijn.
En toen, ik vergeet het nooit meer, kwam het gevaar levensgroot op ons af. Op een morgen werd er onverwacht in het dorp een razzia gehouden. Het hele dorp werd afgezet en door de straten reden de beruchte Duitse auto's. Al spoedig bleek dat alle huizen doorzocht werden naar onderduikers. O wat waren we bang. We konden nergens heen en moesten ons alleen maar stilhouden op onze kamer. Ada was bij mij boven; oom en tante en Linda waren beneden. Wat waren we bang. Er ging uit dat huis een gedurig gebed tot God. Wat hebben Ada en ik toen tot de Heere Jezus gebeden en gesmeekt om redding. Weet je waar ik toen opeens aan moest denken? Aan die wonderlijke nacht van de Israëlieten in Egypte, aan die nacht toen de verderfengel door de straten ging en ieder huis binnenging waar geen bloed aan de posten was. Weet je wat ik toen gedaan heb? Ik heb de kinderbijbel gepakt en die geschiedenis aan Ada voorgelezen. Toen ik er mee klaar was hebben we samen op onze knieën voor mijn bed gelegen en toen heb ik tegen de Heere gezegd: Heere, U alleen kunt ons redden. Wilt U bloed aan onze deurposten strijken, zodat de verderver bij ons niet binnenkomt?
Intussen was de vijand ook de huizen in onze straat aan het doorzoeken. Ze kwamen ook in ons huis. Nu zou het erge gaan gebeuren. Beneden werd alles doorzocht. Geen deur werd ongeopend gelaten, toen hoorden we hen de trap opkomen; op de overloop werden ook alle deuren geopend en alle kamers doorzocht. Eén deur echter werd niet aangeraakt; één deurknop bewoog zich niet, één kamer werd overgeslagen en.....dat was de onze. Even later hoorden we hen met dreunende stappen naar beneden gaan. De voordeur sloeg dicht. We waren gered. Weet je wat ik toen gedaan heb? Ik ben gauw gaan kijken of er werkelijk bloed aan de posten van de deur was. Nee, dat was er niet, maar ik heb toen duidelijk gevoeld, dat het de Heere Jezus was, die ons bewaard heeft. We zijn naar beneden gegaan en ik heb met betraande ogen alles aan oom en tante en Linda verteld. En toen, zijn we met ons vijfjes neergeknield en heeft oom de Heere gedankt voor onze wonderbaarlijke redding. Hij heeft toen ook gevraagd of het bloed van de Heere Jezus ook gestreken zou worden aan de posten van ons hart, opdat we voor altijd gered zouden worden. Als we mogen weten, dat de Heere Jezus voor ons Zijn bloed gestort heeft, dan zijn we pas gelukkig. Ik heb later mogen geloven dat Hij Zijn leven voor mij gegeven heeft.
En nu hoop en bid ik, jongen, dat jij ook zo gelukkig mag worden. De betekenis van het woord Pascha zal ik nooit meer vergeten, want Pascha betekent..... voorbijgaan.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 april 1980
Mivo -16 | 32 Pagina's
