Het verhaal van Yohanna Tia
Verhaal
Op de zomerkampen is dit jaar een actie voor hulpverlening in Sudan gehouden. Op een aantal kampen is dit verhaal van Yohanna Tia voorgelezen.
Terwijl de zon achter de hoge rij bomen daalde, werd het vuur opnieuw opgerakeld. Het begon te knetteren en er verscheen een kleine vlam. Het dorpje diep in het Nuba-gebergte moest het nog zonder elektriciteit en petroleumlampen doen. Het zou er spoedig helemaal donker zijn. Het enige middel om de nacht mee te overwinnen, waren de kampvuurtjes en de fonkelende sterrenhemel.
Een paar mannen en jongens zaten bij elkaar rondom het vuur om de laatste maaltijd van de dag te genieten. Echt genieten deden ze eigenlijk niet: het was een somber en stil groepje mensen. Na hun eenvoudige maaltijd van brood met soep werden de borden door enkele jongeren opgehaald en werd de thee geserveerd. Langzamerhand begon de groep zacht onder elkaar te praten. Na een tijdje stond één van de oudere mannen op en kondigde voor iedereen hoorbaar aan, waarom ze bij elkaar gekomen waren: vanwege het overlijden van één van hun predikanten, Yohanna Tia. Yohanna Tia was maar een jaar of dertig oud geworden en ongetrouwd gebleven. Het verdriet om het verlies was er niet minder om. Nadat de man uitgesproken was, namen de andere mannen één voor één het woord om iets over hun vriend Yohanna te vertellen. Omdat ze allemaal van hem gehouden hadden, wilden ze hun kostbare herinneringen met elkaar delen. Zo vertelde iedereen een stukje van het verhaal. Al gauw kwamen ze bij de vraag hoe en vooral door wie Yohanna gestorven was. Had zijn eigen stam hem gedood omdat hij zoveel invloed had? Of was het bevrijdingsleger de schuldige? De meeste mannen mompelden dat ze het bij de regeringstroepen hielden.
Toen stond er een jonge man met de naam Yagoub op om zijn verhaal te vertellen. Het werd stil. Deze Yagoub was net als Yohanna van de Tabatuya-stam uit het Nuba-gebergte. Hij had Yohanna in Kadugli ontmoet, korte tijd nadat hij uit de bergen weggetrokken was. Sinds die tijd waren ze samen verder gereisd, ver bij het Nuba-gebergte vandaan. Yagoub sprak langzaam. Af en toe beefde zijn stem.
Dit vertelde hij.
Wie hem ook gedood heeft, zijn dood kwam niet als een verrassing; tenminste niet voor hemzelf. De laatste weken van zijn leven heeft hij nooit twee nachten achter elkaar op dezelfde plaats geslapen, omdat hij wist dat ze het op zijn leven voorzien hadden. Toch was hij niet bang. Hij had misschien verstandiger moeten zijn en niet naar het Nuba-gebergte moeten gaan toen hij die reisvergunning kreeg: het was daar immers oorlogsgebied. Ondanks zijn moed hebben ze hem te pakken gekregen, al leek het een ongeluk...
Om bij het begin te beginnen: Yohanna werd ergens in 1965 of 1966 geboren. Hij wist zelf niet precies wanneer. Hij groeide op in het kleine dorpje Dimadingo in het Nuba-gebergte, waar de mensen schapen, geiten en koeien houden en het land bewerken. Yohanna had veel broers, waarschijnlijk zes of zeven. Jammer genoeg voor hem hadden ze niet dezelfde vader. Yohanna was namelijk een buitenechtelijk kind. Toen hij nog een baby was, stierf zijn moeder. Alle broers woonden gewoon bij hun vader, maar Yohanna, een kind uit moeders overspel geboren, werd weggebracht om door de zus van zijn moeder en haar man opgevoed te worden. Yohanna's nieuwe familie was behoorlijk rijk. Zijn oom had meer dan 250 stuks vee. Toen Yohanna een jaar of twaalf oud was, moest hij, net als de meeste jongens, de koeien gaan hoeden en hij hield van de dieren.
Na een paar jaar begon hij de plaatselijke kerk te bezoeken en catechisatielessen te volgen. Dat zorgde al gauw voor ruzie tussen hem en zijn oom, die geen christen was, maar die, zoals de meeste mensen van die streek, het traditionele geloof aanhing. Christus was echter alles voor Yohanna geworden en daarom wilde hij op zondag naar de kerk. Zijn oom wilde hem daar geen vrij voor geven, maar Yohanna ging toch. Vaak kwam zijn oom hem dan achterna. Eens werd hij zo hard met een stok op zijn rug geslagen, dat hij er een blijvend litteken aan overhield. Maar Yohanna bleef gaan. Hij kwam tot de conclusie dat zijn oom nooit toe zou geven en in 1977 besloot hij weg te gaan. Hij reisde naar Kadugli, waar hij bij familie onderdak vond. Hij studeerde Arabisch en Engels, met bijzonder goede resultaten. Hier ontmoette hij Yagoub. Later trok hij naar Moby, waar hij ook familie had wonen. Daar werd hij al gauw actief in het kerkelijk leven. Er werd begonnen met een kerkdienst op zondagmorgen. Yohanna hield diensten in het Arabisch die meestal hooguit een uur duurden. Daarna vertaalden twee vertalers de boodschap in twee van de meest gebruikte talen van het Nuba-gebergte, het Boram en het Ogolo. Ook leerde Yohanna de mensen daar zingen. Het aantal bezoekers nam al gauw toe en men besloot dat het tijd werd om een kerk te bouwen. Er werd toestemming gevraagd aan de autoriteiten om in Moby een kerkgebouw neer te zetten. Nu was Moby berucht om zijn criminaliteit; een zeer gewaagde plaats voor een kerk. Moedig bracht Yohanna er het Evangelie; in de kerk en ook op straat. Het bracht een grote verandering teweeg in het leven van velen. Halverwege de jaren tachtig groeide de kerk zo hard, dat Yohanna evangelisten en ouderlingen op ging leiden. Hij was geliefd bij jong en oud en stond bekend als een goede leraar en een goede kerkleider. Toch wilde zijn gemeente dat hij verder zou studeren om als bevestigd predikant zijn werk te kunnen doen. Daarom bezocht hij van 1985 tot 1988 een Bijbelschool in het zuiden van Khartoum. Na deze opleiding deed hij niet méér werk dan voorheen, want dat was onmogelijk, maar hij kon zijn werk wel nog beter doen; hij had meer Bijbelkennis en kon les geven over nieuwe onderwerpen.
Toen er meer en meer mensen de kerkdiensten bezochten, gingen de moslimautoriteiten zich zorgen maken, omdat er steeds minder mensen naar de moskee kwamen. Opeens werd er, tot ieders verrassing, pal naast de kerk waar Yohanna voorging een nieuwe moskee gebouwd. Dit moest een ontmoediging zijn voor de moslims die tot bekering gekomen waren en een waarschuwing voor de voorgangers van de kerk. Het onvermijdelijke gebeurde. In 1993 kwamen mannen van de Veiligheidsdienst om hem te arresteren. Ze zochten net zo lang tot ze hem in het huis van een ouderling vonden. Yohanna weigerde om direct met hen mee te gaan. Hij zou zelf wel naar hun kantoor komen. Voordat hij vertrok, riep hij een paar gemeenteleden bij elkaar en vroeg hun voor hem te bidden. Zijn vrienden wisten dat Yohanna in groot gevaar was en baden of de Heere hem wilde bewaren en hem veilig terug wilde brengen. Daarna ging hij.
Er waren drie beschuldigingen tegen hem ingebracht. De eerste was dat hij mensen uit de moskee haalde en naar zijn kerk bracht. Yohanna antwoordde hierop: "Ik ben nog nooit een moskee binnengeweest om moslims weg te halen. Ik heb ook nooit een verkeerd woord over moslims of over hun moskee gezegd. Mijn taak is om het Woord van God naar de mensen te brengen zodat ze gered worden. Als u iets anders gehoord hebt, bewijs dat dan maar eens."
Dat konden de ambtenaren niet en dus gingen zij naar de tweede beschuldiging: Yohanna had christelijke boeken uitgedeeld, wat een misdaad is in Sudan. Yohanna vertelde dat de kerk een bibliotheek had waar men boeken kon lenen en ook boeken kon kopen. Er werden geen boeken gratis uitgereikt. De inspecteur glimlachte, haalde drie boeken uit zijn la tevoorschijn, wierp ze op zijn bureau en vroeg: "Wat is dit dan?" Yohanna antwoordde: "Als u voorin op de eerste bladzijde kijkt, ziet u dat er een prijs in staat. Deze boeken waren van de bibliotheek, maar zijn later verkocht." En hij voegde er meteen aan toe: "De boeken en hun boodschap zijn voor iedereen."
Tenslotte kwam de laatste en gevaarlijkste beschuldiging, namelijk dat Yohanna een opstandeling was. Deze aanklacht betekende, dat het de bedoeling was om hem te doden. "Wanneer heb ik ooit iets negatiefs over de regering gezegd?" vroeg Yohanna hen. "Waar is uw bewijs? Wie zit er achter deze leugens?"
Yohanna ging die dag naar huis als een vrij man. Officieel was er geen bewijs om hem te arresteren, dus moesten ze hem wel vrijlaten. Maar iedereen wist, dat dit niet zijn laatste contact met de autoriteiten zou zijn.
In deze tijd brak er in het Nuba-gebied, waar Yohanna vandaan kwam, vervolging uit. Sommige christenen werden geslagen en in een ondergronds hol opgesloten. Vier evangelisten en een predikant werden door de regering gearresteerd en niemand had daarna nog iets van hen gehoord. In 1996 kreeg Yohanna het volgende bericht: 'Kom over en help ons!'
Yohanna besefte heel goed, dat deze vervolging een onderdeel was van een complot om zijn volk uit te roeien. Er wonen in het Nuba-gebied namelijk vijftig stammen, die tien verschillende talen spreken. Ze hebben hun eigen cultuur en staan bekend om hun respect voor andere religies. Dat zinde de Arabische regering niet. Daarom kregen Nuba-mensen hooguit een laagbetaalde baan en werd hun land afgepakt. Toen rond 1985 de oorlog uitbrak, gaf de regering wapens aan de Baggara-Arabieren uit Kordofan, die onmiddellijk aan het moorden, verkrachten en plunderen sloegen.
In 1992 riep de regering in Khartoum zelfs een heilige oorlog uit tegen alle mensen in het Nuba-gebergte, of ze nu christenen waren of gematigde moslims. Sinds die tijd zijn er zowel kerken als moskeeën verbrand. Maar het ergste was hun razzia-politiek, waarbij ze soldaten de dorpen in stuurden om die te vernietigen, de mensen gevangen te nemen, en ze naar de beruchte 'vredeskampen' te sturen... Vooral de leiders van het volk liepen groot gevaar.
Hoewel Yohanna dit allemaal wist, ging hij toch het Nuba-gebergte weer in. Er moest toch iemand zijn om leiding te geven aan de kerken in die verschrikkelijke vervolging. En iemand moest proberen de gevangen vrij te krijgen. Op 10 december kreeg hij toestemming om naar het gebied te gaan en twee maanden te blijven. Tegen een vriend in Moby heeft Yohanna die dag nog gezegd: "Mijn leven behoort de Heere toe". De volgende dag deden al de ouderlingen van de kerk hem uitgeleide. Hij had een wit doodshemd in zijn bagage voor het geval dat...
Toen hij in Kadugli aankwam, werd hij door vertegenwoordigers van alle kerken in die stad welkom geheten. De autoriteiten werden hierdoor erg onzeker, omdat ze dachten dat Yohanna een hoge politicus was. Hij en zijn vrienden werden verschillende keren opgeroepen voor verhoor. Overal waar ze heen gingen, werden ze gevolgd door soldaten, tot in de bijeenkomsten toe. Tijdens die bijeenkomsten werd er veel gezongen en muziek gemaakt. De soldaten werden daar zo nerveus van, dat ze een keer zomaar in de lucht begonnen te schieten over de hoofden van de mensen heen. De plaatselijke directeur van de Veiligheidsdienst durfde Yohanna en zijn vrienden niets te doen, omdat ze een visum van de autoriteiten in Khartoum hadden om in het gebied te verblijven. Wel beval hij hun verder trekken en ze gingen op weg naar Baram. In Baram bleven ze drie dagen. De hele eerste dag bracht Yohanna door op het kantoor van de Veiligheidsdienst. Toen hij weer terug kwam, was Yohanna totaal veranderd, ook al wilde hij tegen niemand zeggen wat er precies gebeurd was. Hij was een verdrietig mens geworden. Hij was nu voortdurend in gebed. De laatste twee dagen at hij niets meer. Intussen kwamen er schokkende berichten uit de bergen. In Ongolo hadden soldaten 28 mensen meegenomen en mishandeld. Later werd de kerk daar tot de grond toe afgebrand. Op 23 december werd de kerk in Teis verbrand en later ook de kerk in Toroji. Yohanna had daar heen willen gaan om ambtsdragers te bevestigen.
Op 24 december kreeg hij toestemming om verder de bergen in te trekken. Hij wilde niet dat Yagoub met hem mee reisde. "Ik ga alleen", zei hij. Die morgen vertrok hij in een open vrachtwagen met twaalf andere mensen. Er zaten twee gewapende soldaten bij, van wie maar één een uniform droeg. Ook zaten er acht ongewapende mannen van een plaatselijke regeringsgezinde militie in deze vrachtauto en een zwangere vrouw met haar kind. Plotseling verschenen er gewapende soldaten voor de vrachtwagen. Ze schoten eerst over de hoofden van de mannen in de vrachtauto heen, waarop de soldaten en de acht leden van de militie zich plat op de bodem wierpen zodat hun niets overkwam. Yohanna en de vrouw sprongen echter uit de auto en werden geraakt. Yohanna probeerde eerst nog weg te rennen, maar kreeg een kogel in zijn rug, die er via zijn maag en borstkas aan de voorkant weer uitkwam. Ook de zwangere vrouw werd levensgevaarlijk gewond, toen ze een kogel in haar buik kreeg. Temidden van het tumult trok de soldaat in burgerkleding eindelijk zijn geweer en schoot terug. Toen gingen de aanvallers er vandoor.
Maria, één van Yohanna's vrienden en een lid van de kerk in Moby, was op dat moment in Toroji. Toen zij een uur later van het ongeval hoorde, leende ze ergens een auto en reed samen met een kerkleider van dat dorp naar de plaats des onheils. Ze brachten Yohanna naar het huis van een ouderling. Nog even kwam hij bij uit zijn bewusteloosheid en vroeg naar de kerk en de mensen daar. Kort daarop overleed hij. Een soldaat kwam langs om zich ervan te verzekeren dat Yohanna overleden was. Daarna maakte hij zich snel uit de voeten om verslag te doen aan zijn officier. Die nacht werd Yohanna begraven, gewikkeld in het doodskleed dat hij zelf meegenomen had.
Yagoub was uitgesproken. Lange tijd stond hij stil voor de groep mannen. Hij had langer gesproken dan zijn bedoeling was geweest. Van het vuur was al lang niets meer over dan wat gloeiende kooltjes. De jongere kinderen waren al lang in slaap. Stil ging iedereen naar huis. De slapende kinderen werden meegedragen door hun vaders. De jonge man bleef alleen over. Plotseling ging er een rilling door hem heen, zijn schouders begonnen te schokken en hete tranen stroomden over zijn gezicht. Tranen van verdriet, van boosheid en hulpeloosheid.
Toen Yagoub weer rustig werd, merkte hij dat hij niet meer alleen was. De oudere man die de vergadering die avond begonnen was, stond naast hem. "Ik hield ook van hem", zei hij zacht. "Weet je, mijn leven is door hem veranderd, zoals dat van zoveel mensen hier. Ze mogen dan zijn lichaam gedood hebben, maar wat hij uitdroeg, kun je niet doden. Toch moet ik je verhaal wat bijstellen: Yohanna was geen heilige. Hij heeft veel goed mogen doen, maar hij was een gewoon mens zoals wij. Ook hij had gebreken. Zijn geheim was dat hij God meer vreesde dan de mensen." Daarop glimlachte hij en voegde er meer voor zichzelf dan voor Yagoub aan toe: "Ja, ik hield oprecht van hem."
De jonge man keek de oudere peinzend aan. "Hoe goed kende u hem dan? " vroeg hij toen. "Ik heb hem opgevoed", antwoordde de oude man langzaam. Toen, na een lange pauze, zei hij: "Yohanna was mijn neef. Ik ben die oom."
De twee mannen keken elkaar aan, pakten elkaars hand vast, zoals mannen in Sudan dat zonder enige schaamte kunnen doen, en liepen samen de nacht in. Het vuur flakkerde nog even aarzelend op en doofde toen langzaam uit.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 augustus 2000
Daniel | 32 Pagina's
