Rondom het Edict van Nantes
In 1610 kwam Hendrik IV bij een moordaanslag om het leven en werd opgevolgd door Lodewijk XIII. De eerste donkere wolken boven het Edict van Nantes begonnen zich toen al af te tekenen. In deze tijd ontwikkelde zich namelijk sterker dan ooit de gedachte dat een koning het recht had om zijn wil, ook wat de godsdienst betreft, op te leggen aan zijn onderdanen.
Uit het leerboek van Lodewijk XIV
Lodewijk XIV was als het ware de verpersoonlijking van het absolutisme. Wat kon men ook verwachten van iemand die al op 6-jarige leeftijd de zin had moeten naschrijven: "Aan koningen moet eer bewezen worden; zij handelen zoals het hun behaagt". Ook werd hem voorgehouden, dat hij dagelijks beseffen moest dat hij moest handelen als God en dat hij zich elke avond moest afvragen of hij daarin geslaagd was!
Deze hele theorie van het absolutisme werd gesteund en onderbouwd door de rooms-katholieke kerk in Frankrijk.
Enkele fragmenten uit het leerboek van de jonge Lodewijk XIV:
a) God stelt koningen aan als zijn dienaren en regeert via hen over de volken.
b) Hieruit blijkt dat de persoon van de koning heilig is en dat het heiligschennis is hem aan te vallen.
c) De koningen zullen zich tegenover God moeten verantwoorden voor hun daden.
d) De koning hoeft aan niemand verantwoording af te leggen van de bevelen die hij geeft. Zijn macht moet zo groot zijn, dat er voor niemand hoop kan zijn eraan te ontsnappen.
e) Met eenheid van het volk wordt bedoeld dat iedereen afstand doet van zijn eigen wil en zich schaart achter de vorst.
f) Voor een goed begrip van de aard van de wetgeving is het noodzakelijk op te merken, dat deze wordt beschouwd als een plechtig verdrag, waarin mensen zich onder het gezag van vorsten plaatsen.
De dreiging van het absolutisme
Het was de tijd van het absolute koningschap, waarbij de koning geen instanties of instellingen duldde in zijn rijk, die niet afhankelijk waren van zijn macht. Daarom werden de vrijsteden van de hugenoten het eerst aangepakt. Zij vormden een staat in de staat en pasten dus slecht binnen de denkbeelden van het absolutisme. La Rochelle en een aantal steden in het zuiden boden nog het langst tegenstand. Toen ook deze steden zich moesten overgeven, betekende dat het einde van de militaire macht der hugenoten.
Met het aan de macht komen van Lodewijk XIV, een kleinzoon van Hendrik van Bourbon, verslechterde de situatie voor de hugenoten nog verder. Hij wordt beschouwd als de sterkste vertegenwoordiger van het absolutisme en de zelfstandige organisatie en instellingen van de hugenoten waren hem daarom een doorn in het oog. Vooral onder de invloed van zijn latere vrouw, Madame de Maintenon, keerde hij zich fel tegen de hugenoten. Deze vrouw was de kleindochter van een bekend hugenotenleider, maar in haar jeugd was ze bewust rooms-katholiek opgevoed. Onder haar invloed ging Lodewijk XIV wat minder losbandig leven en achtte hij het een christelijke daad om in zijn land "ketterij" te laten verdwijnen.
Het edict ondergraven
Ook de rooms-katholieke geestelijkheid, die zich aanvankelijk had moeten schikken naar de bepalingen van het Edict van Nantes, stelde zich ten doel om het edict langzaam maar zeker ongedaan te maken. Men wilde dat de regering alles verbood wat door het Edict niet nadrukkelijk werd vermeld. In het edict werd nergens vermeld dat protestanten overdag begraven mochten en dus waren volgens hen protestantse begrafenissen slechts 's nachts toegestaan. Het edict bepaalde niet dat een protestantse vrouw het beroep van vroedvrouw mocht uitoefenen en dus werd dit beroep voor haar verboden. Ook sprak het edict niet over de hugenootse schoenmakers, kleermakers enz. en dus mochten de gereformeerden deze beroepen niet meer uitoefenen! Zo werd het edict stelselmatig uitgehold en van zijn inhoud ontdaan.
Het begon met het verwoesten van de kerken die sinds de uitvaardiging van het edict gebouwd waren. Alleen in 1663 werden al 141 kerken verwoest en kerkdiensten daar zo voor goed onmogelijk gemaakt. En in 1684, aan de vooravond van de herroeping van het edict, waren al 570 van de in totaal 813 protestantse kerken verwoest. Gelijktijdig werd de kerkelijke organisatie aangepakt. Generale synodes werden verboden en bij provinciale synodes moest voortaan een rooms-katholieke funktionaris aanwezig zijn. De speciale rechtbanken bestaande uit rooms-katholieke en protestante magistraten werden afgeschaft. Scholen en academies van de hugenoten werden gesloten. Bovendien kregen de hugenoten geen toegang meer tot de openbare ambten en elke vorm van carrière werd dus onmogelijk gemaakt. Hugenoten die weer overgingen naar de rooms-katholieke kerk kregen een geldbedrag in het vooruitzicht gesteld en konden rekenen op vrijstelling van belasting.
Een van de ergste maatregelen was dat kinderen van hugenoten per wet al op zevenjarige leeftijd volwassen werden verklaard wat betreft de godsdienst. Zo kon men een zevenjarig meisje een roomse kerk inslepen, haar onder dreiging een kruis laten slaan en haar vervolgens onbereikbaar voor haar ouders opsluiten in een klooster. Een tijdgenote vermeldt hier het volgende over:
"Een zwerm van missionarissen, meest geestelijken van het laagst allooi, kwelde de protestanten, vervolgde hen binnen hun woningen, verstoorde hun godsdienstoefeningen, mocht ongehinderd met de meeste ruwheid en willekeur optreden. Van overheidswege werd aan de rooms-katholieke geestelijken gelast, aan het sterfbed van iedere protestant binnen hun parochie pogingen in het werk te stellen om hem nog in die uiterste ure te bekeren. Met veroordeling tot de galeien en verbeurdverklaring van goederen werd gestraft, wie het waagde zijn deur voor hen gesloten te houden. Een kleine hoofdbeweging van de stervende, een flauw gemompel, werd als toestemming uitgelegd en voldoende geacht om zijn kinderen te onttrekken aan hun wettige voogden en hen voor verdere opvoeding te doen opsluiten in een klooster. Kinderen van zeven jaar werden bevoegd verklaard om zelf te kiezen in welke godsdienst zij wensten te worden opgevoed en hadden het recht zich een jaarlijkse toelage te doen uitbetalen, indien zij niet in het huis van hun ouders wilden blijven. Was het gelukt om een kind een teken van bewondering te ontlokken voor een heiligenbeeld, een crucifix of bidprentje, dan was men van overheidswege steeds bereid een bevelschrift tot opsluiting in een klooster te verlenen. Kinderroof werd weldra stelselmatig op grote schaal bedreven, gold voor een goed, verdienstelijk werk, werd een soort van mode, die zelfs op de kinderen oversloeg."
Nog gewelddadiger maatregelen waren echter van overheidswege op komst! Inkwartiering van soldaten bij gereformeerde gezinnen om zo door de kwellingen van deze "gelaarsde missionarissen" zogenaamde bekeringen af te dwingen. Toch hadden deze maatregelen "sukses", want alleen al in de provincie Poiton gingen in korte tijd 37.000 hugenoten over tot de rooms-katholieke kerk.
De toestand was ondraaglijk geworden en de hugenootse predikant Claude smeekte in 1684 om verdraagzaamheid, waarbij hij de koning wees op de goede uitvoering van het edict door zijn voorgangers. De rooms-katholieke geestelijkheid drong echter op de algemene vergadering in 1685 aan op een totale herroeping van het edict.
Want, zo waren hun woorden, dan zou "de ongerepte heerschappij van Jezus Christus hersteld worden in Frankrijk".
Het is bekend hoe zij, die "missionaires bottés" (gelaarsde missionarissen) werden genoemd, tewerk gingen. Zij omsingelden steden en dorpen op zo'n manier, dat de inwoners niet konden ontsnappen; dan drongen zij, het zwaard in de hand, de huizen van de protestanten binnen, installeerden zich daar, en gingen dan over tot een algehele plundering, waarbij ze in enkele dagen alle voorraden van het gezin verslonden, meubels kapot sloegen of verkwanselden, alles van waarde gapten en zich op allerlei manieren te buiten gingen aan geweld en losbandigheid. Na de inboedel kwamen de mensen zelf aan de beurt en men kan geen gruwelen, kwellingen, verfijnde wreedheden bedenken, die zij niet aanwendden om hen te dwingen van geloof te veranderen.
De herroeping en de gevolgen
Koning Lodewijk XIV was onder de indruk van het "sukses" die zijn maatregelen tegen de hugenoten hadden. Hij meende dat de "bekering" van alle hugenoten voor de deur stond. Zijn vrouw dacht zelfs dat er over twintig jaar geen protestant meer in Frankrijk zou zijn.
Op 17 oktober 1685 werd tenslotte het Edict van Fontainebleau uitgevaardigd, waarbij het Edict van Nantes werd herroepen.
De koning stelde in dit dokument dat het grootste en beste deel van zijn onderdanen katholiek was en dat de tijd was gekomen om de herinnering aan de troebelen die een valse godsdienst had veroorzaakt voor goed uit te bannen.
Openbare godsdienstoefeningen van de hugenoten werden verboden. De predikanten werden voor de keus gesteld: hun geloof afzweren of ballingschap. Degenen die bereid waren om hun geloof af te zweren, werd een uitkering beloofd en men beloofde hulp bij een aanstelling als advocaat of arts. De anderen moesten binnen veertien dagen het Franse grondgebied verlaten op straffe van veroordeling tot de galeien. De grote meerderheid van de predikanten, zo'n 500, gingen in ballingschap. Aan de overige hugenoten werd "op zware straffen" verboden om Frankrijk te verlaten en hun bezittingen naar het buitenland over te brengen. Verder waren ontzetting uit de adelstand, roof van goederen, verbeurdverklaringen en martelingen aan de orde van de dag.
De hugenoten die Frankrijk niet verlieten vormden een "ondergrondse kerk", die bijeen kwam in grotten, ravijnen en open plaatsen in de bossen. Daar doopten de met levensgevaar rondtrekkende voorgangers de kinderen en werden de huwelijken bevestigd. Als zo'n geheime bijeenkomst overvallen werd, dan werden de mannen veroordeeld tot de galeien, de vrouwen kregen gevangenisstraf en de predikant werd ter dood gebracht.
Heel veel hugenoten waren inmiddels Frankrijk ontvlucht. Men schat dat tussen 1685 en 1700 tegen de driehonderdduizend hugenoten zich elders hebben gevestigd. In kleine groepen vluchtten ze meestal 's nachts over de Alpen of door de bossen van de Ardennen.
Het betekende voor Frankrijk een economische ramp, want juist de hardwerkende middenstand raakte ze grootdeels kwijt.
Calvijn en het verzet
Calvijn was er beslist niet op uit het juk van onderdrukkende overheden lichtvaardig af te schudden. Hij schrijft in een preek over 1 Samuël 24:9 "dat men overheden en mannen van hoge rang, hoewel ze hun plicht niet waarnemen, maar hun gezag en macht misbruiken, nochthans gehoorzamen moet". In de Institutie wijst hij er op dat bij onderdrukking in de eerste plaats de herinnering moet opkomen aan onze zonden, "die zonder twijfel door zulke geselen des Heeren gekastijd worden. Dan zal ootmoedigheid ons ongeduld beteugelen". Ook in zijn uitleg van Romeinen 13 schrijft hij in dezelfde geest.
Maar al kwam Calvijn dan ook krachtig op voor het gezag van de overheid, toch erkende hij tevens een recht van opstand. Hoewel hij particuliere onderdanen het recht van opstand ontzegde, kende hij het in bepaalde situaties toe aan de lagere overheden; hij bedoelde daarmee de staten of standen die in de Nederlanden en in Frankrijk het volk vertegenwoordigden bij de koning. In dit verband wijst hij op de richters onder Israël die door een "wettige roeping Gods" opgewekt werden tot hun verzet tegen tirannieke onderdrukkers.
Deze "verzetstheorie" van Calvijn heeft geweldige invloed uitgeoefend. In het midden van de zestiende eeuw zagen in een aantal landen de protestanten zich genoodzaakt om zich gewapend tegen hun onderdrukkers te keren. We denken in dit verband aan de hugenotenoorlogen in Frankrijk. In een brief aan De Coligny verklaart Calvijn dat, als de prinsen van den bloede en de parlementen van Frankrijk meedoen, de onderdanen gerechtigd zijn de wapens op te nemen. Het zijn dan ook vooral de hugenoten geweest die, zeker na de Bartholomeüsnacht in 1572, het verzetsrecht van Calvijn in praktijk hebben gebracht en nader hebben omschreven!
Gespreksvragen
1. Ga met elkaar vanuit Romeinen 13 na hoe Gods Woord spreekt over het overheidsgezag (Gebruik de kanttekening!).
2. a. Wat verstaan we onder de verzetstheorie van Calvijn? Lees hiervoor het bovenstaande gedeelte aandachtig door, met name de tweede paragraaf,
b. Maak duidelijk dat dit vooral voor de hugenoten erg aktueel was!
3. Om welke reden(en) zou verzet geoorloofd zijn?
4. Kunnen jullie je een konkrete situatie in onze tijd voorstellen waarbij "burgerlijke ongehoorzaamheid" geoorloofd zou zijn?
5. Bespreek met elkaar hoe onze houding zou moeten zijn wanneer we een overheid zouden hebben zoals christenen achter het ijzeren gordijn die hebben.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 september 1985
Mivo +16 | 24 Pagina's