JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

III. Luthers leven (1483-1546)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

III. Luthers leven (1483-1546)

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hieronder volgt een beknopte levensschets van Luther. Het zwaartepunt ligt op de periode tot 1525. Centraal staat Luthers weg naar het licht. Zijn leer van de rechtvaardiging van de goddeloze om niet is gegroeid uit eigen geestelijke ervaring. Een ervaring, die het gevolg is van zijn omgang met de Schrift en daarin hecht verankerd is. Zij verklaart tevens Luthers houding tegenover zijn tijdgenoten, die in het volgende hoofdstuk aan de orde komt. Zó gezien is dit hoofdstuk een inleiding op het volgende.

 

Jeugdjaren

Op 10 november 1483 wordt in het eenvoudige mijnwerkersgezin van Hans Luther een zoon geboren, die naar de naamheilige van die dag Martinus wordt genoemd. Martinus (Maarten) heeft slechts kort in Eisleben, zijn geboorteplaats, gewoond. In Mansfeld, waar zijn vader als mijneigenaar een zekere welstand bereikt, bezoekt hij de dorpsschool. Na die school in Mansfeld bezoekt Luther een jaar lang een school van de Broeders des Gemenen Levens te Maagdenburg. In 1498 gaat hij naar Eisenach om daar de Latijnse school te doorlopen. Voor Maarten begint nu een gelukkiger levensperiode na de harde gestrengheid, die zijn leven tot nu toe gekenmerkt heeft. Ursula Cotta biedt hem onderdak in haar huis en hier ondervindt hij veel vriendelijkheid. 

In 1501 trekt Luther naar Erfurt. Aan de hogeschool in deze plaats heeft hij gestudeerd tot in juli 1505.

 

In het klooster

Het jaar 1505 brengt Hans Luther een bittere teleurstelling. Zijn veelbelovende zoon Maarten, de enige van zijn kinderen die verder studeerde, trekt in het augustijner klooster te Erfurt. Een bittere pil voor iemand, die zich de toekomst van zijn zoon heel wat eervoller voorgesteld had. Vader Hans heeft het zijn zoon maar moeilijk kunnen vergeven, dat deze het kloosterleven verkoos boven een carrière als rechtsgeleerde. 

Naar de oorzaken van deze stap behoeven we niet te gissen. Allereerst is er het hevige onweer, dat hem onverwacht op de terugreis van het ouderlijk huis in Mansfeld naar Erfurt overvalt. Ter hoogte van Stotternheim belooft Maarten Luther, hij is dan 21 jaar, in het klooster te zullen gaan: "Help mij, Sint Anna! ik wil een monnik worden!" 

De tweede en belangrijkste oorzaak van zijn gaan in het klooster is de vrees voor het oordeel en de straf van een heilig en rechtvaardig God. Luther hoopt op deze manier rust te vinden voor zijn ziel. Een andere weg tot het bereiken van de zaligheid ziet hij (nog) niet. 

Zo zijn het de onrust en de onvrede, die al zo lang zijn hart vervullen, die Luther het klooster indrijven.

 

Een leven van studie, meditatie en gebed

In het klooster heeft hij het aanvankelijk goed naar zijn zin. Het eerste jaar blijkt hem te brengen wat hij ervan verwacht heeft. Het leven van studie, meditatie en gebed bevalt Luther wel. Bovendien, hij meent zich nu te bevinden op de weg die perspectief biedt op de hemelse zaligheid. Na het proefjaar aarzelt Luther dan ook geen ogenblik de kloostergelofte af te leggen. Het jaar daarop, in mei 1507, wordt hij tot priester gewijd. Als hij na de wijding zijn eerste mis opdraagt, raakt Maarten opnieuw geïmponeerd door de heiligheid van God. Bij het uitspreken van de woorden: "Wij offeren U, de levende, de ware, de eeuwige God", overvalt hem opnieuw in alle hevigheid de vrees voor Gods majesteit en heiligheid. Luther heeft er later dit van gezegd: "Op dat moment werd ik getroffen door een grote schrik. Ik dacht: met welk een tong moet ik zulk een majesteit aanspreken, als een mens in tegenwoordigheid van een aards vorst reeds moet beven? Wie ben ik, dat ik mijn ogen tot de goddelijke majesteit durf opheffen?" 

God bleef voor Maarten Luther een vreselijk God, voor Wiens heiligheid hij sidderde en beefde. Hoe zou hij, zondig mens, voor zo'n God kunnen bestaan? Intussen slooft hij zich af om alle kloosterplichten nauwgezet waar te nemen. Hij doet veel meer dan van hem gevraagd wordt. Maar zijn schuld blijft als een loden last op hem liggen en de vrees voor Gods rechtvaardigheid blijft hem benauwen.

Toch zijn er ook momenten dat er stralen van het licht van het Evangelie tot zijn ziel doordringen. Bijvoorbeeld als Von Staupitz, de vicaris-generaal van zijn orde, hem erop wijst dat in Christus' wonden verzoening met God te vinden is. Von Staupitz heeft veel voor Luther betekend. Hij is ook degene die Luther stimuleert tot de ijverige studie van de theologie. Dit leidt tot een benoeming aan de Wittenbergse universiteit.

Tegen zijn voorkeur voor de theologie in doceert hij hier aanvankelijk de scholastische filosofie. In 1512 volgt zijn promotie tot doctor in de theologie; ook wordt Luther in dit jaar in de plaats van Von Staupitz benoemd tot Bijbels hoogleraar.

 

Bevrijding

Het onderzoek en de exegese (uitleg) van de Schrift, waarbij Luther met zijn hart nauw betrokken is, brengt hem tot het licht. Maar dit gebeurt pas als hij muurvast is gelopen. Gods rechtvaardigheid is voor hem hèt grote struikelblok. Op dit begrip "gerechtigheid" zit het vast. Hoe kan een zondaar toch rechtvaardig zijn voor de rechtvaardige en heilige God? Luthers bevrijding valt samen met de ontdekking dat in de Bijbel geen sprake is van een rechtvaardigheid, die men door zijn werken tot stand brengt, maar van één die God toerekent. Alleen door Christus' gerechtigheid kunnen goddelozen rechtvaardig zijn voor God. Een rechtvaardigheid, niet door onze werken, maar door het geloof ontvangen als Gods genadegave. Het begrip "rechtvaardigheid" wijst zo niet naar wat God van ons eist, maar naar hetgeen God in Christus aan de zondaar schenkt. Zó kan de mens tegelijk een zondaar (in zichzelf) zijn èn een rechtvaardige (door toerekening van Christus' gerechtigheid). Zó is ook Gods gerechtigheid niet in tegenspraak met Zijn barmhartigheid. 

Hierboven is Luthers ontdekking als een bevrijding getypeerd. Eén jaar voor zijn dood schrijft hij er zelf het volgende over: "Ik haatte dat woord "gerechtigheid", het vervloekte en verdoemde mij. Ik zei tegen God: houdt Ge dan nooit op mij te plagen met Uw toorn? Maar ik hield niet op te bonzen tegen dat woord van Paulus: de rechtvaardige zal door zijn geloof leven. En ineens zag ik het: wij leven, wij leven niet door ons doen, maar door Gods schenkende gerechtigheid in Christus. Toen werd die tekst van Paulus mij tot een porta paradisa, tot de deur van het paradijs."

 

Aflaatkwestie

Vanuit de geschetste innerlijke strijd en de uiteindelijke geloofsdoorbraak in Luthers leven moeten we ook zijn fel verzet tegen de aflaatpraktijken van zijn dagen beschouwen. De 95 stellingen, die Luther op 31 oktober 1517 aan de deur van de slotkapel bevestigt om een academisch dispuut uit te lokken, geven uiting van zijn grote, innerlijke betrokkenheid bij deze kwestie. Het gaat hem ook niet in de eerste plaats om het bestrijden van allerlei kerkelijke misstanden, het gaat Luther om de kern van de zaak. Het Evangelie van de rechtvaardiging van de goddeloze om niet, wordt geweld aangedaan. Dat maakt Luthers toon zo scherp: "Wie door aflaatbrieven van zijn zaligheid meent zeker te zijn, zal met zijn leermeesters eeuwig verdoemd zijn." Het effect van de 95 stellingen is veel groter dan Luther verwacht heeft. In heel Duitsland en daarbuiten krijgen ze in korte tijd veel bekendheid. 

Paus Leo X, een typische renaissance-paus met een volslagen gebrek aan interesse in godsdienstige vragen, voelt zich bedreigd in zijn inkomsten en onderneemt dan ook stappen om de ontstane onrust weg te nemen. Tijdens een verhoor in Augsburg dringt kardinaal Cajetanus namens de paus op herroeping aan. Luther weigert beslist. Ook het gesprek met Von Miltitz, een kamerheer van de paus, op het slot te Altenburg levert uiteindelijk geen resultaat op. Luther belooft daar over de zaak te zwijgen mits ook zijn tegenpartij dit zal doen. Dr. Johann Eck, hoogleraar te Ingolstadt, verbreekt echter het zwijgen over de aflaatkwestie, zodat Luther ook niet langer aan zijn belofte gehouden kan worden. Tijdens het debat, dat nu in Leipzig (1519) gehouden wordt, weet Eck aan Luther de uitspraak te ontlokken dat pausen en concilies kunnen dwalen. Van de ideeën van Johannes Hus vindt Luther er vele "alleszins Christelijk en Evangelisch".

 

De breuk met Rome

Eck heeft nu zijn zin en reist naar Rome om daar de uitvaardiging van de banbul tegen Luther voor te bereiden. Op 15 juni 1520 is het zover. De bul "Exsurge domine" (Sta op Heer) wordt uitgevaardigd, waarin nogmaals binnen zestig dagen herroeping geëist wordt. Het is interessant te lezen wat Luther over de bul schrijft aan Spalatinus: "Eindelijk is deze roomse bul aangekomen. Eck heeft hem gebracht. Ik veracht hem; zoals gij ziet wordt Christus Zelf daarin verdoemd, zonder dat gronden worden aangevoerd. O, dat toch Karel een man was en vóór Christus tegen deze duivels het zwaard trok! Ik voel mij al veel vrijer nu ik eindelijk hiervan zeker ben geworden, dat de paus de antichrist en dat de stoel van de satan openlijk gevonden is." Op 17 december publiceert hij een schriftelijke reaktie op de bul: "Tegen de vervloekte bul van de antichrist." Niet lang daarna, op 10 december 1520, vindt de plechtige verbranding van de pauselijke bul plaats in tegenwoordigheid van collega-professoren en studenten. De breuk met de kerk van Rome kan moeilijk duidelijker gedemonstreerd worden!

 

Worms 1521

In het volgende jaar gaat Luther naar Worms om door de Rijksdag gehoord te worden. Een gevaarlijke onderneming, beseft hij, ondanks het vrijgeleide, dat Keizer Karel V hem verleent. Toch onderneemt hij de tocht, die een ware triomftocht wordt. Als een nationale held wordt hij in de plaatsen, waar hij doortrekt, verwelkomd. Luther blijft er nuchter onder: "Ik weet niet of deze hulde alleen maar een verzoeking betekent of dat ik haar tevens moet beschouwen als een teken van mijn naderende dood." Hij schrijft dit vanuit Erfurt na de feestelijke ontvangst in de stad.

Bekend is Luthers optreden voor de Rijksdag. Als hem gevraagd wordt zijn boeken, die op een tafel voor hem uitgestald liggen, te herroepen, vraagt hij om bedenktijd. Dit verzoek wordt toegestaan; hij krijgt vierentwintig uur. De volgende dag houdt Luther, bleek maar vastberaden, zijn beroemde redevoering, waarvan we de bekende slotpassage hier laten volgen: "Tenzij dan dat ik overwonnen worde door getuigenissen der Heilige Schrift of door duidelijke bewijsgronden (want ik geloof noch de paus, noch de conciliën alleen, daar het bekend is, dat zij dikwijls hebben gedwaald en zichzelf hebben tegengesproken), ben ik overtuigd door de door mij aangehaalde Schriftplaatsen en is mijn geweten gevangen in Gods Woord; daarom mag en wil ik niets herroepen, want het is noch veilig, noch geraden tegen het geweten te handelen. God helpe mij, Amen."

Op 26 mei 1521 ondertekent Karel V het Edict van Worms, dat over Luther en zijn aanhangers de rijksban uitspreekt. De reformator bevindt zich dan al ruim drie weken op de Wartburg, waarheen hij op de terugreis naar Wittenberg in opdracht van de zorgzame keurvorst Frederik de Wijze "ontvoerd" is. Daar zet hij zich aan de vertaling van het Nieuwe Testament in het Duits, die hij ook voltooit. Luthers Bijbelvertaling (in 1534 is ook die van het Oude Testament gereed) is van grote betekenis geweest voor de voortgang van de reformatie.

 

Radicalisering

Tijdens Luthers verblijf op zijn "Patmos" begint de hervormingsbeweging in Wittenberg uit de hand te lopen. Grote spanningen ontstaan binnen de stad als onder leiding van Karlstadt radicale vernieuwingen worden doorgevoerd. Zo viert men het Avondmaal reeds onder beide gestalten: brood en wijn en streeft Karlstadt naar de opheffing van het celibaat voor monniken. 

Als de zogenaamde Zwickauer profeten, volgelingen van Thomas Münzer, zich in de stad vestigen, treedt onder hun invloed een verdere radicalisering op. Het volk, aangestoken als het is door een hevige vernieuwingsdrang, begint zelfs een beeldenstorm. Bovendien komt Karlstadt met vreemde leringen naar voren: de Bijbel is eigenlijk overbodig, het komt op het inwendig Woord aan! Luther beseft dat zijn leiding nu niet langer gemist kan worden en keert terug naar Wittenberg. Na een achttal indringende preken heeft hij weer greep op de situatie. Onder leiding van Luther komt het kerkelijk leven in de stad weer in kalmer vaarwater. De zaak van het Evangelie kan ongehinderd voortgaan.

 

Verdere ontwikkelingen

Doordat de keizer langdurig in oorlog verwikkeld raakt met de Turken en de Fransen, wordt de uitvoering van het Edict van Worms, dat over Luther en zijn volgelingen is uitgesproken, opgeschort. Toch wil dat niet zeggen dat er geen gevaren dreigen. In de jaren rond 1525 bedreigen dweperij (Thomas Münzer) en humanisme (Erasmus) de zaak van de reformatie. De Boerenoorlog bezorgt Luther het verwijt dat zijn leer de boeren tot opstand gebracht heeft. Een verwijt, dat hij met kracht van de hand wijst. 

In deze tijd, waarin de wereld op zijn kop lijkt te staan en de laatste dag in Luthers overtuiging nabij is, treedt hij in het huwelijk met Katharina van Bora. "Wanneer ik 't klaar kan spelen, zal ik, om zo te zeggen om de duivel een poets te bakken, Kathe nog trouwen vóór ik sterf", schrijft hij. De betekenis van deze stap kan moeilijk overschat worden. 

De buitenlandse perikelen, waarin de keizer betrokken is, verhinderen een effectief optreden tegen de Evangelischen en maken het de vorsten mogelijk de nodige hervormingen in hun gebied in te voeren. Luther laat deze taak over aan de vorsten.

Zelf schrijft hij twee catechismussen, de Kleine en de Grote Catechismus (1529). Dit nadat uit gehouden kerkvisitaties gebleken is, dat de kennis van de meest fundamentele geloofswaarheden onder de gemeenteleden slechts minimaal aanwezig is.

Later in het jaar 1529 ontmoet Luther Zwingli te Marburg. Tot overeenstemming inzake het Avondmaal weet men helaas niet te komen, hoewel protestantse eenheid gelet op de politieke situatie dringend noodzakelijk is.

Als de Rijksdag van Augsburg (1530) gehouden wordt, bevindt Luther zich op de Coburg. Veiligheidshalve! Vandaar onderhoudt hij zo goed mogelijk kontakt met zijn vrienden, die de evangelische zaak in de rijksdag verdedigen. Niet geheel zonder zorg volgt hij Melanchtons pogingen een kompromis te bereiken. In de door Melanchton opgestelde Augsburgse Geloofsbelijdenis brengt hij weliswaar geen veranderingen aan, maar hij merkt wel op dat hij zo zachtjes niet kan lopen.

Melanchtons toegevende houding heeft geen resultaat gehad. Het Edict van Worms zal worden uitgevoerd; binnen vijf maanden moet iedereen terugkeren tot de roomse kerk! Gelukkig zijn de protestantse vorsten niet door de knieën gegaan. Zij besluiten zich te verenigen tegenover de keizer (verbond van Schmalkalden). Het is hier niet de plaats om verder in te gaan op de politieke verwikkelingen in de reformatorische tijd. Uiteindelijk zal na lange strijd de godsdienstkwestie zo geregeld worden, dat elke vorst bepaalt wélke godsdienst in zijn gebied is toegestaan (1555: godsdienstvrede van Augsburg).

 

Luthers levenseinde

Wie kennisneemt van zijn leven, een leven vol spanningen en onafgebroken arbeid, verbaast het niet dat Luther vroeg oud was. Met het ouder worden groeit in hem het verlangen om ontbonden en met Christus te zijn. Steeds minder voelt hij zich thuis in deze wereld: "De wereld is een huis, waarin allen slapen en besloten liggen, maar ik alleen ben buiten het huis, op het dak, nog niet in de hemel, en toch ook niet meer midden in de wereld. De wereld heb ik onder me en de hemel boven me, zodat ik tussen het leven der wereld en het leven der eeuwigheid eenzaam zweef in het geloof." Uit verschillende uitspraken blijkt dat Luther voorvoelt dat het einde nabij is. In november 1545 beëindigt hij zijn colleges over Genesis: "Dit is nu die lieve Genesis. Onze Heere God geve, dat men het na mij beter doet. Ik ben zwak, ik kan niet meer." In januari 1546 gaat Luther, met een ziek lichaam, naar Eisleben om de vete tussen de graven van Mansfeld tot een oplossing te brengen. Beide graven reiken elkaar de hand van verzoening. 

Dankbaar schrijft Luther over de bereikte verzoening aan Katharina. De laatste woorden van deze brief luiden: "Nu zullen we afwachten wat God doet." Tegen zijn vrienden uit hij de veronderstelling dat de plaats waar hij geboren is ook wel eens de plaats zou kunnen worden waar hij moet sterven. Enkele uren later reeds is zijn diepste wens vervuld. Zijn geloof gaat over in aanschouwen!

De laatste woorden, die hij schrijft vlak voor zijn dood, zijn wel bijzonder betekenisvol: "Wij zijn bedelaars. Hoc est verum, dat is waar."

 

D.J. Vogelaar

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 september 1983

Mivo +16 | 84 Pagina's

III. Luthers leven (1483-1546)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 september 1983

Mivo +16 | 84 Pagina's