JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Kerkgeschiedenis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerkgeschiedenis

§ 9. MARCION.

6 minuten leestijd

 

Marcion heeft een stelsel opgebouwd, dat hier en daar wel herinnert aan de Gnostiek, maar dat er innerlijk toch geheel vreemd aan is. De Gnostiek wortelt in het heidendom, maar Marcions leer komt uit het Christendom op. Beide systemen raken elkander niet in den wortel, maar in de vertakkingen. Het gemeenschappelijke in beide stelsels is de verwerping van het Oude Testament en de leer van den Scheppingsgod, die tegenover den Nieuw-Testamentischen Verlossingsgod staat. Nu was de tijd voor verwerping van het Oude Testament wel heel geschikt. Dat was immers het boek der Joden en in die dagen waren de Joden bijzonder gehaat. Zij waren namelijk omstreeks 't jaar 132 een opstand begonnen tegen de Romeinen, onder leiding van den „Messias" Bar-Cochba, en vreeselijk te keer gegaan tegen de Jodenchristenen. Die opstand is in 135 door de Romeinen gesmoord in het bloed van een half millioen Joden.

In Marcions leer komt die vijandschap tegen het Jodendom heel sterk uit! Dat zullen wij straks zien bij de bespreking van zijn stelsel. Maar eerst moeten wij zijn levensloop even bezien.

Marcion was een rijke reeder uit Sinope, een plaats in de Klein-Aziatische provincie Pontus. Omstreeks 139 ging hij naar Rome en daar trof hem zeer sterk de eigengerechtigheid en wettische geest. De kerk van Rome had den invloed van haar heidensche omgeving ondergaan en de offerleer van de Romeinsche heidenen was: „O Goden, hier geef ik U iets, opdat gij mij in ruil daarvoor weer iets teruggeeft". Zoo leefde in de gemeente te Rome deze opvatting: „Ik geef mijn goede werken, mijn tranen, berouw, gebeden en dankbaarheid; in ruil daarvoor ontvang ik de zaligheid."

In 't vervolg zullen we zien, hoe op die wijze in de verschillende rijksdeelen ook verschillende theologieën ontstaan zijn, waardoor vaak veel twist is ontstaan. Hier begint het trouwens al met Marcion. In zijn geboorteland, Klein-Azië, trad die wettische geest niet zoo sterk op den voorgrond. Maar als hij ze in Rome zoo sterk uitgesproken vindt, dan keert hij zich er bijzonder fel tegen en slaat hij zoo om in wetsbestrijding. Zijn leer is namelijk deze:

De Wet is een uitvinding van den Scheppergod, dat is de God der Joden, die deze minderwaardige wereld heeft geschapen. Zijn regel is: Oog om oog, tand om tand. De Verlossingsgod was tot Christus' komst steeds onbekend. Christus heeft Hem geopenbaard als de barmhartige en liefderijke God, Die Zich, alléén uit genade, ontfermt over de minderwaardige wereld en Zijn Zoon zendt in een schijnlichaam, om haar te verlossen. De Jodengod brengt Zijn schijnlichaam echter aan het kruis en wordt door die daad voor God onrechtvaardig. Hij zal dan ook evenals alle Wetsdienaars ten verderve gaan. Doordat de Jodengod nu is uitgeschakeld, is daarmee ook de wet vervallen. Het geloof alléén geldt nu ter zaligheid en daaraan is ook verbonden de onthouding van vleesch, wijn en huwelijksgemeenschap. Onze lichamen, die stoffelijk zijn en dus van lagere orde, zullen niet opgewekt worden, maar vergaan, zooals ook hun Schepper vergaan zal.

Wij zien wel, dat Marcion niets van farizeïsme moest hebben. Hij beriep zich op Paulus, voor wien hij groote voorliefde had. Maar intusschen heeft hij hem toch volkomen misverstaan. Paulus noemt de wet immers heilig en rechtvaardig en goed. Dus ook den Wetgever! De mensch is gevallen en daardoor heeft de wet geen kracht meer om te rechtvaardigen, maar haar vloekende en veroordeelende kracht heeft zij ten volle behouden. God moet volmaakt gediend worden. Dat is Hij waardig. En nu is Christus een vloek geworden voor Zijn volk, om de vloek der wet voor hen weg te nemen en de gerechtigheid der wet te verwerven. Daartoe moest Christus ook in een ware menschelijke natuur op aarde komen en in die natuur lijden en sterven.

Van die diepte in Paulus' brieven heeft Marcion niets verstaan. Hij heeft er maar oppervlakkig afgeschept wat hem te pas kwam en goed leek, maar hij is niet in de diepte afgedaald. Had hij dat gedaan, dan zou hij tot reformatie geweest zijn in Rome's gemeente, ja, in heel de kerk. Nu is hij, nadat hij zijn stellingen had blootgelegd, in 144 in den ban gedaan en afgesneden als ketter. En dat was zeer terecht! Fel is hij ook door de kerk bestreden. Men heeft hem „den eerstgeborene van Satan" genoemd.

Marcion heeft toen een eigen kerk gesticht en die kerk goed georganiseerd. Hij gevoelde wel, dat hij verschillende boeken van het Nieuwe Testament moest loslaten, om zijn leer vol te houden. Nu was er in die dagen ook nog geen algemeene erkenning van al de Nieuwtestamentische boeken, dus daarom kon hij dat des te gemakkelijker doen. Hij koos het Evangelie van Lucas en 10 brieven van Paulus, die hij alle min of meer omwerkte. Dat was voor hem de Nieuw-Testamentische kanon, d.w.z. de lijst, waarop de voor Goddelijk gehouden boeken voorkomen. Vandaar onze uitdrukking: Kanonieke boeken. Marcion maakte dus een eigen kanon, en stelde zich daarmee, evenals de Gnostieken, niet onvoorwaardelijk onder Gods Woord, maar er boven.

Reformator was Marcion dus niet, maar scheurmaker. Toch heeft zijn actie gunstige gevolgen gehad. Daarover zal een volgend hoofdstuk ook handelen, maar hier kunnen we alvast zeggen, dat de kerk toch van haar wettische gestalte en farizeïsme is teruggeroepen. Marcion had wèl de kwaal der kerk gezien, en niet den weg der genezing ontdekt, maar toch heeft zijn alarm voor de kerk gunstig gewerkt. Zoo heeft God een krommen stok gebruikt voor een rechten slag. En het is weer bewaarheid, dat de Heere Zijn kerk in stand hield en daarom alle dingen haar deed medewerken ten goede.

RECTIFICATIE. In § 7 van de Kerkgeschiedenis (Daniël no. 13) staat een minder goed gekozen zin. Daar wordt de grondregel van goede werken aldus omschreven: „Niets doen om verlost te worden, maar alles doen, omdat ge verlost zijt". Lees inplaats van deze zin het liever zoo: „Goede werken zijn niet die daden, welke geschieden, opdat ik daardoor voor God gerechtvaardigd moge worden, maar die zijn het, welke volbracht worden uit dankbaarheid, omdat ik door het geloof in Christus voor God rechtvaardig ben.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 januari 1947

Daniel | 8 Pagina's

Kerkgeschiedenis

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 januari 1947

Daniel | 8 Pagina's