De Tabernakel
Het eeuwig huis
Ja waarlijk, God is Isrel goed,
Voor hen, die rein zijn van gemoed;
Hoe donker ooit Gods weg moog' wezen,
Hij zit in gunst op die Hem vrezen.
Maar ach, hoewel mijn ziel dit weet,
Mijn voeten waren in mijn leed
Schier uitgeweken, en mijn treên
van 't spoor der godsvrucht afgegleên.
Dit duurde, tot ik uit die drom
van neev'len ging in 't heiligdom,
Om met de Godsspraak raad te plegen.
Daar zag ik, op wat gladde wegen
De voorspoed zelfs de bozen leidt,
En hoe G' in eind hun val bereidt;
Zij storten van de top van eer,
In eeuwige verwoesting neer.
'k Zal dan gedurig bij U zijn,
In al mijn noden, angst en pijn;
U al mijn liefde waardig schatten,
Wijl Gijn mijn rechterhand woudt vatten.
Gij zult mij leiden door Uw raad,
O God, mijn heil, mijn toeverlaat;
En mij, hiertoe door U bereid,
Opnemen in Uw heerlijkheid.
Wien heb ik nevens U omhoog?
Wat zou mijn hart, wat zou mijn oog,
op aarde nevens U toch lusten?
Niets is er, waar ik in kan rusten.
Bezwijkt dan ooit, in bitt're smart
Of bange nood, mijn vlees en hart,
Zo zult Gij zijn voor mijn gemoed
Mijn rots , mijn deel, mijn eeuwig goed.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 april 1984
Mivo -16 | 38 Pagina's
