JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

De brief van Paulus aan Filémon

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De brief van Paulus aan Filémon

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

1. Naam

Dit korte, persoonlijke briefje is geadresseerd aan Filémon, een christen uit Kolosse (zie Kol. 4: 9 en 17). Hier zijn enkele huisgemeenten gesticht (zie Fil.: 3 en Kol. 1: 7 en 4: 15), maar niet door Paulus. We lezen nergens dat Paulus in Kolosse geweest is en toch kent hij Filémon en is geestelijk nauw aan hem verbonden (zie Fil.: 4 en 19b met de kanttekening).

Kolosse lag niet ver van Efeze, zodat ze elkaar waarschijnlijk tijdens Paulus' verblijf daar op zijn derde zendingsreis hebben leren kennen. Filémon moet een rijk man geweest zijn. De handelstermen, die Paulus in vers 18 en 19 gebruikt, wijzen er misschien op dat Filémon koopman van beroep is geweest. Zijn christelijke levenswandel is ook bij Paulus bekend (zie Fil. 5 en 7).

2. Aanleiding

De brief aan Filémon is door Paulus geschreven naar aanleiding van een alledaagse gebeurtenis: een weggelopen slaaf. Deze slaaf, Onesimus, is er waarschijnlijk met geld van zijn meester vandoor gegaan (zie vers 18) en naar Rome gevlucht. Daar is hij met Paulus in aanraking gekomen van wie hij ongetwijfeld wel gehoord zal hebben in het huis van Filémon.

Paulus is door Gods genade het middel tot bekering van Onesimus. Paulus stuurt hem weer terug tot zijn meester met dit aanbevelingsbriefje, waarin hij Filémon vraagt om zijn slaaf Onesimus, die nu ook zijn broeder in Christus geworden is, weer in gunst aan te nemen (vers 12, 15 en 16).

3. Tijd en plaats

De brief aan Filémon behoort samen met de brieven aan Efeze, de Kollossenzen en de Filippenzen tot de zgn. gevangenschapsbrieven die, naar men aanneemt, door Paulus tijdens zijn gevangenschap te Rome zijn geschreven en verzonden.

Anderen menen, dat als plaats van Paulus' gevangenschap ook Caesarea (zie Hand. 24: 27) of Efeze in aanmerking komen, omdat bijv. Efeze dichterbij Filippi ligt dan Rome (zie Filip. 2: 24); ook het verzoek van Paulus aan Filémon wijst hierop (zie Fil.: 22). De grote wereldstad Rome komt voor een weggelopen slaaf meer in aanmerking, omdat heel wat slaven hier ondergedoken waren (zie Sizoo: De antieke wereld en het N.T.; blz. 109, 110). In dit geval moet het briefje tegen het einde van Paulus' gevangenschap zijn geschreven.

4. Betekenis

In tegenstelling tot alle andere brieven van Paulus komen in deze brief geen theologische onderwerpen of kerkelijke zaken aan de orde. Het is zuiver een persoonlijk briefje. Daarom is in de oude Christelijke kerk de vraag aan de orde geweest of een briefje van zo geringe betekenis wel tot de kanonieke brieven gerekend moest worden. Toch heeft de brief aan Filémon door de inspiratie van de Heilige Geest wel degelijk betekenis. Het briefje werpt een blik in een christelijk gezin en licht tevens de houding van de kerk toe ten aanzien van de sociale vraagstukken, in dit geval de slavernij. Paulus schaft de slavernij niet ogenblikkelijk af, maar zendt de weggelopen slaaf zelfs terug naar zijn meester.

Het evangelie werkt niet revolutionair als dynamiet, maar als zuurdeeg dat de gehele samenleving doorzuurt en tracht alle verhoudingen te reformeren naar Gods heilige wil (Matth. 13: 33). Door genade verenigt de band van geloof en liefde wat door de zonde gescheiden werd zonder de maatschappelijke verhoudingen geweld aan te doen.

5. Brieven in de tijd van Paulus

In de dagen van de apostel Paulus moet er al een drukke briefwisseling bestaan hebben, ook onder de gewone bevolking. De vele papyrusbrieven, die in Egypte op mestvaalten gevonden zijn, getuigen hiervan.

De Romeinse staatspost zorgde uitstekend voor de bestelling van de vele keizerlijke staatstukken en particuliere brieven van de ambtenaren.

Er waren overal in het rijk "Postitae stationes" (= gevestigde standplaatsen) met wagens, paarden en lopers of "postbodes". Het woord post komt van het hier genoemde Latijnse woord. Tevens waren er postschepen, maar minder welgestelden moesten voor hun eigen post zorgen. Ze verzonden hun brief "per vriendelijke gelegenheid" m.a.w. ze gaven deze mee aan mensen die naar de plaats van de geadresseerde reisden. Zie bijv. Kol. 4: 7.

Een brief uit die tijd had ook een bepaalde vorm en stijl en zag er als volgt uit: Eerst een prescript of vóórschrift (= aanhef), waarin de naam van de schrijver (zie Hand. 15: 23; 23: 26), het adres en de groet aan de geadresseerde vermeld werden (zie Fil.: 3; 3 Joh.: 2), daarna volgden de zakelijke mededelingen en tenslotte een korte groet (zie Hand. 15: 29; 23: 30). In die tijd werden de brieven ook vaak gedicteerd. Paulus heeft ook van een secretaris gebruik gemaakt (zie Rom. 16: 22; 1 Kor. 16: 21).

Als de brief voor een goede vriend bestemd was, voegde de afzender er zelf nog een paar woorden aan toe. Paulus deed dit ook (zie Kol. 4: 18). De eigenhandige ondertekening was tevens een bewijs van de echtheid van een brief (zie 2 Thess. 3: 17). Waarschijnlijk is Filip. 4: 21- 23 ook eigenhandig door Paulus geschreven. Dit is in elk geval wel zeker van Gal. 6: 11-18. Ook het briefje aan Filémon zal wel door de apostel zelf geschreven zijn (zie vers 19).

Het doel van de arbeid

Bij het omschrijven van het doel van de menselijk arbeid geeft de Bijbel weinig directe informatie. Wel wordt het leven beschreven van mensen, die hun werk hadden en min of meer getrouw uitvoerden, maar er wordt geen theorie over de arbeid gegeven. De onderstaande doelstellingen van de arbeid kunnen daarom ook niet rechtstreeks aan de Schrift ontleend worden, zij zijn, naar wij menen, wel ingebed in het kader waarin het Woord van God ons hele leven (dus ook ons werk) plaatst.

a. Evenals voor de zondeval is het eerste en belangrijkste doel van onze arbeid de dienst aan God. Alles wat wij doen, moet de eer van God dienen (1 Kor. 10: 31). Dat legt een zware verantwoordelijkheid op ons werk, want daarin behoren we niet in de eerste plaats onszelf, de werkgever of wie dan ook te dienen, maar in wezen onze Schepper.

b. Deze dienst omvat het onderhoud, het beheren van Gods schepping (Gen. 2: 15). Met de zondeval is daarin grote verandering gekomen, want sindsdien wordt alle arbeid gekenmerkt door het: "in het zweet uws aanschijns" (Gen. 3: 19), d.w.z. in moeite, zorgen, lijden. Bovendien is de vloek over de aarde uitgesproken, een vloek die de mens niet meer ongedaan kan maken (Gen. 3: 17). Dit geeft t.a.v. de arbeid het menselijk bestaan iets dualistisch, tweeslachtigs. Enerzijds is er de opdracht tot bouwen en bewaren, anderzijds het inwonend verderf, zowel in de mens, in het werk van zijn handen en hoofd, als in de wereld. De bittere uitwerking van de vloek blijkt niet alleen daarin, dat de mens een moeilijke arbeid heeft, maar dat de aarde "doornen en distelen" voortbrengt (Gen.3: 18).

c. Aansluitend op het genoemde hoofddoel, onderhoud van de schepping, ligt hier een afgeleid doel, n.l. het gevecht tegen de verwoestende macht. Vrij vertaald betekent dat:

* de strijd tegen de natuur die de mens bedreigt,

* de strijd tegen ziekten bij planten, dieren en mensen,

* de inspanningen om de aarde vruchtbaar te houden.

d. Doel van de arbeid is het verwerven van bestaansmiddelen. De mens moet zijn lichaam onderhouden, zijn gezin en eventueel familie van het nodige voorzien. Hij moet werken om een aantal basisvoorwaarden voor het bestaan, voedsel, kleding, onderdak enz. te verkrijgen. Zie hiervoor de lofprijzing op de "deugdelijke huisvrouw" in Spreuken 31: 10-31 en verder 1 Thess. 4: 11 en 12 en 2 Thess. 3: 8.

e. Een belangrijk doel van de arbeid is het dienen van de naaste. Ook in ons werk leven we niet voor onszelf. Daarom mag het doel niet alleen, of in de eerste plaats zijn onze positie, rijkdom of wat we nog meer belangrijk vinden, te verbeteren.

Wij mogen dienen door middel van ons werk:

- omdat we ergens bij horen, deel uitmaken van een groep, de gemeente;

- om daarmee naastenliefde te schenken;

- om daarmee de naaste voor Christus te winnen.

Samenvattend is het doel van de arbeid te omschrijven als: het doorlopend verwijzen door middel van ons werk naar de Schepper en Onderhouder van mens en wereld. Dan mogen we zeggen dat elk mens (en niet alleen degene die er geld mee verdient) een goddelijk beroep heeft.

Luiheid wordt in de Bijbel veroordeeld. Spr. 6: 6: "Ga tot de mier gij luiaard, zie haar wegen en word wijs". Spr. 10: 4b: "De hand des vlijtigen maakt rijk". Het doel van de arbeid mag niet zijn zoveel mogelijk geld te verdienen. De begeerte tot rijkdom leidt tot zonde. 1 Tim. 6: 9: "Doch die rijk willen worden, vallen in verzoeking en in de strik en in vele dwaze en schadelijke begeerlijkheden, welke de mensen doen verzinken in verderf en ondergang".

Paulus schrijft niet dat de rijkdom zonde is. God had Abraham rijk gemaakt. De begeerte tot rijkdom leidt tot zonde. De rijkdom brengt gevaren mee. 1 Tim. 1: 17: "Beveel de rijken in deze tegenwoordige wereld, dat zij niet hoogmoedig worden, noch hun hoop stellen op de ongestadigheid des rijkdoms, maar op de levende God, die ons alle dingen rijkelijk verleent om te genieten" .

Arbeid is dus een Goddelijke roeping, met een Goddelijk doel. De mens is geschapen om te leven tot eer van God. Aan dat scheppingsdoel beantwoorden wij niet meer. Toch blijft het onze opdracht om te arbeiden tot eer van God en tot heil van onze naaste.

Laten we bedenken dat er Eén is die alles kent en ziet. Hij weet wat in het verborgene van de mens leeft. Hij weet wat we doen en hoe we dat doen. En dan gaat het niet meer alleen over betaalde arbeid, maar over alles wat we doen. Helaas wordt het woord "arbeid" vaak verbonden met het betaalde werk. Toch is er geen Bijbelse grond om deze verbinding te rechtvaardigen. De mens is rentmeester van de tijd die God hem geeft. We zullen rekenschap af moeten leggen van wat we met de tijd gedaan hebben en wat we in de tijd gedaan hebben, ongeacht of er wel of geen betaling tegenover staat.

Overigens geldt ten alle tijden het woord van de apostel Paulus: "Hetzij dan dat gijlieden eet, hetzij dat gij drinkt, hetzij dat gij iets anders doet, doet het al ter ere Gods" (1 Kor. 10: 31).


Literatuur

- Kanttekeningen van de Statenbijbel en de bekende Bijbelverklaringen

- Ds. J.W. Kersten: Het verlorene gevonden. Uitg. De Banier B.V., Utrecht

- Ds. K. de Gier: De brief aan Filémon. Uitg. Den Hertog B.V. Houten

- Ds. W.Chr. Hovius: Een gouden kleinood van Paulus. Uitg. Stichting Prot. Per. Pers, Uithoorn

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 maart 1987

Mivo +12 | 24 Pagina's

De brief van Paulus aan Filémon

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 maart 1987

Mivo +12 | 24 Pagina's