DE LAWINE
Het is heel stil in het bergdorpje. Eindeloos dalen dikke, donzige vlokken uit de grijze lucht. Twee dagen sneeuwt het nu al en steeds dikker wordt de witte deken. Er is zeker al anderhalve meter sneeuw gevallen op de oude laag, die er al sinds begin december ligt. De temperatuur is hoog, te hoog voor de tijd van het jaar.
Velen, vooral de ouderen in het dorpje, kijken bezorgd naar boven, naar de besneeuwde bergtoppen, die bijna niet te onderscheiden zijn. Door hun half toegeknepen ogen turen ze omhoog. Ze zuchten en denken aan het dreigende gevaar van lawines. De oudsten onder hen weten nog, hoe jaren geleden, het halve dorp bedolven werd onder een grote lawine. Tientallen doden en gewonden waren er.
Dwars door het dorpje loopt een smal pad. Aan weerszijden is de sneeuw hoog opgeschept, met hier en daar een nauwe doorgang naar een huis. Ieder heeft geprobeerd het pad naar de deur sneeuwvrij te houden, maar het is bijna onbegonnen werk. De sneeuwwallen reiken tot de onderkant van de balkons en door de ramen valt een vreemd, schemerig licht.
Velen hebben getracht hun daken van de zware sneeuwvracht te bevrijden, maar ze hebben hun pogingen gestaakt en nu horen ze soms hun huis kreunen, alsof de muren het loodzware dak niet kunnen houden.
In een grote boerderij, net buiten het dorp, spelen twee kinderen. Een jongetje en een meisje. Ze hebben van blokken een stal gebouwd en zetten deze vol met koeien en schapen. De grootste blokken zijn de koeien', de kleinste de schapen. Het licht is al aan, hoewel het pas elf uur in de morgen is. Maar de sneeuw ligt zo hoog, wel tot aan het bovenste raamkozijn.
Moeder is in de keuken, ze kookt soep. Linzensoep met uien, heerlijk. Vader is in de stal, Werner de knecht is bezig een pad te maken naar de weg. Moeder heeft de lamp in de kamer zo laag mogelijk gedraaid. Je kunt immers niet weten, hoelang het nog blijft sneeuwen en als de petroleum op is, zitten ze zonder licht. Hans en Liesl zijn zo verdiept in hun spel, dat ze vader niet horen binnenkomen. „Ik zal eens naar het dorp gaan, vrouw. Even horen, of er nog nieuws is van beneden." Van beneden, daar bedoelt vader de stad mee, die wel drie uur lopen van hen vandaan ligt. De stad, waar het meel vandaan komt, dat de bakker nodig heeft om brood te bakken, waar de olie van de lamp vandaan kcmt en de kolen voor de kachel. Nu komt er al dagen lang niets naar boven. De weg is helemaal ondergesneeuwd.
„Probeer een paar extra broden mee te brengen", zegt moeder, „en ga even bij de slager langs, o ja, ik heb geen suiker meer en koop gelijk een rolletje pepermunt voor morgen." Pepermunt, Hans en Liesl spitsen hun oren. O ja, morgen is het zondag, dan gaan ze naar de kerk. Of misschien wel niet, want de dominee kan nu ook niet komen uit het andere dorpje, omdat er zoveel sneeuw ligt.
„In orde", zegt vader, „heb je de tas? "
Even later valt de deur achter hem dicht en loopt hij tussen de iioge sneeuwwallen door naar de weg. , , 't Zal niet meevallen, baas", zegt de knecht, die even uit moet
ruston, sneeuwscheppen is een zwaar werk. „Je kunt amper de weg vinden."
Boer Altc-rff knikt: , , 'k Zal het toch proberen VVerner. Moeder de vrouw heeft van alles nodig en ik ben benieuwd naar de weerberichten." En dapper ploetert de boer voort, af en toe omhoogkijkend naar de bergen, die roorloos op hem neerzien.
Als hij een goed uur later terugkeert uit het dorp, staat zijn gezicht ernstig. De berichten waren niet gunstig. In het enige hotel, dat het dorp rijk is, waren heel wat mensen bijeengekomen. Er was een radio in het hotel en omdat de meeste dorpelingen geen radio bezaten, ging men, zeker in tijden van gevaar, luisteren in hotel „Zonnehoek". De ernstige stem van de omroeper waarschuwde voor dreigend lawinegevaar. Overal in de Alpen, maar vooral in hun gedeelte. Hij sprak ook van evacueren. Dat zou wat zijn, dacht vader. Uit je huis te moeten naar een ander dorp of een vreemde stad. Alles achter te laten. Trouwens, hoe zou het in hun geval ooit kunnen'? De wegen waren ondergesneeuwd, vele telefconleidingen verbroken en de elektriciteitsvoorziening liep hier en daar gevaar.
Wat gelukkig, dat hun dorpje nog niet was afgesneden van stroom. Was dat geen wonder? Hoeveel steden en dorpen zaten nu niet zonder elektriciteit? Hij zou volgend jaar bij leven en gezondheid ook maar elektriciteit aan laten leggen.
Hola, daar zakt hij tot aan zijn heupen in de sneeuw. Met moeite werkt hij zich overeind. Dat zou toch wat zijn om begraven te liggen onder de sneeuw. Huiverend klopt vader zich wat af en let dan beter op waar hij loopt. Onwillekeurig gaat zijn blik omhoog naar de bergen, die zo stil en rustig lijken. Maar er hoeft niet veel te gebeuren, of er breekt een brok sneeuw los, dat groter en groter wordt en al sneller naar beneden suist, alles op zijn weg vernielend en bedekkend.
Het wordt wat lichter. Een enkel sneeuwvlokje dwarrelt nog aarzelend naar beneden, maar als vader het hek van de boerderij bereikt, is het droog.
„Gelukkig", mompelt hij, maar als hij de nog altijd grijze lucht ziet, schudt hij het hoofd. „Dat duurt niet lang", zegt hij zacht, , , 't zal zo wel weer beginnen'." Hans en Liesl staan al op hem te wachten. Ze hebben vader al aan horen komen, hij schraapte zo hard zijn laarzen af.
„Hebt u de pepermunten, vader? " Boer Altorff lacht. „Ja hoor, en dit kreeg ik voor jullie" en hij geeft ze elk een dikke toffee. „Na het eten", waarschuwt hij.
De zondag verloopt rustig. Ze kunnen niet naar de kerk. Er is die nacht nog wel veertig centimeter sneeuw gevallen. Vader hoeft een preek golezen en Hans en Liesl hebben toch hun pepermunten gekregen. Ze liggen nu op bed, ze slapen al. , , 't Is dinsdag eerste kerstdag, vrouw", zegt boer Altorff.
„Ja", zucht moeder, „het zal een vreemde Kerst zijn, denk ik."
Vader knikt. Zijn gedachten zweven hoog in de bergen, waar de verse sneeuw al zwaarder drukt op de oude lagen, waar elk ogenblik met een geweldige knal een groot stuk sneeuw kan losbreken. En dan?
„We gaan naar bed, moeder." Hij pakt de Bijbel van de schoorsteen en leest, zoals elke avond, een psalm. Even bladert hij. Dan klinkt zijn rustige stem: „Wie in do schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen."
„Zo is het, moeder", zegt hij, als hij de Bijbel weer op zijn plaats legt, „er geschiedt niets, zonder Zijn Wil!"
De volgende morgen mogen Hans en Liesl met vader mee naar de stal. Samen met de knecht moet vader de koeien en schapen van schoon stro voorzien. De kinderen kijken vol belangstelling toe, hoe vader en Werner het verse stro onder de poten van de dieren schuiven. Vier stallantaarns werpen hun flakkerend licht over mensen en dieren. Het is zo gezellig in de stal en zo lekker warm. En hoor, daar komt moeder ook. Ze heeft een grote ketel dampende koffie bij zich en aan haar arm een tas, waarin ze allerlei lekkere dingen heeft. Brood met kaas, koek en een heerlijk stuk worst en voor Hans en Liesl een dikke opgerolde pannekcek met bessenmoes.
Net heeft moeder alles uitgepakt en de grote gebloemde kommen, zonder oor, op een oude houten tafel gezet, of hoog in de bergen breekt met een doffe knal, een enorme sneeuwlawine los. Whcemmmü!
(Wordt vervolgd)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 december 1972
Daniel | 24 Pagina's
