JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

EEN ANGSTIG AVONTUUR

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN ANGSTIG AVONTUUR

11 minuten leestijd

De wolf

Langs de modderbank tussen het strand en de ee lopen Aakraa en Alliak langzaam in de riching van de tent. Ze kunnen niet hard lopen, want e hebben een heleboel eieren bij zich. Aakraa eeft de ceintuur van haar jurk heel strak om aar middel gesnoerd en voorzichtig de eieren ij haar kraagje naar beneden laten glijden. Ze ijkt helemaal opgezet en Alliak heeft hard geachen toen hij haar zag. Hij draagt zes dode vo-; eltjes. Even leek het, alsof hij zou gaan huilen, oen Aakraa ze aan hem gaf. „Het moet", had 'n zusje gezegd. „Als vader lang wegblijft moeen we eten hebben en de honden ook." Hij had apper geknikt en probeerde niet te kijken iaar de sterntjes. Daarom mocht hij natuurlijk iet mee naar de broedplaats. „Blijf hier maar ven wachten, " had Aakraa gezegd.

Je bent al zo moe en we moeten nog terug ook." lakbij het kamp, uit de wilgebosjes komt ploteling een groot lichtgekleurd dier tevoorschijn. Iet is groter dan Aakraa. Het staat stil als het e kinderen ziet. „Doorlopen, doe maar net of e hem niet ziet. Nee, niet hard gaan lopen idliak." De wolf blijft brutaal staan, maar als de : inderen hun weg vervolgen loopt hij in galop /eg. Als ze bij het kamp komen, zien ze, dat de rolf er al is geweest. De baal suiker heeft hij : apot gebeten en het meel voor de pannekoeken igt in het zand. Het zand is zo wit als sneeuw, takraa gooit de dode vogeltjes naar de honden, alliak speelt even met zijn lemming en kruipt lan in zijn slaapzak. „Ik zal de ingang van de ent heel goed dicht doen Alliak. Misschien valsn we dan vlugger in slaap.”

Een half uur later beginnen de honden als raenden te keffen. De wolf is teruggekomen en leept de enkele vissen, die nog op het rek lig-; en, mee. Vlak bij de tent eet hij er twee op. )e anderen neemt hij in zijn bek en draaft weg. )e kinderen horen hem hollen. Drie dagen lang •lijven ze dicht in de buurt van het kamp. Ze zien C.e wolf niet meer, we.' horeü ze hem af en toe blaffen, spoor van grote pootafdrukken, die over .het strand naar het net toe lopen.

Gelukt

Tussen tientallen ijsschotsen, steeds zorgend in open water te blijven, zwemt de eenzame walrus. Op één van de enorme ijsblokken liggen de huid en wat botten van een flinke zeehond. De laatste stukjes vlees zijn weggepikt door de meeuwen, die de walrus niet tevergeefs zijn gevolgd. Met het grootste gemak glijdt het enorme dier door het water. Straks zal hij moeten duiken zo diep als hij maar kan. Hij moet een breed stuk water oversteken vol met machtige ijsschotsen.

Twee stromen, die in tegengestelde richting lopen, glijden daar langs elkaar heen. Elke stroom voert duizenden en duizenden brokken ijs mee. Brokken zo groot soms als huizen, zo scherp als messen. Met donderend geweld dreunen daar de ijsblokken op en tegen elkaar. Een dier dat tussen zulk ijs terecht zou komen, werd direkt verpletterd. De eenzame walrus weet het. Vele jaren lang heeft hij de overtocht gewaagd, maar toen was hij niet zo moe als nu. Langzaam hijst hij zich op een ijsblok en luistert naar het 4 machtige gedreun, geknars en gekraak, dat op kilometers afstand te horen is. Hier, aan de rand van het bewegende ijsveld is geen gevaar. Maar in het midden, daar waar de beide stromingen langs elkaar glijden, dreigt de dood. Vele kilometers zal hij onder water moeten blijven.

Langzaam klimt de zon hoger boven de horizon. De nieuwe dag is begonnen en met de nieuwe morgen krijgt de walrus meer moed. Hij trekt en duwt zich naar de rand van het ijs. Twee, drie keer haalt

hij diep adem, dan duikt hij. Vlak langs de bodem van de zee zwemt hij voort, zo snel hij kan. Boven hem is een zolder van bewegend ijs. De walrus moet goed opletten. Soms krijgt een brok ijs zo'n enorme duw, dat het met groot geweld omlaag wordt gesmeten en dan moet de walrus snel van richting veranderen.

Het lawaai is oorverdovend. Het geluid van de op en tegen elkaar bonkende schotsen wordt onder water vele malen versterkt. De snelzwemmende walrus raakt uitgeput, 't Is alsof hij móét ademhalen. Toch houdt hij vol, hij moet wel. Als hij even omhoog kijkt, ziet hij dat het ijs wat rustiger wordt. Hier en daar is zelfs open watei\ Nog twee, drie kilometer blijft hij diep onder, dan zwemt hij naar de oppervlakte en zuigt zijn longen vol lucht. Hij klimt op een schots en kijkt opgelucht rond. Het is weer gelukt en met de vele andere schotsen zal hij door de stroom meegevoerd worden naar de IJskaap.

Het verhaal van Earnest.

Vader en de beide ooms zijn nu al zes dagen weg. Diep in Aakraa's hartje leeft de angst, dat ze wel nooit meer terug zullen komen. Er zijn al zoveel jagers weggedreven op het ijs. Walrussen kunnen heel gevaarlijk zijn. Ze kunnen onverwachts aanvallen en de boot, waarin de jagers zitten kapot stoten met hun scherpe slagtanden. Earnest, de buurman werd verleden jaar plotseling aangevallen door een eenzame walrus. Earnest had een zeehond geschoten in het water. Zijn slee met z'n geweer liet hij achter op het strand. Op een kleine ijsschots pagaaide hij in de richting van de dode zeehond. Zijn pagaai had hij aan de harpoen gebonden, anders was hij te kort. Net toen hij geknield lag en de zeehond op het ijs trok, dook plotsklaps de kop van een enorme walrus op. Het dier, dat om de één of andere reden woedend was deed een schijnaanval. Hij brulde en loeide en smeet zijn kop achterover. Vliegensvlug had Earnest zijn pagaai van de harpoen afgehaald en wachtte met gespreide benen moedig de aanval af. Als de walrus onderdook en tegen de schots zou duwen, zou het blok ijs kantelen en zou het woedende dier hem in één ogenblik vernietigen.

Tien lange uren speelde de walrus met zijn slachtoffer. Tien lange martelende uren hield Earnest het vol tegen dat woeste monster.

Toen kon hij niet meer en zonk op zijn knieën van vermoeidheid. Waarom vi< dat beest niet echt aan? Daar valt zij oog op de dode zeehond. Met een zwa; van zijn harpoen stoot Earnest het bee; het water in. Het plonst vlakbij de ko van de eenzame walrus in zee en zinl langzaam naar de diepte. Even hangt c walrus aan de oppervlakte, dan duil hij de zeehond na. Earnest staat op e wrijft met zijn hand over de ogen. Das zit een waas voor. Zijn knieën knikke en hij voelt zich zo moe. Het duurt ee hele tijd eer zijn beverige vingers de pc gaai hebben vastgemaakt aan de haj poen. Het duurt een lange tijd eer h terug is aan het strand, waar de honde geduldig gewacht hebben op hun baa Aakraa moet maar steeds denken as het verhaal van Earnest. Zou vader oc aangevallen zijn door een eenzame wa rus? Een walrus, die niet geduld wor< in de kudde? Die een vleeseter is g< worden, omdat zijn moeder misschit gestorven is vóór hij groot genoeg w< om schaaldieren op te graven? Aakrj vouwt haar handen. De zendelinge hebben haar geleerd tot de Heere Jez\ te bidden. Vader zegt, dat de stamgee: ten veel machtiger zijn, dan de God v£ de blanken. Aakraa weet niet wat : moet doen. Zachtjes, om Alliak ni wakker te maken zegt ze: „Heere Jezi helpt U ons als 't U blieft. Wij hebbc honger en de winter duurt heel, he lang. Wilt U maken, dat vader weer h rugkomt? ”

Het hertje.

Op de hoge oever van de kreek, die zee uitmondt grazen wel meer dan hoi derd kariboes. Ze doen zich tegoed at de blaadjes van de dwergwilgen, die hi en beneden in overvloed groeien. E< hertje dwaalt wat van de kudde af < loopt langs de uiterste rand van < oever. Het rekt zijn kopje om bij de le] kerste blaadjes te kunnen. Beneden, vl; langs het water hebben Aakraa en A liak zich verborgen tussen de wilgen o naar de vogels te kijken en zo te zie waar die hun nesten hebben. Ze hebb* de kariboes wel gezien en willen ze ni verdrijven. Maar ze moeten eieren zo ken, ze moeten voedsel hebben. Er is m maar één doos pannekoekmeel en ei paar blikjes melk en een zak met ze hondenolie. Schrikt het hertje van i stemmen van de kinderen? Plotselii een hevig gekraak. Alliak geeft ei schreeuw van schrik. De wilgen bew gen wild. De kinderen staan stoksti

Hoog boven hen galopperen de kariboes in woeste vaart er van door. Als de kinderen van de schrik bekomen zijn en gaan kijken wat er tussen de struiken beweegt, zien ze een kariboe-hertje verward in de takken. Aakraa vangt het zonder moeite en legt haar ceintuur in een lus om zijn halsje. Ze wil het diertje over zijn neusje strijken, maar het gooit angstig zijn kopje achterover. „Ga eens gauw een touw halen uit de tent, dan binden we het hier vast en nemen het straks mee naar het kamp". Alliak is binnen tien minuten terug. „We eten hem niet op hoor", zegt hij hijgend.

Aakraa geeft hem geen antwoord. Hoe zou je een hertje kunnen doden? Met een stok of een steen? Zou je genoeg vlees hebben voor de hele winter? Zou ze het wel durven doden?

Verblind van pgn en woede valt hij aan.

Luierend op een grote ijsschots drijft de eenzame walrus met honderden andere schotsen naar het zuiden van de IJskaap. Langzaam heft hij zijn kop omhoog. Hij heeft ze al veel eerder gehoord, verweg. Nu klinkt hun gezang zo dichtbij, dat hij wil proberen of hij ze ook kan zien. Ja, daar zijn ze. Ah, nu ruikt hij ze ook. Hij ruikt de zachte geur van dieren, die zich voeden met schaaldieren en planten. Wat verlangt hij om bij zijn soortgenoten te zijn. Zijn schots gaat hem niet vlug genoeg, hij ploempt het water in en zwemt wat aarzelend in de richting van de zingende kudde.

Plots steken tien, twintig walrussen hun grote koppen op. De lange slagtanden steken als witte speren omhoog. Ze ruiken hem. Hun gezang wordt anders. Er klinkt een waarschuwende toon in. Nu zijn alle dieren op hun hoede. De meesten zitten rechtop, hun grote koppen zwaaien van voor naar achter. De eenzame walrus glijdt in de richting van zijn makkers. Van achter een ijsblok komt plotseling een Eskimoboot te voorschijn. Een schot weerklinkt en de walrus voelt plots een hevige pijn in zijn kop. Een kogel is zijn ene oogholte binnengedrongen. Met zijn goede oog ziet de getroffen walrus, hoe de boot dichterbij komt en drie mannen hun geweren aanleggen. Eén staat er rechtop. Vijf, zes kogels treffen zijn enorme lichaam, maar hij duikt niet onder. Verblind door pijn en een vreselijke woede valt hij aan.

Twee vogeltjes en vier eieren.

Op een slaapzak bij de ingang van de tent ligt een kariboehertje rustig te slapen. De zon staat met haar onderste rand in het water. Langzaam, heel langzaam klimt ze hoger. De nieuwe dag is begonnen. In de tent liggen Aakraa en Alliak warm weggedoken in hun slaapzakken. Wat waren ze moe. Laat in de middag hadden ze een heleboel vogels gevangen. Vier jonge uilen, zes ganzen, een paar strandlopertjes en een stuk of tien sneeuwgorzen. Ze hadden zeker zestig eieren gevonden. Aakraa wilde nu nog de eieren van een paar wilde zwanen gaan zoeken. „Dat zijn hele grote, Alliak”.

Hun buit hadden ze zolang verborgen aan de lage oever van de kreek. Toen ze dicht bij het nest van de zwanen kwamen, verdween Alliak plotseling met een wilde kreet van schrik.

Hij was op een pol gras gestapt, dat over een zogenaamde bodemloze poel groeide. Aakraa rende op hem af en boog het slappe gras opzij. Ze ging op de grond liggen en toen Alliak in het heldere water weer boven kwam, pakte ze hem stevig beet. Alliak greep haar handen en krabbelde uit de poel.

Huilend van schrik en moeheid vergaten ze de zwanen. Toen ze weer bij de kreek kwamen, vochten tientallen grote burgemeestersmeeuwen om hun voorraadje. Schreeuwend en met hun armen zwaaiend holden ze er op af.. Een paar kleine vogeltjes en vier eieren was alles wat er over was.

Doodmoe waren ze „thuis" gekomen. Ze bonden het hertje vast aan één van de tentpalen en maakten van een slaapzak een zacht bedje voor hem. Alliak had het wat melk gegeven, maar het wilde niet drinken. „Hier, dat is voor jou, je mag het allemaal hebben." Hij roerde met zijn vingers in de melk en stak zijn hand uit. Het diertje begon de melk eraf te zuigen. Alliak juichte van pret. „Hij drinkt, hij drinkt!" Nu slapen ze alledrie. En vanuit de zee komt de wind. Hij blaast het ijs naar de kust, maar zodra hij het warme land bereikt, verandert hij in een dikke, dichte mist.

(Wordt vervolgd)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 februari 1977

Daniel | 20 Pagina's

EEN ANGSTIG AVONTUUR

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 februari 1977

Daniel | 20 Pagina's