Is vrijwilliger zijn geoorloofd?
Enige tijd geleden, hoorden wij eens, dat iemand, aan wien werd medegedeeld het sneuvelen van een vrijwilliger in Indië, daarop antwoordde: „Dat is vrijwillig de dood in". Bedoelde persoon en met hem mogelijk meerderen, staat dus op het standpunt, dat vrijwillig dienstnemen in het leger, ongeoorloofd zou zijn, want dit gezegde sluit toch in, dat de gesneuvelde vrijwillig zijn leven zou hebben verkort.
De vraag is nu: Is dat zo? Men kan zo gemakkelijk iets veroordelen, maar...... zijn daar gronden voor in de Heilige Schrift?
Wanneer wij het Richterenboek opslaan; wat al overwinningen zijn daarin beschreven met vrijwilligerslegers. Om daaruit slechts één voorbeeld te noemen: Hoe prijst Debora in Richt. 5: 18 de stammen van Zebulon en Nafthali, als een volk, dat zijn ziel versmaad had ter dood, toen Barak ze ten strijde riep.
Ruben, Gilead, Dan en Aser werden daarentegen niet geprezen, maar hun houding werd gelaakt, omdat zij om allerlei oorzaken thuis waren gebleven.
En David, zijnde in de vesting (2 Sam. 23: 15) terwijl der Filistijnen bezetting in Bethlehem was, kreeg lust en zeide: „Wie zal mij water te drinken geven uit Bethlehems bornput?" Wat is dat anders dan: „Vrijwilligers voor!" En „helden" worden die drie genoemd, die doorbraken. 't Had toch wel hun leven kunnen kosten! Ook in 2 Sam. 5: 8 belooft David promotie aan diegenen, die de Jebusieten zullen slaan.
Zo zouden wij kunnen doorgaan.
Zou uit deze voorbeelden niet mogen worden afgeleid, dat „vrijwillig dienstnemen" op zich zelf geoorloofd is, ja prijzenswaardig kan zijn?
Wat nu de praktijk betreft. De grote vraag is, hoe en waarom neemt iemand vrijwillig dienst. Wat drijft hem? Is het de zucht naar avontuur, is het om zich uit te kunnen leven, ver van het waarschuwend en vermanend woord van ouders en opzieners der Gemeente, is het om de band van het huwelijk los te maken, zo niet te verbreken of uit andere goddeloze drijfveren. — Niet sterk genoeg kan dit veroordeeld worden. — Maar, spruit het uit oprechte vaderlandsliefde, gevoelt men het zijn plicht (zo als ook vele van onze vroegere vaderlandse helden), durft men met een vrije consciëntie den Heere om Zijn hoge gunst en goedkeuring vragen in die weg, welnu dan staat het er mee, als met de keuze van elk ander beroep. Dan geloven wij, dat ook in die weg Gods gunst ervaren kan worden. Er zijn ook beroepen in de maatschappij, aan de uitoefening waarvan levensgevaar verbonden is. Wij hebben in elke weg de bewarende hand des Heeren nodig. En hoe gelukkig zijn zij, die behoren tot dat vrijwillig volk, waarvan wij lezen in Psalm 110:3. De Heere geve ons genade, om vrijwillig te kiezen de banier van Koning Jezus. Dan zullen wij ook een goed vrijwilliger kunnen zijn in het aardse leger en een goed burger in de maatschappij.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 december 1946
Daniel | 8 Pagina's
