1. Bid- en dankdagen, een bijbelse opdracht?
Ieder jaar wordt er in kerkelijk Nederland een biddag en een dankdag gehouden. In veel agenda's wordt deze dag aangeduid als: bid-/dankdag voor arbeid en gewas. Het is nu de vraag of voor het houden van deze dagen een bijbelse opdracht geldt. Om dit na te gaan, is het goed om te letten op enkele gegevens uit het Oude en Nieuwe Testament.
Het Oude Testament
Hoe spreekt het Oude Testament over boete- en gebedsdagen? Een opmerkelijke geschiedenis in dit verband is de geschiedenis van Jozua. Vlak voor zijn sterven roept hij het volk bijeen. In Jozua 24 lezen we: "Daarna verzamelde Jozua al de stammen van Israël te Sichem, en hij riep de oudsten van Israël en deszelfs hoofden en deszelfs richters en deszelfs ambtlieden; en zij stelden zich voor het aangezicht Gods" (vers 1).
Wanneer het volk bijeengekomen is, begint Jozua te vertellen dat de Heere hen uit Egypte heeft uitgeleid. Hij herinnert het volk aan de wonderen die God in het verleden heeft gedaan. Jozua staat echter niet alleen stil bij het verleden. Hij zegt: "En nu..." (vers 14). Jozua wil als het ware zeggen: Dat de Heere jullie in het verleden heeft geholpen, heeft gevolgen voor het heden. "En nu, vreest den HEERE en dient Hem in oprechtheid en in waarheid, en doet weg de goden, die uw vaders gediend hebben aan gene zijde der rivier en in Egypte, en dient den HEERE." Hierna stelt Jozua het volk voor de keuze. In vers 15 zegt hij: Wanneer jullie de Heere niet willen dienen, kies dan nu wie jullie dienen willen. "Hetzij de goden welke uw vaders, die aan de andere zijde der rivier waren, gediend hebben, of de goden der Amorieten, in welker land gij woont." Hij voegt daarbij, dat hij zelf de Heere zal dienen: "...maar aangaande mij en mijn huis, wij zullen den HEERE dienen". Het volk wacht niet lang met het geven van een antwoord: "Het zij verre van ons, dat wij den HEERE verlaten zouden, om andere goden te dienen". Voor het aangezicht van God deelt het volk Jozua mee dat zij niets anders wensen dan om de Heere te dienen.
Hierop antwoordt Jozua: "Gij zijt getuigen over uzelven, dat gij u den HEERE verkoren hebt om Hem te dienen. (...) En nu, doet de vreemde goden weg die in het midden van u zijn, en neigt uw harten tot den HEERE, de God Israëls". In de toespraak van Jozua blijkt duidelijk dat Jozua het volk wijst op het verleden. Hij koppelt dit echter niet los van het heden en van de toekomst. Het volk moet de daden van God in herinnering roepen, zodat zij in het openbaar besluiten om de Heere alleen te dienen.
In Richteren 2:1-5 lezen we dat het volk zich voor de Heere vernedert. Een Engel des HEEREN spreekt tot het volk en brengt in herinnering de grote daden die de Heere heeft gedaan. Hij heeft hen uit Egypte bevrijd. Hij heeft het volk in Kanaän gebracht. Het is de Heere geweest Die een verbond met het volk gesloten heeft. De Engel des HEEREN ("versta, de Zoon Gods" volgens de kanttekenaren) houdt het volk de spiegel voor. Zij hebben de afgoden gediend. Zij zijn ongehoorzaam geweest.
Bestraffend klinkt het: "Maar gij zijt Mijner stem niet gehoorzaam geweest; waarom hebt gij dit gedaan?" In vers 4 lezen we de reaktie van het volk: "En het geschiedde als de Engel des HEEREN deze woorden tot alle kinderen Israëls gesproken had, zo hief het volk zijn stem op en weende". Het volk toont berouw over zijn daden en laat dit blijken tegenover de Heere.
Het gebed van Daniël - D anië l 9
3 En ik stelde mijn aangezicht tot God den Heere, om Hem te zoeken met het gebed en smekingen, met vasten, en zak, en as.
4 Ik bad dan tot den HEERE mijn God, en deed belijdenis, en zeide: Och Heere, Gij grote en verschrikkelijke God, Die het verbond en de weldadigheid houdt dien die Hem liefhebben en Zijn geboden houden;
5 Wij hebben gezondigd, en hebben onrecht gedaan, en goddelooslijk gehandeld en gerebelleerd, met af te wijken van Uw geboden en van Uw rechten.
6 En wij hebben niet gehoord naar Uw dienstknechten, de profeten, die in Uw Naam spraken tot onze koningen, onze vorsten en onze vaders, en tot al het volk des lands.
7 Bij U, o Heere, is de gerechtigheid, maar bij ons de beschaamdheid der aangezichten, gelijk het is te dezen dage; bij de mannen van Juda en de inwoners van Jeruzalem en geheel Israël, die nabij en die verre zijn, in al de landen waar Gij hen heen gedreven hebt om hun overtreding waarmede zij tegen U overtreden hebben.
8 O Heere, bij ons is de beschaamdheid der aangezichten, bij onze koningen, bij onze vorsten en bij onze vaderen, omdat wij tegen U gezondigd hebben.
15 En nu, o Heere onze God, Gij Die Uw volk uit Egypteland uitgevoerd hebt met een sterke hand, en hebt U een Naam gemaakt, gelijk hij is te dezen dage; wij hebben gezondigd, wij zijn goddeloos geweest.
16 O Heere, naar al Uw gerechtigheden, laat toch Uw toorn en Uw grimmigheid afgekeerd worden van Uw stad Jeruzalem, Uw heiligen berg; want om onzer zonden wil en om onzer vaderen ongerechtigheden, zijn Jeruzalem en Uw volk tot versmaadheid bij allen die rondom ons zijn.
17 En nu, o onze God, hoor naar het gebed Uws knechts en naar zijn smekingen, en doe Uw aangezicht lichten over Uw heiligdom, dat verwoest is; om des Heeren wil.
18 Neig Uw oor, mijn God, en hoor, doe Uw ogen open, en zie onze verwoestingen, en de stad die naar Uw Naam genoemd is; want wij werpen onze smekingen voor Uw aangezicht niet neder op onze gerechtigheden, maar op Uw barmhartigheden, die groot zijn.
19 O Heere, hoor, o Heere, vergeef, o Heere, merk op en doe het, vertrek het niet; om Uws Zelfs wil, o mijn God; want Uw stad en Uw volk is naar Uw Naam genoemd.
In 1 Samuël 7 wordt verhaald hoe het volk bij elkaar komt in Mizpa. Samuël roept het volk op om de Heere te dienen met het ganse hart. Het volk geeft gehoor aan deze opdracht en doet de afgoden weg en "zij dienden den HEERE alleen" (vers 4).
Hierna roept Samuël het volk op om naar Mizpa te gaan, opdat Samuël voor en met het volk zal bidden tot de HEERE (vers 5). Mizpa was de plaats waar de landsvergaderingen gehouden werden (vergelijk Richteren 20:1).
Wanneer het volk in Mizpa komt, gieten ze water uit "voor het aangezicht des Heeren". Hiermee bracht het volk tot uiting dat zij hun hart uitgoten voor de Heere en Hem van harte om verlossing smeekten. Het tweede dat het volk deed, was vasten en het derde dat in vers 6 vermeld staat, is dat zij openlijk beleden: "Wij hebben tegen den HEERE gezondigd". In deze geschiedenis komen drie belangrijke zaken naar voren:
• Het volk vernietigt de afgoden.
• Het volk komt bijeen om de Heere om verlossing te bidden.
• Het volk belijdt haar zonden voor de Heere.
In Joël 2:15 lezen we: "Blaast de bazuin te Sion; heiligt een vasten, roept een verbodsdag uit". De profeet houdt Israël voor ogen dat Gods oordelen verschrikkelijk zijn en dat de dag des Heeren, de dag van Gods oordelen, nabij is. Hij roept het volk op om zich te bekeren en zich van harte voor de Heere te vernederen. De bazuin moet klinken om Israël bijeen te roepen in het huis van God. Daar moet het volk zich verootmoedigen voor God, hun schuld openlijk erkennen en de Heere om genade smeken. "Wie weet, Hij mocht Zich wenden en berouw hebben; en Hij mocht een zegen achter Zich overlaten tot spijsoffer en drankoffer de HEERE, uw God."
Wanneer we de oudtestamentische gegevens bezien, wordt het doel van de boete-dagen duidelijk. Enerzijds wordt het volk opgeroepen om hun zonde van het verleden te belijden en te laten. Anderzijds wordt het volk opgewekt om opnieuw het vertrouwen op God te stellen.
Nieuwe Testament
In het Nieuwe Testament valt het op dat er wel sprake is van mensen die bijeen zijn om te bidden, maar niet dat deze door een bepaalde leider van het volk bijeen geroepen worden om voor een land en volk boete te doen.
Zo lezen we van de eerste christengemeente: "Deze allen waren eendrachtelijk volhardende in het bidden en smeken..." (Hand. 1:14). Nadat de Heere Jezus van Zijn discipelen is heengegaan, komen de discipelen bij elkaar, samen met de broers van de Heere Jezus en enkele vrouwen. Blijkbaar werd dit van toen af een regelmaat om bij elkaar te komen, want in Handelingen 2:1 lezen we weer: "En als de dag van het Pinksterfeest vervuld werd, waren zij allen eendrachtelijk bijeen". Hierbij moeten we meer denken aan de samenkomsten van de eerste christelijke gemeente en niet zozeer aan boete- of bededagen.
Pas later lezen we van een bijzondere gebeurtenis, waar de gemeente bijeen is om Gods aangezicht te zoeken in gebed. Toen Petrus in de gevangenis verkeerde, kwam de gemeente bijeen om God te bidden. Letterlijk lezen we in Handelingen 12:5: "maar van de gemeente werd een gedurig gebed tot God voor hem gedaan..
Wat er precies gebeden is weten we niet. Wel lezen we dat Petrus, nadat hij uit de gevangenis is gekomen, naar het huis van Maria de moeder van Johannes ging, "alwaar velen samen vergaderd en biddende waren" (Hand. 12:12). Het valt op dat de gemeente hier bijeen is om te bidden voor de omstandigheden waarin één van haar leden verkeert.
In Handelingen 13:3 staat: 'Toen vastten en baden zij, en hun de handen opgelegd hebbende, lieten zij hen gaan". Ook hier was de gemeente bijeen om de Heere te dienen (zie vers 2). Terwijl de gemeente bijeen was, zei de Heilige Geest dat Saulus en Bárnabas afgezonderd moesten worden om in Gods Koninkrijk onder de heidenen te werken. Hierop volgt het vasten en het bidden van de gemeente.
Ook in Handelingen 13:3 wordt er niet, zoals in het Oude Testament, gesproken over boetedoening en bekering tot God. Wel valt het telkens weer op dat bepaalde gebeurtenissen door de gemeente worden opgedragen in het gebed.
Een laatste Schriftgedeelte waar op gewezen moet worden is Galaten 4:9 en 10 waar staat: "En nu, als gij God kent, ja, veelmeer van God gekend zijt, hoe keert gij u wederom tot de zwakke en arme beginselen, welke gij wederom van voren aan wilt dienen? Gij onderhoudt dagen, en maanden, en tijden, en jaren". Zou deze tekst ervoor pleiten dat we bid- en dankdagen afschaffen? Dat bedoelt Paulus niet. Paulus bedoelt niet te zeggen dat men niet moet terugvallen in de wettische godsdienst. Paulus wil juist benadrukken dat het leven niet gevonden wordt in het onderhouden van de wet, maar in het geloof in Christus.
Een bijbelse opdracht?
Wanneer we de bijbelse gegevens overzien, kunnen we konkluderen:
1. In Gods Woord zijn er voorbeelden van nationale dagen waarop het volk samen kwam om boete te doen voor Gods aangezicht en in gebed tot de Heere te gaan om voor de toekomst Gods zegen te vragen. In het Oude Testament komt dit meer voor dan in het Nieuwe Testament.
2. In de Bijbel wordt dat openbare gebed gevonden, zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament.
Is het houden van een biddag en een dankdag, zoals wij die kennen een bijbelse opdracht?
Nergens lezen we in de Bijbel dat het houden van een biddag en een dankdag een Goddelijk gebod is. Daarmee is echter niet gezegd dat dergelijke dagen afgeschaft zouden moeten worden. Vooral in het Oude Testament komt duidelijk tot uiting dat het volk zich tot de Heere wendt om Zijn zegen. Die zegen is ook in onze tijd nodig. Ook al lezen we niet over een Goddelijk gebod met betrekking tot vaste bid- en dankdagen, we lezen wel dat de Heere een volk wil zegenen wanneer het volk zich tot Hem bekeert en Hem alleen dient.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 oktober 1988
Mivo +16 | 24 Pagina's