DE REIGERVEREN
Bewerkt naar een historisch verhaal.
(slot)
Plotseling wordt hij opgeschrikt door een woest geritsel in het kreupelhout vlak bij hem. Gejaagd tast hij naar zijn geweer. Wat is dat? Maar veel tijd om er over na te denken heeft hij niet. De struiken wijken uiteen en William staat opeens oog in oog met een woestblazend dier. Een buffel!
Eén moment staat het dier tegenover William met de voorpoten uiteen en de kop naar voren. Hij moet woedend zijn! Maar dan schiet hij reeds vooruit. William wijkt achteruitlopend, maar ondertussen
mikt hij en schiet. Raak ! Of toch niet? Maar hij heeft door de snelheid niet nauwkeurig genoeg gemikt. De buffel wordt nu in de rug geraakt. Hij brult van pijn, maar is te licht gewond om te vallen. William springt opzij om het woedende dier te ontwijken. William kan niet denken. Hij voelt zelfs geen angst. Gaat het te vlug allemaal? Maar het getergde dier komt weer op hem toe en William kan hem niet meer ontlopen.
Met zijn ene hand grijpt William de buffel bij de lange haren, vlak voor het dier de hoorn in zijn lichaam wil dringen. M'n mes! flitst het door hem heen. Hij tast met linkerhand, maar de buffel is veel sterker dan hij. Woedend schudt hij William van zich af. Met een schreeuw rolt hij op de grond, zijn hoofd bedekkend met zijn ene arm. Dit is het laatste, weet hij. Nu zal de buffel hem doodtrappen met zijn sterke hoeven. Mary! denkt hij nog. Mary, George !
Maar dan opeens is er een vreemd geluid. Het lijkt wel het scherpe geluid van een geweerschot. Het is een schot! Een kogel zoeft en met een zware plof slaat de buffel tegen de grond, half over Williams benen heen. Even ligt William stokstijf van angst en spanning. Wat is er nu gebeurd? Dan begint hij te trekken en te rukken om onder de buffel vandaan te komen. Verwilderd kijkt hij om zich heen. Ja, daar ziet hij de man, die zijn redder is! Of toch niet? Want de lange man, die zich snel bukt om de nekspieren van de buffel door te snijden, is een Indiaan.
Een vreemde nacht.
..Dank u " stamelt William. „Dank u, rode broeder, u hebt mijn leven gered!"
De Indiaan tegenover hem geeft geen antwoord. William kijkt hem tersluiks van opzij aan. Caroochee zal het wel niet zijn. Dat zou wel al te toevallig zijn! Hoewel, die Indianen lijken allemaal op elkaar. Hij zucht even. Wat zal er nu weer boven zijn hoofd hangen? Hij weet dat hij nu aan de genade van deze Indiaan is overgeleverd.
Nog steeds heeft de man tegenover hem niets gezegd. Maar William voelt, dat hij hem onderzoekend opneemt, en dat zijn blikken heen en weer glijden van zijn gezicht naar de reigerveren op z'n hoed. William haalt opgelucht adem. Dat is waar ook! De reigerveren!
„Kunt u mij ook vertellen hoe ik het snelst bij de dichtstbijzijnde blanke nederzetting kan komen? " vraagt hij, flinker nu.
Weer kijkt de Indiaan naar de reigerveren. Dan zegt hij tamelijk vriendelijk: „Wil de vermoeide jager soms rust nemen tot morgen?
Dan zal de adelaar hem morgen de weg naar zijn nest wijzen. De nacht daalt reeds, blanke broeder!"
William staat in grote tweestrijd. Wat moet hij doen? Kan hij de Indiaan vertrouwen? Of is het een valstrik? Maar aan de andere kant... een nacht in het woud is levensgevaarlijk!
„Goed, ik ga mee", zegt hij tenslotte met een zucht. Er moet dan maar komen wat er komen moet, denkt hij moe. 't Is opeens of hij in gedachten Mary's stem hoort: „En verder maar op God vertrouwen, William".
Kon hij dat maar! Dat zou al veel gewonnen zijn. dat voelt hij nu. Terwijl hij achter de Indiaan een smal kronkelend pad op sukkelt, peinst hij: Mary zou zeggen: „God heeft die Indiaan gestuurd, William!" Hij schudt het hoofd, wat wrevelig opeens. Ach, wat! Hij gelooft immers niet in God?
Ze hoeven niet ver te lopen. Aan dezelfde kant van de rivier is onder wat bomen een kleine Indiaanse nederzetting. Een paar tenten, wat vee en een totempaal in het midden. Nu naar het opperhoofd, denkt William. Maar het valt mee. De Indiaan brengt hem naar een lege tent.
„Hier kan de blanke broeder slapen", zegt hij. Hij gaat naar binnen, rommelt er wat in een hoek en spreidt dan wat huiden uit op de grond. „Uw rustbed voor deze nacht", wijst hij. „Morgenvroeg komt rode broeder u halen".
„Ja ja goed", mompelt William. Hij kijkt de Indiaan na, als hij wegloopt. Maar hij kan hem niet ver volgen. Het is al bijna donker. Alles is in rust in het Indianendorp. Misschien zal dat niet lang meer duren! Hij gaat op de berehuiden zitten cn probeert wat tot zichzelf te komen. Maar hij is zo moe, dat hij niet meer geregeld kan denken.
Opeens hoort hij zachte voetstappen om de tent heen. Wat is dat? Toch een valstrik? Hij grijpt zijn geweer, gereed om zijn leven zo duur mogelijk te verkopen. „Blanke broeder!"
William herademt, 't Is de stem van de Indiaan, die hem hier gebracht heeft. De tent wordt opengeschoven en hij kruipt naar binnen.
„Blanke broeder heeft honger. broeder eten nodig!" Blanke
William hoort dat de Indiaan schalen naar hem toeschuift. Dan trekt hij het kleed dat voor de opening hangt wat verder open, zodat het schaarse maanlicht nu binnenvalt. „Blanke broeder eten!" nodigt hij.
Maispap, ziet William. En gestampt koren met vlees. Traag begint hij ï.e eten. 't Is goed dat het zo donker is, want hij heeft opeens een kleur van schaamte. Eens vroeg een Indiaan hem om een slok water. En hij stuurde hem weg Het eten smaakt hem niet erg, ook al heeft hij honger. Eindelijk schuift hij dc lege schalen van zich af. „Het was heerlijk dank u, rode broeder!" zegt hij moeilijk.
Mijn vrienden moesten me zo eens horen, denkt hij even. „Is dat nou William Sullivan, de koelbloedige jager? Doet die zo nederig voor een Indiaanse hond? " zouden ze lachen. Maar Mary, zijn Mary, zou zeggen: „Goed zo William, dat is je plicht."
Als dc Indiaan weer weggegaan is, controleert William zijn geweer uitvoerig. Hij pakt de hoed van z'n hoofd en betast de veren. Dan gaat hij languit op de berehuiden liggen. Slapen wil hij niet, maar hij kan in ieder geval proberen wat te rusten. Ook moet hij goed nadenken, hoe hij morgen handelen moet. Of vannacht als ze soms toch een aanval doen. Of als Maar van vermoeidheid vallen toch al gauw zijn ogen dicht. Ongemerkt doezelt hij weg in een onrustige slaap.
Al heel vroeg is Mary Sullivan de volgende morgen op. Er is nu immers veel meer te doen voor haar. Zo zacht mogelijk gaat ze haar gang, want ze wil al heel wat van haar werk klaar hebben voor George wakker wordt. Als ze hem om zeven uur hoort kraaien, heeft ze dan ook alle dieren al verzorgd. Blij gaat ze naar hem toe.
„Kom maar kereltje", babbelt ze. „Dan mag je samen met moeder eten".
Het is vreemd zo zonder William aan tafel te zitten. Mary eet vlug af. Gauw maar aan het werk, dan kan ze niet piekeren! Als ze klaar zijn, zet ze George even in zijn hoge stoel voor het raam. Zelf begint ze de tafel af te ruimen en af te wassen. Glimlachend luistert ze naar het vrolijke snaterstemmetje achter haar. Af en toe antwoordt ze een paar vriendelijke woordjes op zijn onverstaanbaar gebrabbel.
„Pappa!" hoort ze hem zeggen. „Pappa!" Mary lacht even tegen hem. „Pappa is weg, jochie, die zie je voorlopig niet!" Vlug begint ze de schone vaat af te drogen. Daarna bergt ze alles weg.
„Pappa pappa!" roept George weer. Opgetogen zwaait hij zijn armpjes op en neer. Mary loopt naar hem toe. Wat ziet hij toch? Nieuwsgierig kijkt ze naar buiten. Maar dan lijkt het plotseling of haar keel dichtgeknepen wordt. Buiten op het karrespoor loopt William. Hij is het echt! Maar dat niet alleen naast hem loopt een lange rechte man. Een Indiaan! Dat dat kan toch niet? Wat is er nu aan de hand?
Die morgen is William al heel vroeg wakker geschrokken. Wat? Heeft hij nu toch geslapen? Hij kruipt naar de in-
gang van de tent. 't Is buiten al licht, maar alles is nog in diepe rust. Even komt hij in de verleiding om stiekum weg te sluipen. Maar welke kant moet hij op? En aan welke gevaren komt hij dan bloot te staan? Nee, er zit niets an-ders op dan rustig af te wachten.
Hij laat zich weer op de grond zakken en begint voor zich uit te staren. Wat een avonturen beleeft hij toch. Maar naar zulke avonturen heeft hij nooit verlangd! Hij beseft goed dat hij als door een wonder aan de dood ontsnapt is.
William heeft nog niet zo heel lang gewacht, als hij geschuifel naast de tent hoort. Ja hoor, een sterke bruine hand trekt het kleed opzij.
„Is de blanke broeder wakker? Dan kan blanke broeder eten "
William kijkt naar de schalen, die hem voorgezet worden. Al weer eten... Wat wordt er goed voor hem gezorgd.
„En dan naar huis? " kan hij niet nalaten te vragen. Misschien klinkt het niet zo vriendelijk, maar hij wil zo graag weg hier.
De Indiaan knikt. „De adelaar zal u naar uw nest terugbrengen". Hij kijkt toe hoe William het meegebrachte eten opeet. Dan stapelt hij rustig de schalen in elkaar en schuift de tent ver open. En nu op weg!
Snel doorkruisen ze het bos. De Indiaan is heel bedreven in het vinden van de juiste weg. Welke tekens volgt hij nu? William kan er niet één ontdekken.
Soms neemt hij de jager naast hem even op. Helemaal gerust is hij toch niet. Nu hij hem bij daglicht ziet, is er opeens iets bekends aan hem. Het zal Caroochee toch niet zijn? Hoewel hij in deze rechte, sterke man moeilijk de zwakke uitgehongerde Indiaan van afgelopen zomer kan herkennen.
Ze hebben al uren gelopen als ze onverwachts aan de rand van het bos staan. William kijkt om zich heen, blij weer open veld voor zich te hebben.
Maar opeens houdt hij zijn adem m. Dit golvende landschap met hier en daar wat struikgewas dat kent hij! Daar in de verte achter die pijnbomen ligt zijn hoeve!
„Daar is het nest van de witte doffer, blanke broeder!" hoort hij dan de rustige stem van de Indiaan naast zich. William staart hem verwezen aan.
„Maar hoe weet u Bent u Caroochee? "
„Ja, ik ben Caroochee!" antwoordt de Indiaan waardig. Hij kijkt William nu vol aan. „Eens hebt u mij van uw erf gejaagd. U noemde mij Indiaanse hond. Ik hacl mij kunnen wreken vannacht. Maar de witte duif heeft mij geholpen. Daarom heb ik u gespaard".
William staat met gebogen hoofd, nietig en beschaamd. Hij zoekt naar woorden, maar vindt ze niet. Er is niet veel over van de flinke joviale William Sullivan.
„Ga nu naar huis", vervolgt Caroochee, „en als u nogmaals een rode krijger ziet, doe dan als ik met u heb gedaan. Vaarwel!"
Caroochee keert zich om en loopt weg. Maar dat wil William toch niet. Zichzelf overwinnend roept hij: „Nee, Caroochee, kom terug! Ik ben u duizendmaal dank verschuldigd. Ga mee naar de hoeve en wees vandaag onze gast!"
Het wordt een vreemde, maar mooie dag op de hoeve van de familie Sullivan. Mary is sprakeloos als haar alles verteld wordt. „Een wonder, een wonder", herhaalt ze dan telkens. „Dat kan niet anders, William! God heeft je bewaard!" „Misschien wel, Mary" antwoordt William nadenkend, „misschien wel...".
Mary wordt warm van blijdschap om dit antwoord. Wie weet misschien gebruikt God dit voorval nog om William tot verandering te brengen. O Heere, help ons! bidt ze zonder woorden.
Besluit.
Mary's gebed werd verhoord. Hun hele leven veranderde. Vanaf die dag lazen ze ieder dag in Mary's bijbel. En over de Indianen wilde William geen kwaad woord meer horen. Maar wat belangrijker was: ook hun hart. werd veranderd. De tijd kwam dat zij beiden levende getuigen van Christus werden.
Dit alles maakte op Caroochee, die een trouwe bezoeker van de farm bleef, zoveel indruk dat ook hij ging zoeken.
Toen twee jaar later een Amerikaanse zendingspost in de Indiaanse wouden werd geopend, was Caroochee de eerste die zich liet dopen. Nog later werd hij daar opgeleid als zendeling. Daarna heeft hij aan zijn stamgenoten het Woord van God verkondigd tot zijn dood toe.
Dordrecht,
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 september 1976
Daniel | 16 Pagina's
