Handleiding 2b: Het tweede gebod
Koning Jerobeam maakt een gouden kalf
Bij deze handleiding is een -10 en een +10 werkboekje beschikbaar. Klik op onderstaande link om deze in te zien.
Lezen
1 Koningen 12:25–13:10 en 33, 34
Kerntekst
Gij zult u geen gesneden beeld, noch enige gelijkenis maken, (…) Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HEERE uw God, ben een ijverig God, … (Exodus 20:4-6).
Daarom hield de koning een raad, en maakte twee gouden kalveren; en hij zeide tot hen: Het is ulieden te veel om op te gaan naar Jeruzalem; zie uw goden, o Israël, die u uit Egypteland opgebracht hebben (1 Koningen 12:28).
Zingen
Tien Geboden:3
Psalm 14:1
Psalm 36:1
Psalm 97:4
Psalm 32:5
Psalm 78:29
Psalm 106:11-13
Over deze schets
Dit seizoen gaan de schetsen over de eerste vijf geboden. In de vorige schets werd het eerste gebod behandeld. Dat gebod leert ons dat we alleen God zullen dienen. In deze schets gaat het over het tweede gebod. Het tweede gebod maakt ons duidelijk dat we de Heere moeten dienen op de wijze zoals Hij dat in Zijn woord leert. De Heere kondigt Zijn straf aan als we dat niet doen, maar Hij belooft ook grote zegen als we Hem naar Zijn woord dienen. In deze schets wordt de inhoud van het tweede gebod duidelijk gemaakt aan de hand van de geschiedenis van Jerobeam, die de kalverendienst oprichtte in Dan en Bethel.
Vertelschets
Koning Jerobeam zit diep na te denken. Hij is koning geworden over het Tienstammenrijk. Het volk was in opstand gekomen tegen Rehabeam, de zoon van Salomo. Die zou koning worden over alle twaalf stammen van Israël. Maar Rehabeam wilde de Israëlieten nóg harder laten werken en nóg meer belasting laten betalen. Dat hadden zijn raadsmannen hem ingefluisterd. En nu hadden de inwoners van tien stammen Jerobeam koning gemaakt. Rehabeam was nog maar over twee stammen koning. Hij, Jerobeam, is nu de machtige gebieder over tien stammen, over een groot rijk. Iedereen moet hém gehoorzamen.
Het was precies zo gegaan zoals de profeet van de Heere hem had gezegd. Hij had gezegd: Alzo zegt de HEERE, de God Israëls: Zie, Ik zal het koninkrijk van de hand van Salomo scheuren, en u tien stammen geven. De profeet had er nog méér bij gezegd. De Heere zou hem zegenen als hij de Heere zou dienen en Zijn geboden zou houden. Dan zou hij koning zijn over de tien stammen en dan zou zijn zoon na hem koning worden. Zo zouden steeds zijn nakomelingen koning van Israël zijn. Want de Heere wil Zijn zegen geven aan iedereen die naar Zijn geboden leeft. Ook aan jou. In Zijn geboden laat de Heere Zijn liefde zien, want Hij weet precies wat goed voor ons is.
Jerobeam was hard aan het werk gegaan. Eerst had hij het stadje Sichem versterkt. Hij had de muren van de stad op laten knappen en hij had er een mooi paleis laten bouwen.
En toch… tóch zit Jerobeam in grote zorgen. Hij is nu wel koning over het grootste deel van Kanaän, maar Jeruzalem ligt in Juda, in het rijk van Rehabeam. En dáár staat de tempel van de Heere. Daar viert het volk de grote feesten: het Paasfeest, het Loofhuttenfeest, en het Pinksterfeest. Daar woont God, Die geëerd wordt met offers en gebeden. Jerobeam ziet het steeds weer gebeuren: grote groepen Israëlieten gaan op reis naar het land van koning Rehabeam, naar de tempel in Jeruzalem.
Jerobeam gaat niet mee naar die feesten. Hij blijft achter in zijn paleis, terwijl zijn volk en dat van Juda samen feest vieren, als broeders van hetzelfde huis.
Jerobeam maakt zich grote zorgen. Stel je voor, denkt hij, dat de mensen, míjn mensen, de tempel en de dienst van de Heere zo zullen gaan missen, dat ze weer bij koning Rehabeam willen horen. Dan zullen ze mij niet meer als koning willen hebben. Misschien zullen ze mij wel doden!
Het lijkt wel of Jerobeam de belofte die de Heere hem heeft gegeven, helemaal vergeten is. Hij denkt er niet meer aan dat de Heere hem beloofd heeft dat hij koning zal blijven, als hij God gehoorzaamt. Jerobeam heeft God niet lief. Hij denkt alleen aan zichzelf en aan zijn koningschap.
(blz. 12 van het origineel ontbreekt)
Geschrokken kijkt koning Jerobeam de profeet aan. Hij vraagt: “Bidt u toch ernstig tot de Heere, uw God, dat mijn hand weer gezond wordt!”
Eerbiedig en ernstig bidt de profeet tot God om genezing voor koning Jerobeam. De Heere verhoort zijn gebed. Jerobeams arm wordt weer gewoon, net als eerst.
Wat is Jerobeam blij! Hij is weer genezen. Zou hij nu begrijpen dat de kalverendienst zondig is? Zou hij nu inzien dat hij maar beter de Heere kan dienen op de manier die God Zelf geboden heeft? Zou hij nu vergeving vragen voor deze zonde?
Nee. Jerobeam bekeert zich niet. Deze ernstige waarschuwing brengt hem niet aan de voeten van de Heere.
En als de Heere ernstig en indringend tot jóú spreekt? Als je heel ziek wordt, of als er iemand sterft die je goed kent, of als je nét geen ongeluk krijgt op straat? Brengt het je bij de Heere? Dat is immers de bedoeling van de Heere! Hij is een God Die graag wil dat je tot Hem komt.
Jerobeam kijkt de profeet aan. “Ga toch met mij mee, dan kunt u wat eten en dan zal ik u een geschenk geven!” Maar de profeet schudt beslist zijn hoofd. “Ik zal niet meegaan, zelfs niet als u mij de helft van uw koninkrijk zou geven. Want de Heere heeft gezegd dat ik geen brood mag eten of water drinken en dat ik zo snel mogelijk weer terug moet naar huis.” Dan draait de profeet zich om en vertrekt naar huis.
Wat doen de mensen van Israël? Ze luisteren niet naar het woord van de profeet, naar het woord van de Heere, maar naar het woord van Jerobeam: Je kunt ook bij de gouden kalveren de Heere offeren en dienen. En ze bekeren zich niet.
En wat doet Jerobeam? Hij luistert ook niet naar het woord van de profeet, naar het woord van de Heere. En hij bekeert zich niet. Hij blijft de kalveren dienen, tot hij sterft. Hij krijgt een verschrikkelijke bijnaam: Jerobeam, die zondigde en die het volk zondigen deed.
Het volk en de koning, samen hebben ze gezondigd tegen het tweede gebod. De straf is gekomen. Is er dan nog genade? Ja, want de Heere zegt ook: Ik doe barmhartigheid aan duizenden van hen, die Mij liefhebben, en Mijn geboden onderhouden. Om Jezus’ wil.
Aantekeningen bij de tekst
1 Koningen 12
Vers 28 Het is ulieden teveel om op te gaan naar Jeruzalem: Het zou te moeilijk voor u zijn.
Vers 30 deze zaak werd tot zonde: is er de oorzaak van dat Israël zich overgeeft aan afgoderij.
Vers 31 die niet waren van de zonen van Levi: zoals God heeft voorgeschreven. De meeste priesters en de Levieten nemen de wijk naar Juda. En die niet meedoen aan de afgoderij, worden afgezet.
Vers 32 een feest en offerde: Hij offert zelf, wat de HEERE verboden heeft.
1 Koningen 13
Vers 1 een man Gods: Zo worden alleen de ware profeten genoemd.
Vers 2 hij riep tegen het altaar: omdat Jerobeam toch niet luistert. “Het altaar” staat hier voor de hele afgodendienst.
Vers 2 die zal op u offeren enz.: Dat is meer dan 300 jaar later, in 620 v. Chr. in vervulling gegaan, door toedoen van koning Josia van Juda.
Vers 3 het altaar zal vaneengescheurd worden: uiteenvallen, als teken dat God er niets mee te maken wil hebben.
Vers 4 zijn hand verdorde: verlamt. De HEERE waarschuwt Jerobeam en beveiligt Zijn knecht. Niemand durft van schrik de profeet nog wat kwaads te doen.
Vers 7 Kom met mij naar huis: Jerobeam wil laten zien dat hij op goede voet staat met de profeet, dat het gebeurde maar een incident is, en hoopt zo zijn gezag bij het volk te herstellen.
Achtergrondinformatie
Eigenwillige godsdienst, relatie met het tweede gebod
God wil maar op één plaats en naar Zijn gegeven inzettingen gediend worden. De offerdienst moest plaatsvinden op één plaats, in Jeruzalem. Jerobeam stelt een godsdienst in naar zijn eigen goeddunken. Op alle menselijk bedachte godsdienst, hoe vroom het ook mag lijken, rust de toorn van God. Het tweede gebod verbiedt om God op een zelf gekozen manier te dienen. Het spoort ons aan om God in waarheid te dienen, door Woord en Geest.
Zondag 35, vraag en antwoord 96
Wat eist God in het tweede gebod?
Dat wij God in generlei wijze afbeelden, en op geen andere wijze vereren, dan Hij in Zijn Woord bevolen heeft.
Zondag 35, vraag en antwoord 97
Mag men dan ganselijk geen beelden maken?
God kan noch mag in generlei wijze afgebeeld worden. Maar de schepselen, al is het dat zij mogen afgebeeld worden, zo verbiedt toch God, hun beeltenis te maken en te hebben, om die te vereren, of God daardoor te dienen.
Gouden kalveren
Mogelijk waren Jerobeams gouden kalveren nabootsingen van de stiergoden, die door de Egyptenaren werden aanbeden: Apis en Mnevis.
Jerobeam plaatste de gouden kalveren in Dan en Bethel. Dan lag in het uiterste noorden van het Tienstammenrijk; Bethel in het zuiden, vlakbij de grens met het Tweestammenrijk.
De zonde van Jerobeam
Met de zonde van Jerobeam wordt de gouden kalverendienst bedoeld. Jerobeam voert officieel de beeldendienst in. De kalveren zijn bedoeld als dragers van God, Die onzichtbaar op hen troont, zoals op de ark in de tempel. Dit is zonde tegen het tweede gebod. In Israël wordt al snel het kalf zelf vereerd en valt Israël terug in het heidendom.
De profeet uit Juda
De profeet uit Juda is via een andere weg weer teruggegaan naar Juda. Hij mocht van de Heere tegen niemand spreken en onderweg niet eten of drinken. Een oude profeet weet hem ertoe te verleiden om dit wel te doen. Onderweg naar Juda wordt hij door een leeuw gedood.
Dit laatste deel van het verhaal is in de schets niet verteld. Toch heeft het wel een ernstige boodschap in zich. Als God zo Zijn knecht al straft, die zich niet volledig aan Gods bevel had gehouden, waar zal Jerobeam dan blijven?
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 september 2014
Kompas Handleiding | 18 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 september 2014
Kompas Handleiding | 18 Pagina's