BEN IK MIJNS BROEDERS HOEDER?
(Gen. 4:9)
Jongens en meisjes, mag ik jullie een vraag stellen? Wanneer is de doodslag van Abel begonnen?
Was dit, toen Kaïn zijn hand ophief en hem tegen de aarde' doodsloeg? Nee, hij ving reeds veel eerder aan. De doodslag was reeds in Kaïns ziel opgekomen toen de liefde verkoelde, de haat binnensloop en de deuren van het hart opengezet werden voor jaloezie en bitterheid.
De Heere zegt in Zijn Woord: „En een iegelijk, die zijn broeder haat is een doodslager." De haat in Kaïns ziel was de wortel van alles. Nee, hij heeft zijn broer niet gedood in een opwelling van drift en een vlaag van toorn, waarin hij zichzelf vergat, want dan zou hij een ogenblik later snikkend: bij het lijk van zijn broer zijn neergeknield. Maar hij bedreef zijn daad in grove onverschilligheid en koud egoïsme.
Daarom antwoordde hij op de vraag van de Iieere: „Ben ik mijns broeders hoeder? " Mijns broeders hoeder? Ja. Dat moeten we goed onder ogen zien. Dat hebben we van en voor elkaar te zijn.
God heeft het menselijk geslacht uit één bloede geschapen en nauw aan elkaar verbonden. We staan niet los naast en los van elkaar.
In het leven staan we niet neutraal, niet onverschillig tegenover elkaar. We hebben wat met elkaar te maken. Kaïn heeft argeloos in zijn bruutheid het met een voortreffelijke naam genoemd: wij zijn hoeders van elkaar.
Hoeders, geen heersers, geen geweldenaars, maar hoeders.
Het gaat over de zorgende liefde die de Heere van ons eist. In het natuurlijke leven is een hoeder een herder, die over zijn kudde waakt, die de schapen kent, hen leidt, hen beschermt, hen die afdwalenden opzoekt, die de zwakke lammeren in zijn sterke armen draagt, d'ie zijn leven zelfs .geeft voor zijn schapen.
Ziet, tot dat hoeden worden we door de Heere geroepen. Niet over elkaar heersen. De hoogste eer bestaat daar niet in dat een ander ons dient, ons ondergeschikt is, maar in het hoeden. Over elkaar waken, in liefde verdragen, eikaars noden, zorgen en verdrietelijkheden kennen en ons beijveren die nood te lenigen. Die eis geldt in de hele samenleving, maar in het bijzonder op het kerkelijk terrein, op de catechisatie, op de vereniging, op de vergadering, in het huisigezin. Die Heere heeft ons opgedragen als hoeders, de herdersplicht tegenover elkaar te vervullen.
Dat was voordat we van God afvielen volmaakt. God lief te hebben boven alles en onze naaste als onszelf. Hoe vreselijk is dit geschonden toen wij als beelddrager van God van Hem zijn afgevallen.
Echter de eis van God i: s niet veranderd. Het is nog de sociale roeping in de hoogste zin van het Woord. Hoeder zijn over elkaar.
En zie dat willen we nu juist niet. Dat weigerde Kaïn niet alleen, dat weigeren we allemaal van nature.
De vraag van Kaïn heeft zich duizenden malen vermenigvuldigd. Door een wereld van onverschilligheid en egoïsme, vol verfijnde haat en schijnbaar niet merkbare zelfzucht, klinkt die kreet: ben ik mijns broeders hoeder?
Hoeder zijn we niet als we met onze ellebogen anderen opzij dringen terwille van eigen positie en eer. Als we eigen belang voorop stellen, en dat van onze naaste desnoods vertrappen, om zelf hoger te klimmen. Geen hoeder zijn we in het grote wereldgebeuren of van ons vaderland, als we in naam van de gemeenschap alles en allen ondersteboven keren. Het egoïsme neemt in groter en kleiner verband steeds grotere vormen aan, en naarmate de wereld ouder wordt, zal naar het Woord' des Heeren de liefde van velen verkouden.
Hoe is die liefde te bewaren? Hoe zijn we waarlijk hoeder over elkaar? Alleen door de liefde Gods in Jezus Christus door de Heilige Geest in het hart gewerkt. Door de alge-
mene genade is er nog gemeenschap op aarde, is de wereld nog geen hel, en de mens niet in een duivel veranderd. Maar de waarachtige liefde bloeit daar, waar de gemeenschap wordt gekend met de grote Herder van Zijn schapen. Die in geheel enige zin de Herder is.
Want Hij heeft Zijn kudde zo lief dat Hij Zijn leven voor haar gegeven heeft. Hij waakt over haar met alles overtreffende zorg.
En alleen door Hem worden de waarachtige levensbanden hersteld. Alleen door Hem is er samen-binding voor tijd en eeuwigheid.
De ware gemeenschap is alleen door Jezus Christus. Hij heeft alle verstoring en verdeeldheid, alle vijandschap en disharmonie overwonnen.
Hij vergadert op aarde een gemeente die in een wereld vol haat, van Zijn goddelijke genade en ontferming heeft te getuigen. Hij maakt door de vernieuwing van het hart een mens tot hoeder.
Wordt dit onder jullie gevonden, jongens en meisjes?
Is Kaïns vraag ons vreemd? Remmen we die kaïnsgeest? Of hebben we ons leven door genade mogen stellen onder de leiding en zorg, onder het waakzaam en beschermend oog van die grote Herder der schapen?
Mogen we wandelen op die weg die ten leven leidt? Zijn we als een schuldige zondaar geplaatst op de Weg, die de apostel een „uitnemender weg" noemt?
Het is een nauwe weg. En weinigen zijn er die dezelve vinden. Het is echter ook een zekere weg, ondanks alles wat zich voordoet, zullen we niet omkomen. Want Christus zegt: „Ik ben de Weg".
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 november 1979
Daniel | 20 Pagina's
