Van acht tot zestien
De oplossingen van de vakantie-puzzels beginnen langzamerhand binnen te komen; ik hoop dat er nog vele zullen bijkomen, maar dat zal wel. Ik heb wel gemerkt aan de oplossingen die binnen zijn, dat jullie weer goed je best gedaan hebben. Het zal moeilijk worden om de drie winnaars er uit te zoeken. Als jullie dit lezen heb ik alles wel binnen en in de volgende „Daniël" kan ik dan de winnaars wel geven. Ik zal nu eerst de oplossingen van de drie puzzels geven. Vergelijk je antwoorden maar, dan heb je een idee hoe dat je het gemaakt hebt.
Puzzel 1. AdamxAbarimxOrpa bileamxfaxisrael naxlaisxfilippus eneasxalixemailx raasxsmidxtoxdxk xxussiaxirenexso redexdromexperes edexloisxleemxat xoctantxlxetserx amorf xariaxrxx ja rxloxmaatsxuriax neoxnonxuxaserxh hxgeelxdrilxbina eindexdogxxgesem meerxmimiekxkxmx xtxedomietxokker isaixzonxharaxno dxbxgenesendxhxe dorkasxeergevoel oraxlxtxexsxasxa ximmanuelxtarsen zoxotxbexsxakexd anxgenaxsturendx cxbenulxsaronxar haanxmxkxvxnxoina adaxsmeulenxzeex randxexierxlaxxe ixvisrijkxenakiet asaelxsebnaxxepe sokxalxnrxtholen
Puzzel 2. Palestina Adama Antiochië Ekron Nazareth Hebron Nikopolis Samos Scheba Abel-Misraim Megiddo Ofir Rogelim Michmas Sarona Abel-Mehola Astharoth Hiddekel Libanon Ninevé Eskol Lacha-Roï Ikonium Machpela Abilene Ebal Laodicea Abana
Puzzel 3.
VAKANTIE Ik lig op mijn rug in het wuivende gras, doorspikkeld van duizenden bloemen. En hoor tussen waken en dromen heel ver heel zachtjes de bijtjes nog zoemen.
De lucht is zo blauw en de wolken zijn wit, zo wit als de vleugels van duiven. Ik zie ze als scheepjes met zeilen er op heel hoog langs de hemelzee schuiven.
Ik adem de geuren van honing en hooi, de wind koelt mijn brandende wangen. Ik lig maar in 't wuivende gras en er is nu niets meer om naar te verlangen.
Ja, jongelui, aan het lui achterover liggen in het wuivende gras is nu weer een eind gekomen. De vakantie is voorbij en nu is het weer aanpakken geblazen. Jullie school is begonnen en nu wordt het leven weer wat regelmatiger. Vakantie is wel leuk, maar werken is nuttiger. Wat een prachtige zomer hebben we toch gehad. Hebben jullie er ook zo van genoten? Ik had zo graag van jullie eens wat vakantie-ervaringen gehad. Ik had echt gehoopt, dat ik dikke brieven zou krijgen met hele verhalen over jullie belevenissen. Maar nee hoor, niemand heeft de moeite genomen om iets voor „Daniël" klaar te maken. Nu kan ik maar zien hoe of onze bladzijden vol komen. Ik heb nu nog twee opstellen en dan zijn ze allemaal op. Wat moet ik er dan in gaan zetten. Ik kan onze rubriek toch ook niet vullen met alleen maar gedichten? Wie van jullie maakt er voor de volgende keer eens een samenspraak tussen twee jongens of meisjes over een bepaald onderwerp? Ik zou het zo prettig vinden om wat afwisseling in onze rubriek te brengen. Laten ook de nieuwelingen niet achterblijven. „Daniël" moet ook jullie blad blijven. Nu moeten jullie eens goed lezen. En dan direkt aan het werk gaan. We nemen aan, dat jij op een vereniging gaat en dat er in jullie straat een ander gezin komt wonen. Je hebt dat gezin zondag in de kerk gezien. In dat gezin is een jongen (of meisje) van jouw leeftijd. Je denkt bij jezelf: „Die jongen zou eigenlijk bij ons op de vereniging moeten komen." Je trekt de stoute schoenen aan en je gaat er eens naar toe. Je krijgt dan een heel gesprek. Een samenspraak. Proberen jullie mij nu eens zo'n samenspraak te zenden. Nu, ik ben wel benieuwd, wie me iets zendt. Denk nu niet: „Dat moet een ander maar doen." Als ieder er zo over denkt, komt er zeker geen een in mijn brievenbus. Dus aan het werk hoor. Het hoeft heus niet over het voorbeeld te zijn, dat ik noemde. Je mag zelf ook iets bedenken. Maar doe iets. Afgesproken?
En dan ga ik nu beginnen met een verhaal van Riet de Meulmeester uit Middelburg.
Van een roomse boer, die ....
't Is een mooie stille zomernacht. De ijverige bewoners van het stille boerendorp hebben, na een dag van hard werken, rust in de slaap gevonden. Ook het gezin van Douwe Jakobsz. verkeert in zoete rust. Niemand voelt enig onraad. En toch komt het gevaar steeds dichterbij. Want over de slingerende polderweg nadert de schout met zijn rakkers. Laat in de avond heeft de schout van een spion gehoord, dat op de hoeve van Douwe Jakobsz. een prediker van de ketters verborgen wordt gehouden. Nu zal hij de hoeve overvallen en de ketter gevangen nemen. De schout maant zijn mannen tot spoed, maar ook tot stilte. Daar zien ze uit het duister de hoeve opdoemen. Nog enkele stappen en men staat voor de deur.
De stilte wordt nu plotseling verbroken als de schout zijn sterke vuist op de houten deur laat neerkomen. Bons-bons bons! Doe direkt open!
Douwe Jakobsz. slaapt zo vast, dat hij niet wakker wordt. Maar zijn vrouw Lobke hoort het wel en beseft ook gelijk het gevaar, waarin de prediker verkeert. Haastig schudt zij haar rnan wakker. „Douwe, Douwe, de schout staat op het erf. Waarschuw dominee Klaasz." De boer ontwaakt en even blijft hij verwezen zijn vrouw aanstaren; dan dringt alles tot hem door. De prediker is in gevaar. Ijlings staat hij nu op, schiet vlug een kledingstuk aan en zegt: „Vrouw, ik ga naar boven, doe jij de deur open. Doe net of ik boven slaap en jij alleen beneden." Lobke begrijpt, wat er van haar verwacht wordt. Voor de deur is het nu een herrie als een oordeel geworden. Ruwe mannenstemmen manen tot spoed. Heel langzaam schuift Lobke de zware grendel weg voor de deur. Deze is nog maar nauwelijks weggeschoven of de deur wordt met zo'n kracht opengeduwd, dat Lobke tegen de grond slaat. Brute mannen dringen naar binnen en vallen over haar heen. Het is een kluwen van mensen in de nauwe gang. Lobke gilt van angst. De schout ziet, dat het zo verkeerd gaat en buldert zijn rakkers toe naar buiten te gaan. Na veel ruwe woorden gehoorzamen de mannen. Nu kan ook Lobke overeind komen. Gelukkig is ze er goed afgekomen. Nu krijgt ze ook gelegenheid om iets te zeggen. Uiterlijk onbewogen, maar innerlijk vol onrust, vraagt zij, wat men midden in de nacht bij eerlijke boe-
renmensen komt zoeken. „Maak licht, vrouw en wijs ons, waar je die ketter verborgen houdt." Lobke ontsteekt nu een kaars en zegt, dat er nu in haar huis geen ketter is.
Zij spreekt de waarheid. Op dit ogenblik is de gezochte ketter niet in haar woning. Toen Lobke naar de buitendeur ging, was Douwe de trap opgerend om de dominee te waarschuwen. Dit bleek echter niet meer nodig te zijn. De prediker had het geklop reeds gehoord, had zich snel aangekleed en stond reeds op het punt om door het luik in de achterwand te verdwijnen. Uit voorzorg had daar steeds een touw gehangen. Dit touw greep hij vast en na een kort vriendelijk dankwoord liet hij zich omlaag glijden. Douwe kon nog net zeggen: Geen Dank. Ga met God. Jakobsz. trok nu snel het touw op, maakte het los, sloot het luik en kroop in het nog warme bed van dominee Klaasz. Nauwelijks heeft hij de deken over zich heen getrokken of daar hoort hij reeds de schoutsdienaars naar boven gaan. Hij houdt zich slapende. Even later staan de ruwe rakkers voor het bed van de „slapende" boer. Douwe wordt wakker geschud en toont zich zeer verwonderd.
(Wordt vervolgd) Zo, dit was het eerste stukje. Je merkt wel Riet, dat ik het wat omgewerkt heb. Vind je het ook niet beter zo?
Vind je het ook niet beter zo? Voor dit keer moeten we gaan afbreken. Allen weer hartelijk gegroet en tot de volgende keer.
C. de Bode
Ten Ankerweg 10 - Tholen
verenigingsleven begint weer op gang te komen.
Wij hopen, dat onze Meisjes-en Vrouwenverenigingen en Zendingskransen weer met volle moed, liefde en ijver aan de slag zullen gaan, om zo aan het eind van het jaar weer een mooi resultaat te kunnen boeken.
Maar laten we vooral in onze ijver niet zo ver gaan, dat we andere plichten verzaken of het te veel in eigen kracht zoeken. Dan kunnen we beslist Gods gunst in ons werk niet verwachten.
Wij wensen u van harte in uw verenigingsleven, maar ook in uw persoonlijk leven 's Heeren onmisbare zegen toe. De Vrouwenvereniging van Ridderkerk heeft zich met 28 leden bij onze Bond aangesloten.
Met hartelijke groeten,
M. F. Hardon-Kieviet. * * *
„Het gezinsleven van Izaak en Rebeeea"
(3)
Rebecca heeft aan de deur alles gehoord, misschien luistervink gespeeld, 't Kan. En wanneer ze dan de plannen hoort van haar man, wanneer Izaak spreekt tot Ezau, gaat Rebecca een verkeerde gang. Inplaats dat ze naar haar man gaat, gaat ze naar Jacob. Ze roept hem. Dan krijgen we een tweede kern van ellende, die we zo duidelijk in dat gezinsleven constateren. Izaak loopt de Heere voorbij en Rebecca valt in dezelfde fout. Niet naar Jacob, maar met haar man Izaak had ze deze hoogst belangrijke aangelegenheid moeten bespreken. O, Rebecca, waar is uw bidvertrek? Het is er niet meer!
Rebecca aarzelt niet haar man in 't harnas te jagen, om een bittere haat tussen die twee broers te ontsteken, zelfs haar lievelingskind Jacob, aan de vloek bloot te stellen, om het gehele huis in rep en roer te brengen.
Wat is de mens, wat is in hem te prijzen? ? In dit conflict — de door God beloofde erfenis — dat was haar diep ingeprent door de Heere Zelf — die was voor haar Jacob. En wat het kost, dat koste het, maar Ezau nooit. Haar lieveling, haar Jacob.
„Nu dan mijn zoon, hoor naar mijn stem en naar 't geen ik u gebied." En dan neemt deze vrouw, die de Heere vreest, de toevlucht tot de leugen. Ze bezondigt zich zwaar.
Jacob maakt aanvankelijk bezwaren, gegronde bezwaren. Hij is banger voor zijns vaders toorn, dan voor Gods toorn en ongenoegen. Hij is bang, dat het bedrog ontdekt zal worden. Hij zegt: Als het ontdekt wordt, zal het niet een zegen, maar een vloek zijn.
Wat zegt Rebecca? Uw vloek zij op mij, mijn zoon. Hoor naar mijn stem. Niet, wat is Gods stem? Wat is Gods wil? Er is in dit gezin een proces gegroeid, dat steeds verder van Gods Woord, van Zijn bevelen afgaat.
Rebecca streed voor een goede zaak; ze had het recht aan haar zijde, volkomen, maar de wijze waarop ze nu zulk een weg inslaat O, Rebecca, bezit ge dan zulk een arme God? Een absoluut verkeerde weg, een weg van ongeloof? Ze kan het niet aan de Heere overlaten. Maar ze zal er voor gestraft worden, want straks moet Jacob vluchten om aan het wraakzwaard van Ezau te ontkomen. En ze heeft haar kind niet meer gezien.
Jacob, de bedrieger. Nooit had hij op het voorstel van zijn moeder in moeten gaan. Hij had krachtig moeten protesteren tegen zijn moeder. Z'n moeder overreden en zeggen: „Dit kan, dit mag niet." Maar Jacob gaat ook de zondige weg op. Hij vermomt zich op het voorstel van zijn moeder in de klederen van Ezau. David was er gelukkiger aan toe. Deze werd aangekleed door Saul — en dat was niet best — maar hij had nog geen vijf passen gedaan of hij bracht het terug en in zijn eenvoudig herdersgewaad ging hij Goliath bestrijden. „Ik kan in deze niet gaan".
Maar zo is het niet in het hart van Jacob. Uitgedost door zijn moeder, met de wildschotel door haar klaargemaakt, treedt hij toe tot de sponde van zijn vader. Dit is het diepste punt — de tragiek — in Jacobs leven geworden. Daar staat hij: die oprechte man, die de Heere vreest — als een leugenaar.
Denk maar, hoe de Heere dit alles weer op Jacobs hoofd heeft doen wederkeren. Bij Laban — daar begint het met Lea — bedrogen.
Vervolgens hoe zijn kinderen thuiskomen en dan de veelvervige rok met bloed besmeurd tonen — bedrogen.
Denk aan zijn twee zonen, Simeon en Levi, die zogenaamd een compromis gaan maken met de inwoners van Sichem. Laat jullie ook besnijden, want Dina is onteerd. Bedrogen is Jacob, want wanneer de inwoners in de smarten liggen, moordden Simeon en Levi Sichem uit.
Wat hebben we toch voorzichtig te wan-
delen. Ook in ons leven, in ons Christen zijn.
Daar staat hij en dan gaat Izaak vragen: „Wie zijt gij. mijn zoon? " „Ik ben Ezau." Leugen no. 1. „Uw eerstgeborene". Leugen No. 2. „Ik heb gedaan zoals gij tot mij gesproken hebt". Leugen No. 3. Is het niet ontzettend? „Sta op, vader, zie en eet van dit wildbraad, opdat uw ziel mij zegene".
Arme Jacob, arme Rebecca, arme Izaak. Jacob kan beter liegen dan geloven. En dan moet hij doorliegen. Hij kan de weg niet meer terug. „Omdat de Heere uw God het mij heeft doen ontmoeten voor mijn aangezicht". Het hoge woord is er uit. Hij is helemaal niet op jacht geweest. Hij is de weg van de leugen, op advies van zijn moeder, ingegaan. Vreselijk, de naam van een alwetend God mede betrekken in het leugenproces. Jacob steelt, liegt, bedriegt en misbruikt de Naam des Heeren. Izaak merkt enige bevreemding op, namelijk: de stem. Inderdaad, daar hebben Rebecca en Jacob niet aan gedacht. Het plan was sluw in elkaar gezet, om die oude vader, die bijna blind was, op zulk een wijze om de tuin te leiden.
„Dat ik u betaste, mijn zoon, of gij mijn zoon Ezau zelf zijt, of niet". Luther zegt in zijn Commentaar: „Hier zou ik de wildschotel hebben laten vallen en weggevlucht zijn als een gejaagde". Maar Jacob - doorgaan. Hij vreest het onderzoek niet, want zijn handen zijn overtrokken met de huiden van de geslachte dieren. En bij het betasten zegt de oude Izaak: „De stem is Jacobs stern, maar de handen zijn' Ezau's handen". En dit is tot een spreekwoord geworden.
„Zijt gij mijn zoon Ezau? " „Ik ben het". En Izaak at en zegende hem. We houden onvaarwaardelijk vast, wat de Heere in Zijn Woord ons leert. Hebr. 11 : 20. „Door het geloof heeft Izaak zijn zoon Jacob en Ezau gezegend aangaande de toekomende dingen".
Dan rijst er een vraag: Geeft de Heere in een verkeerde, in een kromme, in een zondige weg Zijn belofte?
Neen, er is bij Izatik een aarzeling. Heeft hij het bedrog vermoed? Zal de zegen tevergeefs zijn? God volvoert zijn Raad, en de mens blijft verantwoordelijk. Denk b.v. de Joden hebben de Heere Jezus gekruisigd naar de bepaalde voorkennisse Gods.
Dit is het opmerkelijke, dat Izaak over de aardse goederen spreekt. Volken zullen u dienen, ze zullen zich voor u nederbuigen, gij zult heer zijn over uw broederen,
vervloekt moet zijn, die u vloekt en wie u zegent, die zij gezegend. Izaak gaat dus zegenen. God stelt de erfenis — de toekomst — in de handen van de patriarchen.
Het aardse Kanaan, is een afschaduwing van het hemelse Kanaan. De Christus, Die in de moederbelofte, Die in de Messiaanse belofte, Die in het eerstgeboorterecht Zich inhield, was nog niet. Zijn eeuwig, geestelijk rijk zal komen.
De Heere heeft dat in oud Israël door profeten, door priesteren, en door koningen laten afschaduwen. Denk aan de ceremoniële wetten en diensten en tenslotte krijgt het zijn algehele vervulling in: „Het is volbracht".
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 september 1967
Daniel | 16 Pagina's
