Een slaaf van het geld
Overzicht van de stof
Gods Woord voert ons in gedachten naar Efeze, een bloeiende stad in het westen van Klein-Azië (Turkije). Deze stad wordt door de apostel Paulus op zijn derde zendingsreis aangedaan. Nergens is hij ooit op één van zijn zendingsreizen zo lang gebleven om het evangelie te prediken. In zijn afscheid van de ouderlingen van Efeze zal hij er straks op terugkonen hoe hij drie jaren lang, nacht en dag, niet opgehouden heeft een ieder met tranen te vermanen (Hand.20: 31). Handelingen 19 handelt in zijn geheel over dit verblijf te Efeze. Wanneer de drie jaren bijna ten einde zijn, en de apostel met blijdschap mag zien, hoe "het Woord des Heeren wies met macht, en de overhand nam" (vers 20), neemt hij voor "in de Geest" naar Jeruzalem te reizen (vers 21). Dan, volkomen onverwacht, ontstaat er grote opschudding in de stad. Lukas noemt het "geen kleine beroerte, vanwege de weg des Heeren" (vers 23). Met de weg des Heeren wordt het evangelie van Christus bedoeld. Wat is er aan de hand?
Demetrius is in actie gekomen. Heel Efeze kent hem. Hij is een zilversmid, die "die van de kunst geen klein gewin toebracht" (vers 24), dat wil zeggen dat hij aan vele werknemers in de zilverindustrie van Efeze volop werk verschaft. Hij maakt in zijn bedrijf zilveren miniatuur-tempeltjes van Diana. Wij weten, dat in die dagen Efeze beroemd was door haar prachtige tempel, gewijd aan Diana, een godin, van wie de Griekse naam Artemis was. Die kolossale tempel werd beschouwd als één van de zeven wereldwonderen. Graag namen de talloze vreemdelingen, die Efeze bezochten, als aandenken een miniatuur van die tempel mee naar huis. Bij Demetrius' groothandel stond men altijd klaar om die zilveren tempeltjes aan de man te brengen.
Nu, deze Demetrius komt in het geweer. Al geruime tijd heeft hij de ontwikkelingen met zorg gevolgd. Sinds de komst van die Jood, die Paulus, gaat het met zijn handel minder. De omzet loopt sterk terug. De werkgelegenheid en zijn eigen beurs komen danig in gevaar. Wat die vreemdeling precies preekt weet hij niet -het interesseert hem trouwens ook niet- maar hij, Demetrius, wordt er minder van, dat is zeker.
Zijn klanten blijven weg. Goed heeft hij door, dat dat volk in Efeze dat van week tot week bij Paulus kerkt, niet de minste belangstelling meer heeft voor zijn Diana en voor zijn winkel. Zo loopt die man dag aan dag te tobben. Hij denkt er volstrekt niet aan, dat ook hij een ziel heeft die voor de eeuwigheid geschapen is. Hij staat er niet bij stil dat zijn grote Diana en zijn zilveren tempeltjes hem straks in de poorten van de dood alleen zullen laten. Nee, zijn geld, zijn geld.
Daarom roept Demetrius een vergadering bijeen van collega's. De geldgierige zilversmid neemt het woord. En wanneer wij de vurige toespraak lezen in vers 25-27, bemerken wij dat hij niet alleen sluw maar ook een goed redenaar is. Voorop stelt hij, niet de grote godin Diana: die interesseert collega's maar matig. Neen, hij begint met het machtswoord WELVAART. Met diepe verachting spreekt hij dan over "deze Paulus". Vervolgens gaat hij speculeren op de vroomheid van het zilversmeden. Dan stipt hij in vers 27 het grote gevaar nog aan, dat "dit deel" (dat wil zeggen zijn bedrijf!) in verachting komen zal, dat er binnenkort geen werk meer zal zijn. En hij eindigt zijn betoog met de dramatische verzekering, dat als het zo doorgaat, de majesteit van de grote godin Diana zal tenondergaan. Niemand ter vergadering ziet blijkbaar in, dat alleen deze slotwoorden al een klaar bewijs zijn van de ontzettende arnoede van de majesteit van Diana. Woede maakt zich van hen meester. Ze heffen een machtig spreekkoor aan. "Groot is Diana der Efeziërs!"
In feite bedoelen deze zilversmeden: groot zijn de Efeziërs. Hun arme, lege godsdienst is niet meer dan zelfbedoeling. In de stad ontstaat grote verwarring. Blijkbaar hebben de smeden een groot rumoer gemaakt. Men loopt "met een gedruis" naar de schouwplaats, de mensen stormen in menigte door de straten. Ergens in de stad stuit de menigte op een paar vreemdelingen, die onmiddellijk -waarschijnlijk aan hun klededracht- als metgezellen van Paulus worden herkend. Het zijn Macedonische mannen, Gajus en Aristarchus. Zij worden meegesleurd. Wat zal er in het hart van die mannen zijn omgegaan temidden van die duizendkoppige, vroedende menigte. Inmiddels heeft ook Paulus zelf bemerkt, dat heel de stad in rep en roer is. Wanneer hij de reden hoort, wil hij onmiddellijk naar de schouwplaats. Maar de kinderen des Heeren, met wie hij op dit ogenblik samen is, laten het hem niet toe. Ook een paar van de aanzienlijkste personen van Efeze die in de loop van de drie jaren achting voor de apostel hebben gekregen, waarschuwen hem. Paulus laat zich gezeggen en blijft binnen.
In vers 32 neemt Lukas ons weer mee naar de schouwplaats. Het is daar een onbeschrijflijke verwarring. De één roept dit, de ander wat anders. Gajus en Aristarchus verkeren in groot gevaar. Zullen ze straks door de menigte verscheurd worden? Wacht, daar gebeurt weer iets. Een man, een zekere Alexander, wordt op ruwe wijze naar voren gestoten door een groep Joden. Maar hij komt niet eens aan het woord. Hij zwaait wel met zijn hand, maar hij krijgt de kans niet ook maar iets te zeggen. Zodra de menigte hoort, dat hij een Jood is, wil men geen ogenblik meer naar hem luisteren. Er stijgt een ontzaglijk geschreeuw op, waarin niemand een woord meer spreken kan. Origineel is men niet. Men weet niets anders te bedenken, dan wat ook al door de zilversmeden was geroepen: "Groot is de Diana der Efezeren!" Dat gaat zo twee uur door, een huiveringwekkende orkaan van geluid, voortgebracht door redeloze, verblinde mensen.
Waar is inmiddels Demetrius gebleven? Hij is één van de duizenden. Hij is vergeten, hij valt niet meer op. Satan heeft hem nu niet meer nodig. Hij was slechts een instrument in zijn hand. Dan komt er een verstandig man naar voren. Het is de stadsschrijver, een hooggeplaatst ambtenaar. Wanneer we in de verzen 35-40 zijn rede horen, waarmee hij de menigte weet te bedaren, komen we onder de indruk van zijn sluwheid. Eerst geeft hij de schare volkomen gelijk. Elk mens weet toch, wat Efeze is en wie Diana is! En wat deze twee mensen aangaat, die jullie hier gebracht hebben: zij hebben niets uit de tempel gestolen, zij hebben geen kwaad van Diana gezegd! Laat ze toch met rust! En wat Demetrius betreft, laat hij naar de rechter of naar de stadhouder gaan als hij iets heeft. De stadsschrijver eindigt met een verholen dreigement. "Wij staan in gevaar, dat wij van oproer verklaagd zullen worden...........". Als Rome ervan hoort............. Dit argument maakt indruk. Demetrius en zijn vrienden weten wel, dat zij hun tempels wel vergeten kunnen als Rome in gaat grijpen met harde hand. Langzaam gaat de menigte uiteen. De stadsschrijver kan tevreden zijn. Natuurlijk is het niet waar, wat hij gezegd heeft. Er zijn wel degelijk mensen die ontkennen dat Diana een grote godin is. En het moge dan waar zijn, dat Gajus en Aristarchus niets uit Diana's tempel gestolen hebben, zij hebben veel meer gedaan: zij ontkennen dat Diana bestaat: Natuurlijk maakt Demetrius geen enkele kans, wanneer hij net deze zaak voor de stadhouder waagt te verschijnen. O zeker, de stadsschrijver weet het allemaal. Doch zijn doel is bereikt: de rust is weergekeerd. Intussen verstaat deze "verstandige" man niet, dat heel zijn tactvol optreden één groot getuigenis is van zijn dwaasheid. Zijn doel is echter bereikt. In feite ziet Demetrius de zaken nog scherper dan hij. Demetrius heeft begrepen, dat het maar van tweeëen één is: Diana of Christus. En Demetrius heeft met grote beslistheid gekozen voor Diana, voor zijn geld, voor zijn zilver. Maar de stadsschrijver meent, dat hij boven de partijen kan staan in een milde onverschilligheid. Hij meent in zijn fijne beschaving en in zijn verachting voor deze schreeuwende schare, dat Diana en Christus wel wonen kunnen in één hart. Hij heeft van het evangelie niet begrepen. Toch zullen ook zijn knieën zich straks moeten buigen voor Hem, Die op de troon zit.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 februari 1981
Mivo -16 | 28 Pagina's
