Gespreksvragen

Hoofdstuk 1

1. Luther had de gewoonte hardop te bidden. Vooral als hij het erg druk had, bad hij veel. Wat kunnen wij daaruit leren?

2. Twee maal per jaar las Luther de hele Bijbel door. Wat vind je van deze gewoonte? Waarom is het zo belangrijk om de Bijbel te lezen?

3. Luther heeft zich soms erg hard opgesteld tegen de Rooms-Katholieke kerk. Was dat geoorloofd? Motiveer je antwoord.

Hoofdstuk 3

1. Luther belooft Von Miltitz te zwijgen over de aflaatkwestie als zijn tegenstanders dat ook doen. Wat vind je daarvan?

2. Is het juist om de kloostergelofte te verbreken door het kloosterleven vaarwel te zeggen? Motiveer je antwoord.

3. In Luthers tijd werd het geloof als iets verdienstelijks gezien.

a. Ken je voorbeelden uit je omgeving waaruit blijkt dat deze gedachte ook in onze tijd leeft? 

b. Hoe moeten we het geloof dan zien?

4. Luther voelde zich steeds meer een vreemdeling op deze aarde. Ook in onze tijd geldt dat een christen in de wereld, maar niet van de wereld is.

a. Wat wordt hiermee bedoeld? 

b. Heeft een christen een taak in deze wereld? Motiveer je antwoord m.b.v. bijbelgedeelten.

Hoofdstuk 4

1. Wat vindt je van Zwingli's uitspraak dat christenen zich niet moeten noemen naar de naam van een mens (denk aan: Evangelisch Lutherse kerk)?

2. Luther veroordeelt verzet tegen de overheid. Sommige mensen zijn van mening dat in een kwestie als bijvoorbeeld de legalisering van abortus passief of aktief verzet (bijv. bezetting van een abortuskliniek) geboden is. Wat vind je daarvan?

3. Probeer aan de hand van vraag en antwoord 76 en 78 van de Heidelbergse Catechismus ons standpunt over het Heilig Avondmaal af te bakenen tegenover dat van Zwingli en Luther.

Hoofdstuk 5

1. Geef met behulp van de zondagen 7 en 23 van de Heidelbergse Catechismus weer wat de rechtvaardigmaking inhoudt. Zie je verschil met Luthers rechtvaardigheidsleer? Motiveer je antwoord.

2. Luther heeft gezegd: "Alle goede werken zijn zonden..." Wat vind je hiervan? Hoe moeten we het doen van goede werken bezien? (Betrek hierbij Jak. 2:14-17).

3. Probeer eens in eigen woorden weer te geven wat Paulus in Rom. 10:4 zegt; "Want het einde der wet is Christus, tot rechtvaardigheid een iegelijk, die gelooft".

Hoofdstuk 6

1. Wat vind je van de brief die Luther aan zijn zoon Hansje schreef?

2. Wat bedoelt Luther met zijn uitspraak: "Men moet zó straffen, dat de appel bij de roede ligt"? Hoe denk je in dit verband over de tucht in de kerk?

3. Probeer in eigen woorden weer te geven wat God van ons eist in het vijfde gebod?

4. Luther is van mening dat de ouders moeten bepalen welk beroep hun kinderen uit moeten oefenen, niet om er zelf beter van te worden, maar "om het heil van hun kinderen". Ben je het hiermee eens?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen