JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Handleiding 2b: Het achtste gebod

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Handleiding 2b: Het achtste gebod

Achan

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Lezen
Jozua 6:1-5 en Jozua 6:16-21

Zingen
Psalm 19:4, 6 en 7
Psalm 32:3
Psalm 119:60 en 69
Psalm 139:1 en 14
Gezang 1:7 en 8

Kernteksten
Toen zeide Jozua tot Achan: Mijn zoon! Geef toch de HEERE, de God van Israël de eer, en doe voor Hem belijdenis (Jozua 7:29).
Gij zult niet stelen (Exodus 20:15).

Thema ‘de Tien Geboden’
Dit is het tweede seizoen dat het thema ‘de Tien Geboden’ aan de orde komt in de schetsen. In het seizoen 2014-2015 hebben we de eerste vijf geboden behandeld. Dit seizoen hopen we het zesde tot en met het tiende gebod te behandelen.
De boodschap van alle schetsen zal zijn: In het houden van Gods geboden ligt groot loon (Psalm 19:12). Steeds verwijzen we door naar de Vervuller van de wet: de Heere Jezus Christus.

Deze schets
Deze vertelschets beschrijft de geschiedenis uit Jozua 7, met daarbij Zondag 42 van de Heidelbergse Catechismus die gaat over het achtste gebod.

Heidelbergse Catechismus zondag 42:
Vraag 110: Wat verbiedt God in het achtste gebod?
Antw: God verbiedt niet alleen dat stelen en roven, hetwelk de overheid straft; maar Hij noemt ook dieverij alle boze stukken en aanslagen, waarmede wij het goed van onze naasten denken aan ons te brengen, hetzij met geweld of schijn van het recht, als met vals gewicht, el, maat, waar, munt, woeker of door enig middel, van God verboden; daarenboven ook alle gierigheid, alle misbruik en verkwisting Zijner gaven.

Vraag 111: Maar wat gebiedt u God in dit gebod?
Antw: Dat ik mijns naasten nut, waar ik kan en mag, bevordere; met hem alzo handele, als ik wilde, dat men met mij handelde. Daarenboven ook dat ik trouwelijk arbeide, opdat ik den nooddruftige helpen mogen.

Het te lezen Bijbelgedeelte is uit Jozua 6. Dit gedeelte gaat vooraf aan de geschiedenis uit Jozua 7. Het volk Israël heeft het land Kanaän ingenomen en de eerste stad die zij moeten veroveren is de stad Jericho. De Heere verbiedt het volk om iets van de buit voor zichzelf te houden. Alles is voor de Heere.

Vertelschets

De muren van Jericho zijn gevallen. Niet is er meer over van deze grote stad met z’n sterke, dikke muren. Het zijn grote puinhopen geworden. Alle mannen, vrouwen en kinderen zijn gedood. De dieren zijn gedood. Al het geld, goud, zilver en alles wat maar enige waarde heeft is geroofd. En de stad is met vuur verbrand. Zo’n sterke stad, en nu verslagen!

Zeven dagen hebben de Israëlieten stil rondom de muur gelopen. De zevende dag zelfs wel zeven keer. De priesters voorop met de ark, het volk er achteraan. Wat zullen de wachters op de muren van Jericho het vreemd gevonden hebben. Maar toen klonk op de zevende dag na de zevende rondgang om de stad het woord van Jozua, de leider van het volk: “Juicht, want de HEERE heeft ulieden de stad gegeven.” De priesters zetten de bazuinen aan hun lippen en begonnen te blazen en het volk ging juichen, terwijl die dikke muren van de stad Jericho nog stonden, terwijl de stad nog helemaal niet was ingenomen. Dat is nu het geloof.
En toen is de muur gevallen en lagen al de soldaten, met hun bogen en spiesen ergens onder het puin.
De Israëlieten zijn op bevel van Jozua de stad ingegaan, ze hebben iedereen gedood en alles geplunderd. De stad is verbrand. Alleen Rachab met haar familie is niet omgekomen, zij mochten blijven leven.
Al het geplunderde geld, goud en zilver is nu naar de tabernakel gebracht. Zo heeft de Heere het bevolen. Het volk heeft alles van waarde verzameld. Het is allemaal voor de Heere, want door Zijn machtige hand zijn de muren van Jericho gevallen. Niets mochten de Israëlieten voor zichzelf houden.

Maar kijk eens… Daar loopt iemand bij de puinhopen van Jericho. Er is niemand die op hem let. Het is Achan, één van de mannen die ook zeven dagen rond de stad heeft gelopen. Hij heeft, ook op het bevel van Jozua gejuicht en heeft gezien hoe de muren zijn gevallen. Daar loopt hij over de brokstukken van de stad, hij kijkt goed om zich heen, ja er is echt niets meer over van deze stad. Wat is dat? Achan loopt wat dichter bij, het lijkt wel een kleed. Dit is niet zomaar een kleed, het is een mantel, een prachtig opperkleed, dat misschien wel van de koning is geweest. Die zou hij wel graag willen hebben. Weet je wat? Hij neemt het mee. Het is toch niet erg om één mantel zelf te houden? Voorzichtig verstopt Achan de mantel onder zijn kleren en loopt weer verder.
Plotseling blijft hij weer staan. Wat glinstert daar? Daar ligt ook nog een stuk goud. Dat is vast veel geld waard. Zal hij dat ook meenemen? Achan kijkt eens om zich heen. Is er niemand in de buurt? Gelukkig niet! Snel stopt hij ook het stuk goud onder zijn kleding. Nu heeft hij een dure mantel en ook nog een stuk goud. Daar ziet hij weer iets liggen. Een zak met zilveren muntstukken. Deze kan hij dan ook best nog meenemen. Snel gaat hij naar zijn eigen tent, niemand heeft het gemerkt. Niemand weet dat hij iets heeft meegenomen vanuit Jericho. Niemand? De mensen hebben het niet gezien. Maar de Heere ziet alle dingen. Misschien denk jij ook wel dat je stiekem iets kunt doen? Maar vergeet nooit dat de Heere alles van je ziet.

Een poosje later roept Jozua een paar sterke mannen bij zich. “We moeten verder naar de volgende stad. Jericho is veroverd en wanneer we verder het land Kanaän in willen trekken moeten we eerst de stad Ai veroveren. Gaan jullie eerst maar eens in deze stad kijken. Kijk hoe sterk de muren zijn. Kijk hoe groot de stad is en hoeveel mannen er wonen.” Na een paar dagen komen de mannen al weer terug bij Jozua. “Jozua, Ai is maar een kleine stad. We hoeven echt niet ons hele leger daarvoor te gebruiken. Een klein leger van tweeduizend of drieduizend mannen is genoeg. Ai is helemaal niet zo’n sterke en machtige stad als Jericho en zij zijn maar met weinig strijdbare mannen.”
Jozua roept een leger van ongeveer drieduizend soldaten bij elkaar. Zij trekken op naar Ai. Nog even, dan is deze stad ook in handen van de Israëlieten. Straks zullen ze terugkomen met de overwinning. God heeft toch beloofd dat Hij hen helpen zal? Dat is bij Jericho gebeurd en het zal bij Ai vast hetzelfde gaan. Zo wacht het volk Israël op de terugkomst van de soldaten. Kijk, daar komen er al een paar terug. Maar wat vreemd, het lijkt wel of ze op de vlucht zijn. Wat is er gebeurd? Wat zien ze er angstig uit. Hijgend staan de soldaten voor Jozua en het volk. Ze roepen het uit: “Het is vreselijk! We zijn verslagen! We moesten vluchten voor de mannen van Ai. Wij zijn hier nog teruggekomen, maar er zijn zesendertig van onze mannen gedood.”
Jozua schrikt vreselijk. Zijn er zesendertig mannen gedood? Hoe kan dat nu gebeuren? Hij scheurt zijn klederen, als teken van verdriet en valt op zijn knieën voor de ark des HEEREN. Hij blijft tot de avond liggen, samen met de oudsten van Israël. Ze werpen stof op hun hoofd. Ze buigen zich neer voor de Heere.
Eindelijk, als het avond wordt, gaat Jozua bidden. Eindelijk kan hij zijn grote nood onder woorden brengen voor de Heere: “Ach Heere, HEERE, waarom hebt Gij dit volk door de Jordaan ooit doen gaan, om ons te geven in de hand der Amorieten, om ons te verderven? Och dat wij toch tevreden geweest en gebleven waren aan gene zijde der Jordaan. Als de inwoners van het land Kanaän dit zullen horen, zullen ze ons omsingelen en ze zullen ons volk uitroeien. En HEERE wat zult Gij dan met Uw grote Naam doen?” Hoor je dat? Jozua is niet allereerst bezig met de naam van het volk, maar met Gods Naam. Het is Jozua te doen om Gods eer.
De Heere zegt: “Jozua, sta op. Waarom lig je hier neer op je knieën? Het ligt niet aan mij, Jozua. Ik heb Mijn verbond niet verbroken. Het vólk heeft het verbond gebroken. Zij hebben gezondigd. Zij hebben van de buit genomen. Zij hebben gestolen en gelogen. Ik zal voortaan niet meer met jullie zijn, tenzij de schuldige gedood zal worden.”
Jozua staat op. Nu weet hij waar de oorzaak ligt. Niet bij God, de schuld ligt bij hem en bij het volk.
De Heere gaat ook Zelf aan Jozua vertellen hoe Hij de schuldige zal aanwijzen. “Jozua, laat morgen de stammen bij elkaar komen, met hun families, dan zal Ik door middel van het lot aanwijzen wie de schuldige is. Degene die gezondigd heeft, moet met alles wat hij heeft, verbrand worden”.
Jozua maakt het woord van de Heere bekend aan het volk. “De oorzaak ligt bij ons. Eén van ons heeft gestolen van de buit van Jericho en het verborgen in zijn tent. Eén van ons heeft het gedaan. Morgen zal de Heere bekend maken wie de schuldige is.”
Achan heeft het ook gehoord. Morgen zal God het bekend maken wie er heeft gezondigd en die zal met vuur verbrand worden. Morgen…..
Iedereen is weer naar zijn eigen tent gegaan en het is nacht geworden. En Achan? Gaat hij naar Jozua toe? Belijdt hij eerlijk aan Jozua: “Ik heb het gedaan, ik heb van de buit gestolen. De stammen hoeven morgen niet te komen, het lot hoeft morgen niet geworpen te worden want ik ben de schuldige.” Belijdt hij zijn zonden aan de Heere? “Heere, ik heb gedaan wat kwaad was in Uw oog.” Wie zijn zonden belijdt, zal vergeving ontvangen. Maar Achan gaat niet naar Jozua en hij gaat ook niet naar de Heere. Ook Achan gaat de nacht in en morgen wordt de schuldige aangewezen.

De volgende morgen komen de mannen naar Jozua toe. Vandaag zal de schuldige aangewezen worden. Wie zal het zijn? Jozua moet het lot werpen, maar de Heere zal de schuldige Zelf aanwijzen. Eerst komen de oudsten van de twaalf stammen naar voren, de stam van Ruben, de stam van Simeon, de stam van Levi. Deze stammen zijn het niet. Zij worden niet aangewezen door het lot. De stam van Juda komt naar voren en deze stam wordt geraakt. Het is dus iemand uit de stam van Juda. Dan komen om de beurt alles families uit de stam van Juda naar voren. Zerah wordt geraakt, daarna Zabdi en dan Charmi.
Achan staat erbij. Hij komt steeds dichterbij. Hij ziet het oordeel steeds dichterbij komen. Achan, je kunt je zonden alsnog belijden, ga snel naar voren en zeg het eerlijk tegen Jozua. Maar hij doet het niet. Man voor man komen de kinderen van Charmi naar voren en dan wordt Achan geraakt. Hij wordt door het lot aangewezen als de schuldige. Achan de zoon van Charmi, uit de stam van Juda.
Te midden van heel het volk wordt hij schuldig verklaard. Hij kan zijn zonden nu niet langer verbergen. Iedereen ziet dat hij het is die gestolen heeft.
Jozua begint vriendelijk tegen Achan te spreken: “Mijn zoon, geef toch de HEERE de God van Israël de eer en doe voor Hem belijdenis.”
Dan gaat Achan vertellen “Voorwaar, ik heb tegen de HEERE, de God van Israël, gezondigd en heb alzo en alzo gedaan. Want ik zag onder de roof een schoon sierlijk Babylonisch overkleed en tweehonderd sikkelen zilver en een gouden tong. Ik wilde ze graag hebben en ik nam ze. Ik heb ze gestolen. Ik heb ze verborgen in de aarde in het midden van mijn tent.”
Hoor je wat Achan zegt? Ik zag, ik begeerde het en ik nam het. Zie je dat de zonde steeds erger wordt? Achan heeft niet meteen gestolen. Hij zag iets, hij wilde het graag hebben en toen heeft hij het gestolen.
Nu vertelt Achan eerlijk dat hij gestolen heeft. Nu kan Achan geen kant meer op. Hij kan er niet meer onderuit. Hij is aangewezen als de schuldige. Nu móét hij het wel eerlijk vertellen. Maar nu is het te laat. Achan had eerder naar Jozua moeten gaan. Hij had zijn zonden eerder aan de Heere moeten belijden.

Jozua stuurt wat mannen naar de tent van Achan. Ze graven in het midden van de tent, en daar komt de mooie mantel, het goud en het zilver tevoorschijn. De mannen leggen het voor Jozua neer. Het is echt waar. De buit is gevonden in de tent van Achan.
De Israëlieten gaan naar een dal buiten de stad. Jozua neemt Achan mee, niet alleen Achan, maar ook zijn vrouw en zijn kinderen. Alles wat Achan heeft wordt naar het dal gebracht, zijn tent, al zijn dieren. Ook wat hij gestolen heeft. Daar staan ze in het dal, de schuldige Achan en zijn gezin.
Op het bevel van de Heere wordt Achan met zijn vrouw en kinderen gestenigd.
Wat is het sterven van Achan aangrijpend. Hij heeft geen Borg voor zijn ziel. En dan is het vreselijk om voor God te verschijnen.
Daarna wordt er een brandstapel gemaakt en worden de lichamen verbrand. Ook het vee en de bezittingen worden verbrand. In het dal maken ze een hoge steenhoop en ze noemen het dal Achor, dat betekent beroering. En als jaren later één van de kinderen vragen zal: “Wat betekenen die stenen?” Dan zullen ze horen: “Hier is Achan gestenigd, Achan de dief, die door zijn ongehoorzaamheid Gods toorn over het hele volk deed komen.”

Achan is gedood met alles wat hij had. Nu wil de Heere Israël weer tot een hulp zijn. De Heere kon niet verdragen dat Zijn volk in de zonde leefde. Dat kan Hij ook nu niet. God haat de zonde, het doet Hem verdriet. Buig daarom nu je knieën en vertel eerlijk je zonden tegen de Heere. Dan is er vergeving voor je, ook wanneer je gezondigd hebt tegen het achtste gebod. Je hebt waarschijnlijk niet zo erg gestolen als Achan. Maar denk eens na: ook kleine dingen kunnen stelen zijn; iets wegpakken thuis of antwoorden afkijken tijdens de repetitie op school. Of dat je anderen niet altijd geeft wat je moet geven. En heb je God altijd gegeven wat Hem toekomt? Het achtste gebod vertelt ook wat je wel mag doen: het goede voor anderen zoeken, hen behandelen zoals je zelf behandeld wilt worden, mensen helpen die arm zijn en hulp nodig hebben.
Er is er Eén geweest Die nooit zonden heeft gedaan: de Heere Jezus, Hij heeft altijd de eer van Zijn hemelse Vader gezocht. Hij heeft nooit iets gestolen. Hij gaf juist alles wat Hij te geven had, zelfs Zijn leven. Door Hem is er vergeving, door Hem is er eeuwig leven te krijgen, ook voor jou!

Aantekeningen bij de tekst

Jozua 6
Vers 1 Jericho sloot de poorten toe: bevreesd voor een aanval.
Vers 4 Ramsbazuinen: gemaakt van de hoorn van een ram.
Vers 5 Als men langzaam blaast: met aanhoudende toon.
Dan zal de stadsmuur onder zich vallen: ineenstorten.
Een iegelijk tegenover zich: elk recht voor zich uit.
Vers 17 Deze stad zal de HEERE verbannen zijn: deze eerste stad is als het offer van de eerstelingen. Alles behoort de HEERE toe en moet in Zijn dienst gebruikt of vernietigd worden. Dat geldt niet meer van de volgende steden.
Vers 18 Opdat gij u misschien niet verbant: zelf niet onder de banvloek komt.
En het leger van Israël niet stelt tot een ban: niet in het ongeluk stort.
Vers 19 Vaten: voorwerpen.
Zullen de HEERE heilig zijn: Hem alleen toebehoren.
Vers 21 Zij verbanden alles: zij doden mens en vee.

Jozua 7
Vers 1 De kinderen Israëls overtraden: één van hen, waardoor allen getroffen worden.
Vers 3 Zij zijn weinige: De strijdbare mannen. Ai heeft 12.000 inwoners.
Vers 4 vloden: vluchtten.
Vers 6 Toen verscheurde Jozua zijn klederen: als teken van smart.
Viel op zijn aangezicht ter aarde: als teken van vernedering.
Vers 9 Zij zullen onze naam uitroeien: ons geheel verdelgen.
Vers 10 Sta op: geen bestraffing maar een genadig antwoord.
Vers 11 Zij hebben mijn verbond overtreden: Mijn gebod, tot onderhouding waarvan zij zich in het verbond verplicht hebben.
Vers 12 Zij zijn in de ban: Zij zijn schuldig aan de vloek van de ban.
Vers 13 Er is een ban in het midden van u: Iemand die zich heeft vergrepen aan het verbannene, dat wat de Heere toebehoort.
Vers 14 Welke de Heere geraakt zal hebben: door het lot aanwijst.
Vers 15 Die geraakt zal worden met de ban: Die strafwaardig is.
Al wat hij heeft: (klein)kinderen, vee en goederen.
Vers 21 een gouden tong: De vorm waarin het goud gegoten is.
Ik kreeg lust daartoe: Achan begeerde dit. Hij kon de verleiding niet weerstaan.
Vers 22 het zilver daaronder: onder de mantel.
Vers 24 Zij voerden ze naar het dal: om het legerkamp niet te verontreinigen.
Vers 25 De HEERE zal u beroeren: in het ongeluk storten.
Vers 26 Achor: betekent ‘beroering’. Het dal is daarna zo genoemd vanwege de beroering die Achan veroorzaakt heeft.

Achtergrondinformatie

De stad Ai
Ai ligt op ongeveer vijf kilometer ten westen van Jericho, op een berg.

Gerechtigheid
De maat van de zonde van de Kanaänieten is voor de HEERE vol. De HEERE gaat hen allen doden vanwege hun goddeloosheid. Israël moet het oordeel in opdracht van God voltrekken. Alleen Rachab en haar familie worden gespaard.

Gejuich
Voordat de muren instorten, moet het volk al juichen dat ze de overwinning hebben behaald. Ze moeten daardoor laten blijken dat ze het volste vertrouwen hebben in de belofte van God en Hem dankbaar zijn voor Zijn gunst. Zo mag de christen zeker zijn van de overwinning, die Christus behaald heeft.

Het verbannene
Bij de plundering van Jericho waren orders gegeven, dat zij geen leven mochten sparen en geen kostbaarheden voor zichzelf mochten roven. Al de schatten van de stad, het geld en zilveren huisraad, alle goederen van waarde moesten aan de dienst van de tabernakel gewijd worden.
Jericho was de eersteling van Kanaän, en daarom volledig voor de Heere, zoals de eerstelingen van de oogst en van het vee en van de mensen.
Heel Kanaän was voor Israël, omdat het door de eersteling als het ware geheiligd werd. Daarom was wat Achan deed ook meer dan “gewoon” stelen, hij roofde van de Heere. Daarom is de straf ook zo erg.

Begeerte
Achan kan de verleiding niet weerstaan. Hij zag, hij begeerde en hij nam.
Een iegelijk wordt verzocht, als hij van zijn eigen begeerlijkheid afgetrokken en verlokt wordt. Daarna de begeerlijkheid ontvangen hebbende baart zonde; en de zonde, voleindigd zijnde, baart de dood (Jakobus 1:14 en 15).
Ook had ik de begeerlijkheid niet geweten zonde te zijn, indien de wet niet zeide: Gij zult niet begeren (Romeinen 7:7).

Raad
Het zorgeloze advies van de verkenners, om niet meer dan drieduizend soldaten naar Ai te sturen, wordt ook bestuurd door de verborgen voorzienigheid van God. Zo wordt Achan gestraft, komt Israël tot inkeer en wordt God verzoend.

Toorn van God
De zonde wekt altijd de toorn van God op. Om de zonde van één man vertoornt God Zich over de hele gemeente. Er vallen zesendertig doden. Daarmee laat de HEERE zien hoezeer Hij de zonde haat en veroordeelt.

Naam van God
De Naam van God gaat Jozua het meest ter harte. “Wat zult Gij dan Uw grote Naam doen?” vraagt hij aan de Heere. “Want Uw Naam zal oneer worden aangedaan en gelasterd worden door de Kanaänieten.”

Genadetijd
Achan heeft alle tijd en gelegenheid gehad om zijn zonde te belijden en goed te maken en zo genade bij God te vinden. Ook onze zonden zullen eenmaal aan het licht komen. Daarom roept de Heere ons om ze nu te belijden. Spreuken 28:13: Wie zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn; maar die ze bekent en laat, zal barmhartigheid verkrijgen.

Het lot
God bestuurt het lot. Spreuken 16:33: Het lot wordt in de schoot geworpen; maar het gehele beleid daarvan is van de HEERE.
Dit loten gebeurde bijvoorbeeld door zwarte en witte steentjes of lange en korte stokjes.

Een sierlijk Babylonisch overkleed
Een overkleed zoals de vorsten droegen als zij zich in vol ornaat vertoonden.

Straf
God straft ook het gezin van Achan met de dood. God beschouwt hen als medeplichtig. De vreselijke straf is bedoeld om de overlevenden schrik in te boezemen voor de zonde.

Het dal Achor
Het dal Achor betekent beroering. Het dal is zo genoemd vanwege de beroering die Achan veroorzaakt heeft. In Hosea 2:14 wordt het dal Achor nog een keer genoemd. Hier niet als het dal van beroering maar als het dal van hoop.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 2015

Kompas Handleiding | 22 Pagina's

Handleiding 2b: Het achtste gebod

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 2015

Kompas Handleiding | 22 Pagina's