Josia
Kerntekst: 2 Koningen 22:2 "En hij deed dat recht was in de ogen des Heeren; en hij wandelde in al de weg van zijn vader David, en week niet af ter rechter, nog ter linkerhand."
Kijk, in de tempel, die in Jeruzalem staat, wordt hard gewerkt. Mensen lopen in en uit; alles wordt schoongemaakt. Wie zijn die mensen en waarom doen ze dat? Een poosje geleden heeft het volk van Juda en Benjamin, het Tweestammenrijk, een nieuwe koning gekregen. De vorige koning, Amon, diende de afgoden. Hij is door een paar van zijn knechten vermoord. In zijn plaats is nu zijn zoon Josia koning. Josia betekent: "die de Heere ondersteunt". Van zijn moeder Jedida heeft hij deze mooie naam gekregen. Amon had het goed gevonden dat zijn zoon die naam kreeg, maar zelf diende hij de Heere niet. Hij had de Heere niet nodig. Amon gaf zijn zoon dus geen goed voorbeeld. Josia is nog maar acht jaar als hij koning wordt. Hoe zal dat gaan? Als je jong bent, wil je graag groot en belangrijk worden. Dan wil je rijk en machtig worden. Wil Josia dat ook? Nee, Josia zoekt de rijkdom van deze wereld niet. Hij zoekt iets anders. Door genade zoekt Josia de Heere, de God van zijn vader David. Zonder die God kan en durft Josia niet meer te leven. Hem heeft hij nodig bij alles wat hij doet.
Het eerste wat Josia doet als hij koning wordt, is zijn knechten bij zich roepen. Want Josia wil niets liever dan dat zijn volk, waarover hij nu regeert, die God ook zal dienen. Nu is dat niet zo; want de Israëlieten hebben de Heere verlaten. Ze dienen de afgoden, beelden van hout en steen. Josia's knechten moeten die afgodsbeelden en de altaren die erbij staan afbreken. Kijk, daar gaan ze. Ze trekken het hele land door en alle beelden die ze tegenkomen, breken ze af. Ze zijn hun koning gehoorzaam. Dan gaan ze terug naar Jeruzalem. Hun werk is klaar. Toch is Josia nog niet tevreden. De Israëlieten kunnen geen offers meer brengen op de altaren voor de afgoden, maar dat is niet genoeg. Ze moeten de Heere weer gaan dienen. Ze moeten weer naar de tempel komen, naar de plaats waar de Heere woont. Maar dat kan niet zomaar. Want in de tempel, het huis van de Heere, is zoveel kapot. Dat moet eerst gemaakt worden. Daarom moeten de knechten van de Heere, de priesters en Levieten, de tempel eerst schoonmaken en alles wat kapot is repareren. Dat kost natuurlijk veel geld. Daarom heeft koning Josia in de tempel een kist neergezet. Daarin kunnen de Israëlieten geld doen. Dat zal dan gebruikt worden voor het herstel van de tempel en de dienst van de Heere. Het geld dat zo wordt opgehaald geeft Josia aan Hilkia, de hogepriester. Iedereen is druk bezig om ervoor te zorgen, dat de Israëlieten in deze tempel weer de Heere kunnen dienen. Iedereen doet zijn uiterste best. Wat kapot is, wordt naar buiten gebracht en door nieuwe stenen en nieuw hout vervangen. Het werk wordt zo goed en zo snel mogelijk gedaan.
Ook Hilkia, de hogepriester is bezig. Hij is in het Heilige der Heiligen; de plaats waar de ark des verbonds staat. Ook dat gedeelte moet worden opgeknapt, want ook daar is veel kapot. Ook daar ligt veel stof en vuil. En dan... wat vinden ze daar? Als Hilkia zich bukt om het op te rapen, ziet hij dat het een boekrol is. Hij rolt hem open en leest erin. Er komt een verwonderde en blijde trek op zijn gezicht. Hilkia heeft iets gevonden, wat heel belangrijk en al heel lang zoek is. In zijn handen heeft hij het wetboek. Daarin schreef Mozes lang geleden de woorden van de Heere. Dat wetboek was al heel lang kwijt en niemand wist, waar het was gebleven. En nu is het gevonden! Hilkia loopt de tempel door. Daar is Safan, de schrijver van de koning. Aan hem laat Hilkia het wetboek zien. Safan neemt het mee naar de koning; ook hij moet het weten. En ook koning Josia is blij, dat het Woord van de Heere is gevonden. Hij wil graag weten wat erin staat. Safan leest hem voor. Als de koning hoort, wat de Heere eenmaal heeft gezegd, schrikt hij heel erg. Safan leest in het boek, dat de Heere beloofd heeft voor het volk te zorgen, als het Hem zou dienen. Maar hij leest ook dat de Heere het volk zal straffen, als zij Hem zouden verlaten en de afgoden gaan dienen. O, Josia voelt het. Het volk, en daar hoort hij ook bij, heeft het verdiend als de Heere nu Zijn straffen zendt. En dan... o kijk eens, koning Josia scheurt zijn klederen. Dat is een teken van rouw. Wat een zonden hebben hij en het volk gedaan! Josia heeft verdriet. Heb jij ook wel eens verdriet over alle dingen die je verkeerd hebt gedaan? En over al die mensen die ook in zonden leven? Of ben je alleen bang voor de straf die op de zonden zal volgen?
Een poosje later lopen door de straten van Jeruzalem enkele mannen. Het zijn knechten van Josia. Ze zijn op weg naar Hulda, de profetes, om haar om raad te vragen. Ze moeten haar vragen of de Heere het volk nog zal sparen of dat Hij hen zal straffen. En Hulda geeft antwoord. Het is een antwoord van de Heere. De Heere zal komen met Zijn straffen, omdat het volk van Israël Hem verlaten heeft en de afgoden dient. Want ook al staan er nu geen beelden meer in het land, de meeste Israëlieten dienen toch de Heere niet met hun hart. Ze hebben de Heere niet echt lief. Ze doen het alleen, omdat de koning het wil. Daarom zal de straf komen. Het volk zal naar een ander land worden gebracht. Maar dit is niet het enige wat Hulda moet zeggen. Voor koning Josia heeft ze ook nog een boodschap. En dat is een heel andere. De Heere heeft gezien dat Josia verdriet heeft over de zonden. Niet alleen over de zonden die hij zelf deed, maar ook over de zonden van het volk. De Heere weet dat Josia daarom zijn klederen heeft gescheurd. En daarom zal de straf pas komen als Josia is gestorven. Josia zal al die erge dingen niet mee hoeven te maken. Is dat geen wonder? De Heere zorgt voor Josia. Ja, Hij zorgt voor al Zijn kinderen.
Niet lang daarna stuurt de koning boodschappers door zijn land. Het werk in de tempel is klaar. Nu zal het Pascha worden gevierd. Dat is al zo lang niet meer gehouden. Iedereen mag het feest in de tempel mee komen vieren. En de mensen komen; de tempel wordt vol. Ook koning Josia is er. In zijn handen heeft hij het gevonden wetboek. Daaruit leest hij voor. Het zijn de woorden van de Heere, de God van Israël en die moeten alle Israëlieten weten. Het volk moet weten wat de Heere wil. Dat ze Hem en Hem alleen dienen en liefhebben. Na het voorlezen maakt Josia een verbond. De Israëlieten beloven de Heere dat ze Hem alleen zullen dienen. Maar dan moeten ook de afgodsbeelden weg, die nu nog in de tempel staan. En dat gebeurt ook. Alle dingen die met de afgoden te maken hebben, worden uit de tempel gehaald. Buiten de stad, in het dal Kidron, wordt alles verbrand. Als dat gebeurd is, gaat Josia op reis. Hij trekt met zijn knechten het hele land door. Niets mag overblijven, wat nog aan de afgoden doet denken. Josia gaat zelfs naar het Tienstammenrijk. Ook daar worden alle beelden afgebroken. Zo komt hij ook in Bethel. Daar staat nog steeds het gouden kalf, dat koning Jerobeam eens liet maken. Ook dat beeld wordt afgebroken. Op de berg waarop het altaar staat, zijn graven. Daar is ook het graf van de profeet uit Juda. Langgeleden moest die profeet koning Jerobeam waarschuwen. Wat hij toen profeteerde, gebeurt nu. Want die profeet uit Juda zei eenmaal tegen het altaar: "Zie, een zoon zal den huize Davids geboren worden, wiens naam zal zijn Josia; die zal op u offeren de priesters der hoogten, die op u roken en men zal mensenbeenderen op u verbranden" (1 Kon. 13: 2).
Wat die profeet over Josia heeft voorzegd, heeft Josia ook gedaan. Josia heeft zijn leven besteed in de dienst van God. Hij werd al heel jong koning. Door genade mocht hij al vroeg de Heere zoeken en Hem vinden. De Heere heeft Josia geholpen bij alles wat hij moest doen. De Heere heeft voor Josia gezorgd. Zo als eens David leefde, zo mocht ook Josia leven; dicht bij de Heere. Voor veel zonden heeft de Heere hem bewaard. In de Bijbel lezen we dat Josia niet afweek, nog ter rechter- nog ter linkerhand. Hij week niet af van het pad van Gods geboden. Zo te mogen leven is enkel genade. En zo zorgt de Heere ook vandaag nog voor al degenen die op Hem vertrouwen. Die door Zijn Geest de Heere gaan zoeken, omdat ze Hem missen.
Mis jij de Heere bij alles wat je doet?
Hoe groot is 't goed, dat Gij zult geven hem, wiens oprechte geest op U betrouwt, U vreest!
Hoe groot is 't heil, dat G' in dit leven, ver boven beed' en wensen, reeds wrocht voor 't oog der mensen.
(Ps. 31: 15)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 1992
Mivo -12 | 24 Pagina's