JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Onze Catechismus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze Catechismus

5 minuten leestijd

Door de wederbarende werkingen des Heiligen Geestes wordt het hart, dat gesloten is, geopend. Het hart van Lydia werd geopend en zij gaf acht op het Woord, dat gesproken werd door Paulus. Door de zonde is het hart des menschen gesloten voor den Heere en het kan alléén door de almachtige kracht van Zijne Genade geopend worden.

Door de wederbarende werkingen des Heiligen Geestes wordt het steenen hart weggenomen en een vleeschen hart geschonken. Gelijk het vleesch des menschen gevoel heeft, krijgt men gevoel van zijn ongeluk en Godsgemis. Nu wordt het ingezien, hoe gevoelloos de mensch omtrent die geestelijke en eeuwige dingen is in den staat der ellende van nature.

Door de wederbarende werkingen des Heiligen Geestes wordt het hart, dat dood is door de zonde en misdaden levend gemaakt en de Goddelijke natuur deelachtig. Wat uit God geboren is zondigt niet en wenscht heilig te leven tot verheerlijking van den Heere.

Door de wederbarende werkingen des Heiligen Geestes wordt de mensch, die dwaas is, wijs gemaakt tot zaligheid. Hij krijgt nu een geestelijke kennis van God in Goddelijke zaken. Hij gaat zijn dwaasheid belijden en beweenen, daar hij, toen de dwaasheid nog gebonden was in zijn hart, den dood verkoos boven het leven.

De Heere komt met de wederbarende werkingen des Heiligen Geestes tot in de binnenste deelen des menschen. „Hij opent het hart, dat gesloten is; Hij vermurwt, dat hard is; Hij besnijdt, dat onbesneden is. In den wil stort Hij nieuwe hoedanigheden en maakt dat die wil, die dood was, levend wordt; die boos was, goed wordt; die niet wilde, nu metterdaad wil; die wederspanning was, gehoorzaam wordt; Hij beweegt en sterkt dien wil alzoo, dat hij als een goede boom vruchten van goede werken kan voortbrengen." „Deze wedergeboorte, vernieuwing, nieuwe schepping, opwekking van de dooden en levendmaking, werkt God zonder ons in ons", zegt onze Belijdenis. Het is niet afhankelijk van des menschen welwillendheid, wedergeboren of niet wedergeboren te worden. „Het is een gansch bovennatuurlijke, een zeer krachtige en tegelijk zeer zoete, wonderbare, verborgene en onuitsprekelijke werking des Heiligen Geestes".

Hiermede heeft de onderwijzer de Pelagianen, Socinianen en Remonstranten veroordeeld, door het eenzijdige werk van Gods Genade met klaarheid op grond van de Waarheid te verdedigen en dat wordt door de oprechten van ganscher harte omhelsd.

Wie wederbarende Genade deelachtig is, heeft bij den dag behoefte aan de vernieuwing des gemoeds om dezer wereld niet gelijkvormig te worden. Het kan zoo dor en doodig zijn in onze harten, zoodat de vraag rijst: „Wat onderscheid mij van de wereld?" Voor die innerlijke onderscheiding van de wereld hebben wij de lieve en dierbare werking des Heiligen Geestes van het begin tot aan het einde van den weg noodig. Laten wij die Goddelijke bearbeiding in het gebed en in de onderzoekingen des Woords van den Heere begeeren. Denk niet, dat wij met het deelachtig worden van de wederbarende werkingen des Geestes in staat zijn 't kwade te laten en 't goede te doen, zonder de dagelijksche bearbeiding van dien dierbaren Geest. Maar al te veel wordt dit uit het oog verloren en dat doet in ons een groote slordigheid ontstaan en vragen: „Wat onderscheidt mij van de wereld?" Die geestelijke onvruchtbaarheid en dorre doodigheid heeft altijd hare oorzaak in ons. Is u met uw keus en werkzaamheden soms een bekeerd mensch geworden en heeft u daarmede uwe afhankelijkheid van den Heere verloren, dan is dat reeds een oorzaak van uwe verachtering.

Met het licht van de wederbarende werkingen des Geestes moeten wij niet wat worden en denken wat te kunnen, maar blikken in onzen diepen val tot verootmoediging voor het aangezicht des Heeren. Let op hetgeen wij gehad hebben in den staat der rechtheid om meer kennis te bekomen van de ontaardheid der zonde, welke wij in en met Adam hebben bedreven. Het is goed en noodzakelijk, dat wij weenen over onze dadelijke zonden, maar beter, dat wij leeren treuren over onze erfzonde. Hier kan men zichzelf niet meer tegenvallen, daar men er van overtuigd is, alleen maar te kunnen zondigen en dat doet ons in een diepe afhankelijkheid des harten Gods Genade inroepen. Door Zijne Genade is het alleen mogelijk het staande te houden tegenover de zonde.

In het tuchthuis komt de tuchtmeester door de werkingen des Heiligen Geestes ons niet alleen te veroordeelen in onze ongerechtigheden, maar ook te ontdekken aan de verdoemelijkheid van onze eigen gerechtigheid. In Zondag twee werd het ons gezegd, hoe slecht wij zijn, maar in deze Zondagsafdeeling wordt het ons geleerd, dat wij geheel onmachtig zijn en dat de oorzaak van die onmacht ligt bij ons. U is zonder de wederbarende werkingen des Heiligen Geestes onbekwaam tot eenig goed en geneigd tot alle kwaad en dat moet u hier leeren. En dat de Heere de oorzaak niet is van deze totale onmacht is u bewezen uit den staat der rechtheid, waarin u gesteld waart door den Heere. De mensch komt met zijn eigengerechtigheid en wettische dienstbaarheid God tot een leugenaar te stellen, door zijn totale onmacht wel niet in de leer, maar in de beleving te loochenen. Al de verwachting, welke u kwaamt te koesteren van de onderhouding der wet, is daarvan een bewijs. Bovendien komen wij door die wettische dienstbaarheid en eigengerechtigheid den Heere Jezus te kruisigen en het bloed des Testaments onrein te achten. Onvermoeid neemt de tuchtmeester ons hier onder zijne bearbeiding door de werkingen des Heiligen Geestes om ons uit onszelf uit te drijven om de redding der ziel en de zaligheid des harten buiten onszelf te leeren zoeken. De kamerling kon het in zichzelf en in zijn godsdienst niet meer vinden en dat deed hem uitzien naar een Ander. Hierom bleef hij staan voor de vraag: „Spreekt de profeet hier van zichzelf of van een Ander?" Spreekt de profeet hier van zichzelf, dan is het niet meer dan een martelaarsgeschiedenis en dat kan hem niet redden, daar hij uitziet naar een Ander, dat is naar een Borg.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 februari 1947

Daniel | 8 Pagina's

Onze Catechismus

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 februari 1947

Daniel | 8 Pagina's