Een prinses wordt non
Charlotte de Bourbon (1547-1582), een prinses uit het vorstelijke geslacht de Bourbon, wordt als klein meisje door haar vader naar het klooster van Jouarre, ten oosten van Parijs gebracht, waar haar tante Louise abdis is. Het is een tijd waarin de vervolging van de Hugenoten - de erenaam van de Franse protestanten - door de Roomse kerk steeds feller wordt.
De laatste tonen van het gezang sterven weg in de kloostergangen van het klooster in Jouarre. Twee aan twee lopen de in het zwart geklede nonnen vanuit de kloostergang de groen omzoomde lanen in.
De wind probeert vat te krijgen op hun sluiers, om het plechtige gezang als het ware op te vrolijken. Achter aan de stoet lopen twee meisjes van een jaar of twaalf. Zij zijn niet in het zwart gekleed, maar in grof wit laken. Hun lange kleed is hoog aan de hals gesloten en wordt met een gordel samengehouden. Het enige verschil in de kleding tussen de beide meisjes is de prachtige gouden gesp met drie lelies bij Charlotte. Het is het wapen van het koninklijke geslacht van de Bourbons. Het andere meisje heet Jeanne. Bij haar is de gordel eenvoudig dichtgeknoopt. Jeanne houdt even haar pas in. ‘Vandaag zal het nieuwe meisje komen. Wat denk je, zouden wij haar zien, Charlotte?’
‘Ik denk het wel. Mijn tante heeft het beloofd, en zij heeft als abdis het meeste te zeggen.’
Na de rondwandeling gaat de deur van het klooster langzaam open en de abdis, mevrouw Louise de Long- Vic, staat in de deuropening. Ze draagt niet het eenvoudige zwarte kleed van de nonnen, maar vanwege haar hoge afkomst een geborduurd wit kleed met wijd afhangende mouwen. Charlotte en Jeanne hebben er geen belangstelling voor. Ze kijken alleen naar het meisje dat naast de abdis staat. Een meisje met bruinverbrande wangen in vrolijk gekleurde kleding.
De abdis glimlacht en loopt op de meisjes toe. ‘Dit zijn Charlotte de Bourbon en Jeanne Vassetz. En onze nieuwelinge heet Jeanne de Mousson. Kom, geef elkaar een hand en volg mij naar de eetzaal. Behalve Charlotte mogen jullie vandaag ook aan mijn tafel eten.’
Jeanne Vassetz fluistert het nieuwe meisje in haar oor dat Charlotte altijd bij haar tante aan tafel mag eten, omdat zij een prinses is, maar de abdis legt meteen gebiedend haar vinger op de mond. ‘Behalve het gezang moet er volstrekte rust in de eetzaal zijn, Jeanne. We hebben nu twee Jeannes en zullen jou voortaan maar Jeannette noemen.’
Jeanne de Mousson kijkt haar ogen uit naar al die in het zwart geklede nonnen met hun witte, ernstige gezichten. Ze strijkt over haar eigen fleurige kleren en van haar kleren gaan haar handen naar haar krullen, die losjes op haar schouders springen. Gelukkig mag ze haar eigen kleren nog een poosje dragen. Dan gaat er boven in de zaal op de galerij een deur open. Een priester, ook in een zwart gewaad, gaat de preekstoel op, slaat enkele malen een kruis en begint met een eentonig, halfzingende stem een Latijnse preek voor te lezen.
Jeanne de Mousson kijkt van de lange rij nonnen naar de deftige abdis, en van de abdis naar de priester. Mag hier zelfs niet eens geglimlacht worden? Dan ziet ze opeens de andere meisjes. Hun gezichten staan niet vrolijk, maar ook niet somber. Prinses Charlotte heeft zelfs iets bijzonder lieftalligs. Misschien is het hier toch uit te houden?
De volgende dag na het middagmaal krijgen de drie meisjes een uur om nader met elkaar kennis te maken. ‘Kom mee naar het Onze-Lieve-Vrouweprieel,’ stelt Charlotte voor. ‘Op de stenen bank bij het Mariastandbeeld kunnen we gezellig met elkaar praten.’
Voordat ze gaan zitten prevelen de meisjes vlug een ‘Ave Maria’ tegen het standbeeld en nemen Jeanne tussen zich in.
‘Vind je dit geen mooie plek? We gaan hier iedere middag een poosje zitten.’
‘Zitten?’ vraagt Jeanne verbaasd. ‘En wanneer rennen en spelen jullie? Kunnen we niet door het poortje gaan om in het bos te spelen of te vissen in de rivier?’
‘Eh nee, dat mag beslist niet. We mogen wel zuster Radegonde in de tuin helpen om rozen te plukken voor de rozenolie.’
Jeanne zucht diep. ‘Jammer! Wonen jullie hier al lang?’
Charlotte knikt.
‘Ik ben als kleuter hier gekomen en Jeanette een poosje later. Nu weten we alle regels. Zuster Cecile moet ons leren een goede non te worden.’
Jeanne kan haar tranen niet tegenhouden. ‘Echt waar? Lieve Charlotte, ik kan niet verdragen dat je nooit iets van het heerlijke leven hebt meegemaakt.’
Charlotte knippert even met haar ogen. ‘We moeten onze ouders gehoorzamen. Ik mag eenmaal per jaar naar huis om mijn moeder en broer te zien. Mijn broer Francois krijgt een goede opleiding aan het hof. Mijn vader is hoofd van de jongste tak van het Koninklijke Huis Bourbon en hertog van Montpensier. Al het geld wordt in de opvoeding van mijn broer gestoken en daarom ben ik hier in het klooster van mijn tante Louise. Maar als mijn broer eenmaal een goede positie heeft, dan zal ik naar mijn moeder teruggaan en aan het hof leven net als de anderen.’
De beide andere meisjes kijken haar verschrikt aan.
‘Hoogheid Charlotte, je mag ons nooit in de steek laten, hoor je!’
Het blijft even stil. Dan kijkt Charlotte haar vriendinnen met stralende ogen aan. ‘Ik weet iets. We maken een verbond met elkaar. We zullen elkaar altijd trouw blijven en vriendschap beloven. Nu moeten jullie mij ook niet meer Hoogheid noemen, want voor God zijn wij immers gelijk.’
De drie meisjes geven elkaar een kus en kijken dan stil voor zich uit, ieder met eigen gedachten.
‘Nu moet je nog vertellen hoe het komt dat jij hier gekomen bent, Jeanne de Mousson,’ zegt Charlotte, die ongemerkt vaak de leiding neemt.
Jeanne zucht. ‘Dat is zo’n lang verhaal. Het heeft er alles mee te maken dat ik in Parijs aan het hof ben geweest. Ik heb koningin Catharina de Médici ontmoet. Ze ziet eruit alsof ze uit ivoor gesneden is. Zij doet zelf openlijk geen grote ondeugden, maar ziet kans anderen goedschiks of kwaadschiks haar wil te laten doen. Mijn lieve peet Jeanne d’Albrêt, de koningin van Navarre, zei dat haar hofdames niet meer voor haar zijn dan stukken op een schaakbord.’ Er komen rimpels boven haar ogen als ze verder praat. ‘Nu was het ongeluk, dat koningin Catharina de Médici mij zag. Ze zei dat ik een schoonheid zou worden en dat ze mij een van haar hofdames wilde maken. Daarbij zijn er veel geruchten over een dreigende burgeroorlog van de Hugenoten, die veel onrust geven in Navarre, waar ik woon. Kortom, ik ben naar het klooster gevlucht omdat ik geen ouders meer heb en omdat ik bang ben voor die enge koningin en haar hofhouding.’
Charlotte kijkt haar nieuwe vriendin medelijdend aan. Ze wil nog meer vragen, maar de kloosterklok begint te luiden, ten teken dat de pauze voorbij is. De meisjes staan dadelijk op. Plotseling zien ze vlakbij uit de struiken geruisloos een zwarte gedaante tevoorschijn komen en voor hen uit lopen.
‘Hé, zuster Cecile,’ zegt Charlotte verbaasd. ‘Heeft zij ons geroepen?’
‘Zal wel, zegt Jeanne. ‘Ze moet immers op ons passen.’ De meisjes weten niet, dat dezelfde avond zuster Cecile een lang gesprek heeft met de priester Ruzé, die op zijn beurt een lange brief schrijft aan de vader van Charlotte, de streng-roomse hertog de Bourbon-Montpensier.
Een prinses wordt non - De jonge abdis - Geliefd en verdacht - Een vluchtelinge - Aan het hof van de keurvorst - Een vrouw voor Prins Willem - De prijs van haar liefde
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 januari 2019
Daniel | 32 Pagina's
