De wonderbare spijziging
Lezen: Markus 6: 30-44Zingen: Psalm 23: 1,2,3Psalm 31: 3, 15Psalm 33: 10Psalm 34: 5Psalm 68: 16Psaln 72: 10Kerntekst: 'En als Hij de vijf broden en de twee vissen genomen had, zag Hij op naar de hemel, zegende en brak de broden. en gaf die Zijn discipelen' (Markus 6: 41).
Aan de oever van het meer van Galilea is het een drukte van belang. Waarom zijn daar zoveel mensen bij elkaar ? Er is vast iets bijzonders aan de hand. Tussen de menigte zien we ook zieken en gehandicapten. Waarom blijven zij niet rustig thuis? Omdat er Iemand gekomen is; één Naam wordt er steeds genoemd: Jezus! Het gaat om Hem. De mensen hebben gehoord, dat Hij weer terug is uit Jeruzalem. Hij is nu bij het meer van Galilea. Daar spreekt Hij en daar geneest Hij zieken. Overal is al bekend geworden welke wonderen Hij doet. Daarom komen alle mensen uit de omliggende dorpen en steden naar Hem toe.
Het is erg druk om de Heere Jezus heen. Veel mensen vragen Zijn aandacht. Er is zelfs geen tijd om te eten. En de Heere wil ook graag met Zijn discipelen praten. Hij moet hen nog veel zeggen en leren. Over een poosje zal Hij niet meer bij hen zijn. Daarom is het nodig dat Hij ergens kan zijn waar Hij alleen is met Zijn discipelen. Hij zegt: 'Kom, we zullen weg varen naar een stille plaats aan de overkant'.
Wat een teleurstelling voor al die mensen. Daar staan ze nu, met hun zieken en kreupelen. Ze zien hoe de Heere Jezus met Zijn discipelen weg vaart. Welke kant vaart Hij uit? Waar gaat Hij heen? Naar Bethsaïda! Dan gaan zij daar ook heen! Zo trekt de hele menigte langs de oever van het meer. Onderweg sluiten zich nog meer mensen aan.
En overal klinkt opgewonden die Naam: Jezus! Zou Hij werkelijk de Messias zijn? Zullen ze nu eindelijk weer een echte leider hebben? Iemand die koning kan worden en de Romeinen zal verdrijven? In elk geval is Hij een groot Profeet. Hij onderwijst het volk en spreekt tot hen over het Koninkrijk van God. Hij geneest hun zieken. Ja, Hém willen ze horen. Daarom lopen ze allemaal in de richting van Bethsaïda. De zieken worden meegedragen.
Het schip met daarin de Heere Jezus en Zijn discipelen, is aangekomen aan de overkant. Op een plaats in de buurt van Bethsaïda stappen ze aan land. Ze beklimmen een hoge heuvel om daar in alle rust bij elkaar te zijn.
Maar dan ziet de Heere Jezus de mensen aankomen. Heel veel mensen; kinderen en grote mensen, zieken en gezonden. Een lange wandeling hebben ze gemaakt om Hem weer te kunnen horen. Zijn hart wordt vervuld met medelijden. Zie ze nu komen, 't lijkt wel een kudde schapen maar... zonder herder! Wie zal voor dit volk zorgen? Hun overpriesters en schriftgeleerden weten zelf de weg niet. Zij spreken alleen over het houden van de wetten. Arm volk! Maar Hij wil hun herder zijn. Hij is de enige Weg. Hij wil hen verlossen van hun schuld door Zijn eigen bloed te storten. Hij wil voor hen strijden om hen zo eenmaal in de hemel, bij Zijn Vader, te brengen. Daarom loopt Hij niet weg, maar geneest Hij ook nu weer hun zieken. Hij spreekt met hen over de genade van God.
De mensen luisteren graag naar de Heere Jezus. In een wijde kring staan en zitten ze om Hem heen. Iedereen doet zijn best zo goed mogelijk te horen wat Hij zegt en om te zien wat Hij doet. Ze denken niet aan de tijd. Zo vliegt de dag om. De zon is al over het hoogste punt heen en begint al te dalen.
De discipelen worden ongerust. Zij zien dat niemand eraan denkt dat het tijd wordt om naar huis te gaan. Ze zijn hier in een eenzaam gebied. De mensen kunnen hier niet blijven als het donker wordt. Vóór het duister valt, moeten ze de reis terug gemaakt hebben. Bovendien zullen de mensen honger krijgen en dan wordt de wandeling terug wel erg zwaar. Ze waarschuwen de Heere Jezus: 'Heere, 't wordt steeds later en we zijn hier in een eenzame streek Stuur de mensen toch weg, zodat ze ergens eten kunnen gaan kopen en op weg naar huis kunnen gaan'.
De Heere Jezus kijkt Zijn discipelen vriendelijk aan en zegt: 'Geeft gij hun te eten'. De discipelen staan verbaasd. Moeten zij deze enorme massa mensen te eten geven? Hoe kan de Heere dat nu toch van hen vragen. Ze willen graag aan Zijn bevel gehoorzamen, maar deze keer vraagt Hij toch écht iets wat ze niet kunnen. Met verwondering vragen ze dan ook: 'Moeten wij heengaan en ergens voor 200 penningen brood gaan kopen om zo eten voor deze mensen te hebben? Zo'n groot bedrag aan geld hebben ze waarschijnlijk niet eens en waar zouden ze zo'n grote hoeveelheid brood kunnen kopen?
Is er dan niet één discipel die zegt: 'Heere, wilt U ons helpen om te kunnen doen wat U beveelt. U kunt het, want U bent almachtig.' Nee, allemaal denken ze alleen aan wat zij kunnen en daardoor weten ze nu niet meer hoe het moet.
Dan vraagt de Heere Jezus: 'Hoeveel broden zijn er?' De discipelen moeten aan het werk. Ze gaan vragen aan de mensen wie er eten bij zich heeft. Na een poosje komen ze terug met een kleine jongen. Hij heeft een mandje met eten voor onderweg bij zich. Er liggen vijf broodjes en twee visjes in.
Dan zegt de Heere tegen alle mensen om Hem heen dat ze in het gras moeten gaan zitten, netjes in groepen. Zó dat ze goed geteld kunnen worden. Het worden groepen van vijftig of honderd.
De mensen worden heel stil als ze zien dat de Heere Jezus het brood en de vis in Zijn handen neemt. Nu merken ze wel dat het al lang tijd was om te eten en naar huis te gaan. Wil de Heere nu dat ze hier in het gras met elkaar gaan eten? Ze hebben toch geen eten bij zich? Ze zien dat de Heere Jezus vijf broden en twee vissen in Zijn handen heeft. Hij kijkt naar de hemel. Hoor, Hij gaat bidden. Hij dankt Zijn Vader in de hemel voor dit brood en deze vis en vraagt Gods Zegen er over. Dan komen de discipelen één voor één naar Hem toe. Allemaal krijgen ze brood om uit te delen onder de mensen. En stukken vis. Steeds weer krijgen ze genoeg om uit te delen. Alle mensen krijgen brood en vis zoveel ze maar lusten. Zo mogen de discipelen tóch doen wat de Heere bevolen had: 'Geeft gij hun te eten'.
Eindelijk stoppen ze met uitdelen, iedereen heeft genoeg gehad. Daar zitten de mensen: mannen en vrouwen, vaders en moeders met hun kinderen. Mensen die vanmorgen nog ziek of gehandicapt waren, zijn nu weer gezond.
Ze hebben allemaal gegeten van het brood dat Jezus hen gaf. Zelf had Hij vandaag geen tijd om te eten. Maar de mensen hoeven geen honger te voelen. Zo geeft Hij ook ons ons dagelijks brood. Iedere dag opnieuw laat Hij ons merken dat Hij voor ons zorgt. Opdat wij zouden leren vragen naar Hem, het hemelse Brood. Hij kan onze harten die leeg zijn door de zonde, vol maken met Zijn liefde en vergeving.
Wat een goede Herder is Hij! Zou je ook niet graag bij Zijn kudde willen horen? Zijn schapen hebben nooit gebrek. Hij is de Zaligmaker, Hij is op aarde gekomen om de zware straf die Zijn volk verdiende, te dragen. Zijn hart is vervuld met liefde voor zondaren. Hij is het brood des levens. Wie tot Hem komt, zal nooit meer honger hebben. En wie in Hem gelooft, heeft nooit meer dorst.
Als iedereen genoeg gegeten heeft, geefl Hij de discipelen bevel om alles wat over is op te halen. Het brood en de vis waren gaven uit Gods hand, die mogen niet vertrapt worden. Zo leert Hij de mensen om zuinig te zijn met het eten, om zorgvuldig om te gaan met wat Hij geeft. De discipelen hebben intussen de mensen geteld. Er zijn vijfduizend mannen en daarbij nog de vrouwen en kinderen. Het is bijna niet te geloven wat hier is gebeurd. Iedereen genoeg gegeten en nog blijven er twaalf mandjes brood en wat vis over. Wat is de Heere Jezus machtig! Door Zijn macht vermenigvuldigde het brood. DoorZijn macht groeit het koren en krijgen wij het eten op ons bord. Hij heerst over de schepping. Alle dingen gebeuren naar Zijn wil. Hij is Almachtig!
De mensen praten opgewonden met elkaar. Iedereen die het nog niet wist, heeft het nu gezien: Hij is de Messias Die komen zou!
Gaan ze nu naar de Heere toe om hun zonden te belijden, om Hem te smeken om verlossing van hun schuld tegenover God? Zeggen ze nu: 'Lieve Heere, wij willen U altijd dienen, zegt U maar wat wij doen moeten?'
Nee, ze zeggen iets heel anders. Ze maken met elkaar een plan. Jezus moet koning worden! Dan kan Hij voor hen de vijanden verdrijven en weer op de troon van David gaan zitten. Dan zullen ze niet langer de Romeinen hoeven te dienen, maar weer eigen baas zijn in Israël. Ze willen Hem meenemen naar Jeruzalem. Daar zullen ze Hem kronen!
De Heere Jezus merkt wel dat de mensen deze plannen maken. Hij wil niet dat de discipelen daarbij zullen zijn. Daarom stuurt Hij hen terug naar het schip. 'Vaar maar vast naar Kapernaüm' zegt Hij, "Ik kom later wel.'
Dan stuurt de Heere Jezus ook de menigte mensen naar huis. Koning in Jeruzalem wil Hij niet zijn. Wél Koning in hun hart. Begrijpen ze dat? Willen ze dat? Of hebben ze Hem alleen nodig voor het brood dat ze op kunnen eten en voelen ze in hun harten niet de honger naar het hemelse Brood? Nee, ze hebben aan het wonder genoeg en verder hebben ze de Heere niet nodig.
Nu heeft de Heere eindelijk gelegenheid om alleen te zijn. Alleen klimt Hij de berg hóger op om daar neer te knielen en met Zijn Vader te spreken. Daar worstelt Hij om het behoud van deze mensen. Daar wordt Hij gesterkt om Zijn weg verder te gaan.
Wat een Zaligmaker is Hij. Ook nu nodigt Hij uit: 'Ik ben het Brood des Levens. Kom tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt. En Ik zal U rust geven!'
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 1996
Mivo -12 | 34 Pagina's