Kerkgeschiedenis
Hun kloosters waren machtige bouwwerken; wat echter leidde tot overmatige versiering en eredienst, dat niet bepaald bevorderlijk was voor hun geestelijk welzijn. Reeds betrekkelijk spoedig (eind 12e eeuw) was dc bloeitijd al weer verstreken.
De 11e eeuw. In deze eeuw legt de reformatiegeest van Cluny ook beslag op de geestelijkheid buiten de kloosters. Vooral twee zonden ging men bestrijden: imonie en nicolaïtisme. De eerste naam is ontleend aan Hand. 8 : 18. Men bedoelde er mee het begeven van kerkelijke ambten voor geld, vooral door leken. Spoedig liet men zelfs de investering er onder vallen.
De tweede naam is ontleend aan Op. 2 : 6. Hiermede bedoelde men de ongeoorloofde omgang van priesters met vrouwen en ook het gehuwd zijn der priesters.
Ook enkele duitse keizers waren zeer hervormings gezind. Wij noemen onder hen: Hendrik II (1002-1024) Hij deed de bisschopszetels bezetten door eminente mannen.
De krachtigste keizer in deze eeuw is wel geweest de meergenoemde Hendrik III (1039—1056.) Na 1046 (synode van Sutry, zie vorig art.) heeft hij gezorgd,
dat 10 jaar lang de pauselijke zetel door duitse pausen bezet werd. Onder deze moet vooral genoemd worden paus Leo IX (1049—1054). Hij bracht bij de aanvaarding van zijn pontificaat een eenvoudige monnik mee, die eenmaal een belangrijke rol zou spelen in de kerk. Wij bedoelen Hildebrand, de latere paus Gregorius VII. Hij was geboren te Saona (Toscane), van zeer eenvoudige afkomst en werd als kloosterling opgevoed in de beginselen van Cluny. Weldra bleek hij een krachtige persoonlijkheid met een onverzettelijke wil. De eerste jaren bleef hij echter op de achtergrond.
•In 1054 stierf paus Leo IX en in 1056 keizer Hendrik III. De laatste werd opgevolgd door zijn 6-jarige zoon, Hendrik IV onder regentschap van zijn onbekwame moeder.
Voor het pontificaat waren echter krachtiger mannen aanwezig, allen zeer gekant tegen de lekeninvestituur door de keizer. Dat moest noodzakelijk fout lopen.
Nu kwam Hildebrand op het appèl. Hg was opgeklommen tot kardinaal en beheerste z\jn collega's, de paus incluis, volkomen. Hij bewerkte de verkiezing van paus Nicolaas II door de kardinalen en een jaar later 1059 werd — door zijn toedoen — besloten, dat voortaan de pauskeuze zou geschieden door het conclave, d.i. het college van kardinalen. De keizer was dus uitgeschakeld. De gelegenheid was ook al te mooi!
Dr Berkhof noemt dit conclave zeer juist: de pauselijke generale staf. Het bestond uit kardinaal-bisschoppen, kardinaal-priesters, kardinaal-diakenen en telde later 70 personen (verg. de 70 oudsten van Israël.)
Toen in 1073 de pauselijke zetel vacant kwam was het te verwachten, dat Hildebrand die bezetten zou.
Nu kon hij zijn idealen verder verwezenlijken en die waren niet gering.
Hij noemde zich volstrekt heerser in de kerk en over de bisschoppen. Hij kon door niemand geoordeeld worden. Hij was bevoegd ook buiten de synoden om te handelen. Hij kon vorsten afzetten en de onderdanen van hun gehoorzaamheid aan de vorst ontslaan!
Bekend is zijn beeld: de paus is de zon, de wereldlijke macht de maan. Gelijk deze haar licht van de zon ontvangt, ontvangt de wereldlijke macht haar heerlijkheid en macht van de paus. Het theocratisch ideaal in zijn uiterste consequenties!
Meedogenloos heeft hij deze beginselen doorgevoerd of trachten door te voeren.
Op de synode te Rome (1074) werd bepaald, dat de priesters ongehuwd moesten zijn. Die gehuwd waren, moesten hun vrouwen en kinderen wegzenden of anders zelf heengaan.
Kerkelijke handelingen, door gehuwden verricht, zijn ongeldig.
In 1075 volgde op de synode van Rome de investituurswet: de investering mocht niet meer door leken geschieden; dus ook door de keizer niet.
Priesters, die het ambt uit de hand van een leek aannamen, moesten worden afgezet en de leenheer, die het feit gepleegd had, zou in de ban worden gedaan.
Dat dit alles tot hevige botsing-en moest leiden, laat zich begrijpen.
In 1076 kwam een synode van duitse bisschoppen te Worms samen en men verklaarde de paus kort en goed voor afgezet.
Toen deed de paus Hendrik in de ban, verklaarde hem voor afgezet en ontsloeg de onderdanen van hun eed en trouw. Een geweldige gebeurtenis. Tot overmaat van ramp vielen vorsten en bisschoppen de keizer af en geboden hem, dat hij zorgen moest, binnen een jaar van de ban ontheven te zijn.
Gregorius was zelfs voornemens over de Alpen te trekken, om voorgoed zijn politieke macht in Duitsland te vestigen. Toen heeft de keizer de bekende tocht naar Canossa gemaakt, waar de paus destijds vertoefde. Driemaal achtereen, op 25—27 Jan. 1077, smeekte hij, gekleed in boetehemd en blootsvoets bij bittere kou, tot de paus toegelaten te worden.
Gregorius aarzelde. Hij begreep zeer goed, dat hij hier twee vliegen in één klap kon slaan: de pauselijke macht verhogen en de politieke macht in Duitsland vestigen.
Nu was de keizer, helaas, naar hem gekomen en wel als boeteling. Als priester mocht hij hem niet verstoten.
Dat heeft hij op aandrang van zijn raadslieden ook niet gedaan. Hij hief de ban op.
Maar wat hij niet deed: hij nam de afzetting niet terug. Voor de Duitsers was de kous af: de ban was opgeheven.
Maar Gregorius moest als politicus zeer teleurgesteld zijn. Inderdaad is het voordeel voor Hendrik geweest. Dat bleek spoedig.
Nog eens verklaarde de paus Hendrik voor afgezet, 't Hielp alles niets.
Nu trok Hendrik weer naar Italië, maar met een leger bij zich. Hij belegerde de Engelenburcht in Rome, stelde een tegenpaus aan en liet zich door deze tot keizer kronen. Gregorius vluchtte naar de in Z.-Italië genestelde Noormannen, maar ook hun hulp kon hem niet baten. Hij stierf 1085 te Salerno in ballingschap. Zijn laatste woorden waren: „Ik heb de gerechtigheid liefgehad en 't onrecht gehaat daarom sterf ik in ballingschap."
De strijd was met de dood van Gregorius niet uit.
Zijn opvolgers traden in zijn voetstappen. Toch met enig verschil. De onbuigzame doorzetting van het theocratisch ideaal maakte plaats voor soepelheid. Het ging nog in hoofdzaak over de lekeninvestituuv. De aanspraak op de wereldheerschappij zette men voorlopig op zij.
Vooral Hendriks zoon, Hendrik V, was even onverzoenlijk als zijn vader. Toch is ten slotte een overeenkomst tussen kerk en staat bereikt: het concordaat van Worms (1122) en de adel van de diocees. De koning (keizer) had het recht personen, die hem niet aanstonden te weigeren. De belening met ring en staf was een zaak der kerk.
Werd de betrokken geestelijke met goederen beleend, dan ontving hij van de leenheer de scepter.
Deze laatste belening geschiedde ev. voor de eerste.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 maart 1951
Daniel | 12 Pagina's
