JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

De grondwetswijziging v a n 1848

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De grondwetswijziging v a n 1848

7 minuten leestijd

Onze hoogste burgerlijke wet is de grondwet, waarin in hoofdtrekken de inrichting van het Staatsbestuur is geregeld; aan het volk rechten zijn gewaarborgd en plichten opgelegd, benevens de regeling van enige sociale aangelegenheden b.v. het onderwijs, zijn voorgeschreven. Alle andere wetten, die tot nadere uitwerking van de grondwet dienen, heten organische wetten en behoren in overeenstemming te zijn met de grondwet.

In de loop der jaren zijn meermalen wijzigingen in de grondwet aangebracht. Om daartoe te geraken, moet eerst bij een gewone wet worden vastgesteld, dat er grond bestaat om de veranderingen, in die wet voorgesteld, in overweging te nemen. Dit in overweging nemen geschiedt door nieuwe Kamers, die ieder met V3 der uitgebrachte stemmen de voorgestelde veranderingen kunnen aannemen.

In verband met het feit, dat het 3 November 100 jaar geleden is, dat een grondwetswijziging, die zeer belangrijk genoemd kan worden, werd afgekondigd, volgt hieronder een schets hoe die wijziging tot stand kwam en wat ze inhoudt.

De regering van Koning Willem I was echt vaderlijk, uitgaande van 't beginsel: alles voor, niets door het volk. En het volk liet zich die koninklijke zorg rustig welgevallen. De Tweede Kamer nam er genoegen mee, dat zij in de belangrijkste zaken van wetgeving en financieel beleid terzijde gesteld werd. Thorbecke zegt over deze tijd o.a.: „Er was een volksvertegenwoordiging, doch zonder wortel in het volk, zonder vastigheid en een algemeen gevoel van belofte, zonder samenhang met een publieke mening, gebruikt om aanneming van het voorgestelde te verkrijgen. Om rekenschap en overtuiging te geven was het niet te doen. De regering bleef in het kabinet, bedekt en geheimzinnig, ook bij het matte gebroken schijnsel van openbaarheid, dat uit de onderhandeling met de Staten-Generaal ontstond. Er waren ministers, maar zonder eigen wil, zodat elk voordeel over de maatregelen van het bestuur onmiddellijk de Vorst trof. Vrije discussie was strijd tegen het koninklijk welbehagen of gezag; en verantwoordelijkheid, de eerste en meest noodzakelijke aller waarborgen, was nergens te vinden dan, waar ze ijdel was, bij de vorst."

Ook Willem II, die in 1840 de troon beklommen had, was verknocht aan het persoonlijk régime. Zeker, in 1840 was een grondwetsherziening tot stand gekomen, waarbij o.a. een beperkte ministeriële verantwoordelijkheid werd ingevoerd. De ministers konden wegens schenden of niet opvolgen van grondwet en wet tot strafvervolging voor de Hoge Raad gedagvaard worden. Voor elk koninklijk besluit werd daaraan het contra-seign, de medeondertekening van de betrokken minister vereist. Wat echter de overige aangebrachte veranderingen van 1840 betreft, stond dadelijk vast, dat zij onvoldoende waren.

In 1844 namen negen letten der Tweede Kamer, met Thorbecke aan 't hoofd, het initiatief tot nieuwe wijziging. Dit wordt genoemd „het voorstel der negen mannen." Het hield ingrijpende veranderingen in o.a. volledige ministeriële verantwoordelijkheid en direct kiesrecht. Tot dusver had men de z.g.n. getrapte verkiezingen voor de Tweede Kamer, de leden werden gekozen door de Provinciale Staten. De leden der Eerste Kamer werden voor hun leven door de Koning benoemd.

Buiten de Staten-Generaal ondervond dit voorstel grote instemming, in de Kamer vond het geen bijval, zodat het niet behandeld werd. Vele leden stonden nl. op het standpunt, dat zo'n gewichtig werk als herziening der hoogste Staatswet van de Kroon behoorde uit te gaan en niet door de volksvertegenwoordiging aan de orde gesteld mocht worden.

Vergeefs was dit werk echter niet, duidelijk was nu kenbaar gemaakt welke wensen dc voorstanders van de grondwetswijziging hadden; in 1848 heeft het zeer zeker z'n invloed doen gelden.

Van Willem II was voorlopig geen stem te verwachten. De komende gebeurtenissen zouden hem echter tot andere inzichten brengen. Allereerst werd al meer en meer duidelijk, dat de Tweede Kamer, hoewel 't nog niet eens zijnde met het radicale voorstel van „de negen mannen, " herziening verlangde. Maar de verandering van 's Konings houding vond vooral oorzaak in de staatkundige gebeurtenissen in de omliggende landen. Begin 1818 had in Frankrijk een omwenteling plaats gehad, waardoor aan 't koningschap van Louis Philippe een eind gemaakt werd en de republiek uitgeroepen werd. In Duitsland, Oostenrijk en Italië gistte het hevig.

De Kroon diende in Maart 27 wetsontwerpen in tot herziening van de grondwet. Belangrijk waren deze voorstellen echter niet, zij werden dan ook zeer koel ontvangen. Het was meer een grondwetsverduidelijking dan een ingrijpende wijziging. Thorbecke, die in die tijd geen Kamerlid was, schreef er van: „een klein, mager schepje uit onze ketel, dat het er bij blijve, is, dunkt mij, onmogelijk." Inderdaad, de Koning kwam tot dezelfde conclusie. Geheel onverwacht ontbood hij de voorzitter der Tweede Kamer, Jhr Mr Boreel van Hogelanden en deelde hem mee, dat, nu de inzichten van de Kamermeerderheid bleken te zijn veranderd, hij ook tot ruimere concessies bereid was. Hij nodigde niet alleen de Kamer uit de ingediende wetsontwerpen te bespreken, maar ook hun wensen t.o.v. de grondwetswijziging kenbaar te maken. Deze mededeling deed de Koning buiten zijn ministers om, die dan ook hun ontslag aanboden. De Koning droeg aan een commissie op een herziening der grondwet te ontwerpen met overweging van de wensen der Tweede Kamer. Ook werd de commissie opgedragen voorstellen te doen ten aanzien van de tot ministers te benoemen personen. Thorbecke werd voorzitter van deze commissie. Zij bestond uit vijf uitsluitend radicale leden. Vier er van hadden zelfs behoord tot de „negen mannen." Aan de gezanten van de grote mogendheden had de Koning te kennen gegeven, in 24 uur van zeer conservatief zeer liberaal geworden te zijn.

In de Tweede Kamer werden alle wetsontwerpen aangenomen, in de Eerste Kamer staakten de stemmen over het ontwerp, behelzende de rechtstreekse verkiezing der Tweede Kamerleden. De Koning wist echter een der tegenstemmers van houding te doen verande-

ren, waardoor het gevaar voor afstemming bezworen was. De behandeling kan nu verder voortgang vinden en 3 November vond de afkondiging plaats.

De voornaamste wijzigingen waren:

1. De Koning werd onschendbaar, de ministers kregen dus de volledige verantwoordelijkheid te dragen, niet alleen strafrechterlijke, maar ook de politieke. Dit laatste houdt in, dat de Kamers de ministers voor elke daad rekenschap kunnen vragen. De macht van de Koning werd dus zeer beperkt. De Koning kreeg het recht om een of beide Kamers te ontbinden, om bij conflicten tussen regering en volksvertegenwoordiging vervroegde verkiezingen mogelijk te maken.

2. De 39 leden der Eerste Kamer zouden gekozen worden door de Provinciale Staten (getrapte verkiezing) uit de hoogste aangeslagenen in de directe belasting. Zij werden dus niet meer door de Koning benoemd, terwijl verdienste en adellijke geboorte werden uitgeschakeld, de Kamer werd nu de vertegenwoordigster van de geldaristocratie. De zittingsduur was 9 jaar, om de 3 jaar moest V3 deel aftreden.

Voor de Tweede Kamer werd directe verkiezing ingevoerd. De leden werden gekozen voor de tijd van 4 jaar, terwijl om de 2 jaar de helft aftrad. Aan de meerderjarige, mannelijke Nederlanders, die een zekere som aan directe belasting betaalden, werd het kiesrecht toegekend. Het aantal leden wisselde, op elke 45.000 zielen werd één lid gekozen.

De vergaderingen der Staten-Generaal werden openbaar, beide Kamers kregen het recht van interpellatie d.i. het recht een minister inlichtingen te vragen over een onderwerp, dat niet aan de orde van behandeling is. De Tweede Kamer kreeg bovendien het recht van enquête d.i. het recht van onderzoek om buiten de regering om allerlei inlichtingen in te winnen en het recht van amendement d.i. het doen van een voorstel tot wijziging of verbetering in de redactie of de inhoud van enig wetsartikel.

3. In plaats van een tweejarige kwam een jaarlijkse begroting. Uitdrukkelijk werd geboden alle uitgaven op de begroting te plaatsen.

4. De alleenheerschappij van de Koning over de koloniën nam een einde, doordat van bepaalde onderwerpen werd bepaald, dat zij bij de wet, dus met samenwerking der Staten-Generaal geregeld moesten worden.

5. De burgers kregen verschillende rechten als: het recht van vereniging en vergadering, onschendbaarheid van het briefgeheim, gelijke bescherming van alle kerkgenootschappen en vrijheid van onderwijs (te voren was voor het oprichten van een bijzondere school een uitdrukkelijke vergunning van de Overheid nodig.)

6. Veel onderwerpen moesten voortaan bij een wet worden geregeld.

7. Een Provinciale wet zou de bestuursinrichting van de Provincie, een Gemeentewet die van de Gemeenten regelen. Ook hier kwam direct kiesrecht en verdween de adel als politieke stand.

De grondwetswijziging 1848 is tenslotte met deze woorden samen te vatten: na 1848 heeft in ons land het parlementaire stelsel het monarchale vervangen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 november 1948

Daniel | 8 Pagina's

De grondwetswijziging v a n 1848

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 november 1948

Daniel | 8 Pagina's