JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Bijbelse overdenking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bijbelse overdenking

GRAVEN.

6 minuten leestijd

„En hij zeide tot mij: Menschenkind! graaf nu in den wand". Ezechiel 8: 8a.

Ezechiel zit in zijn huis, in de zesde maand, op den vijfden der maand, als de hand des Heeren daar over hem valt. Tusschen den hemel en de aarde wordt hij bij de haren zijns hoofds naar Jeruzalem gebracht. Naar Jeruzalem!! Niet naar een andere heidensche plaats of stad; neen, naar Jeruzalem. Daar zal hij de gruwelen zien. Hij schrikt bij het aanschouwen van zooveel ongerechtigheid. Evenwel, hij moet graven, dieper en dieper. Geen erg begeerlijk werk. Graven kunnen we niet, willen we niet. Hoe zal het kunnen, dat we gaan graven. Ja toch, bij onze buren, bij anderen. Dan is er heel wat te graven. In die kerk deugt het niet. Men is er buitengewoon ver weg. In dat genootschap is het nog veel erger. Men heeft de waarheid verkwanseld en loopt willens de duisternis al meer tegemoet en in.

Bij dien dominé is het noodig, dat we eens duchtig de spa er in zetten, want het lijkt nergens op met hem. Bij een anderen leeraar is het noodig, dat er eens geducht huis gehouden wordt. Die ouderling moest eens terdege op zijn teenen getrapt worden. In dat huisgezin is het een geweldige wanorde, ginds is het buitengewoon noodzakelijk, dat er eens ingegrepen wordt. Wat is het een ellende bij dat kind van God. We hebben het buitengewoon druk met het graven bij anderen. O, wat bezorgen we ons zelf veel arbeid, om bij anderen te graven en we zien ons eigen omgeving, en huis en hart vooral voorbij. We hebben het druk met alles, behalve met graven in eigen omtrek. Ezechiel wordt allereerst op zichzelf gewezen. Menschenkind. Voordat de Heere hem naar anderen laat kijken moet hij eerst weten, dat hij een menschenkind is. Dat zegt al genoeg. Als we slechts eens een weinig meer onze benaming ter harte mochten nemen, ik vermoed, dat we niet zooveel van anderen te zeggen zouden hebben. Menschenkind, hoe menigmaal herinnert de Heere Zijn knecht daaraan. Het schijnt dat Gods knecht er in het bijzonder bij bepaald moet worden. Zou dat ook nog wat te zeggen hebben misschien voor de knechten van onzen tijd? Kennen de dominé's wel voldoende de aanspraak des Heeren tot Ezechiel? We kunnen het wel aardig toepassen op anderen en collega's. Maar ai zeg, kennen we ons wel terdege menschenkinderen? Och dat de Heere nog eens krachtdadig ons bekend maakte met ons menschenkind zijn.

We zouden eerlijk niet zooveel van anderen te zeggen hebben. Graven naar de diepte van onze verdorvenheid, en gedurige verkeerdheid. Onze eigenliefde geeft al voldoende oorzaak om te graven en van schaamte voor God te buigen, alsmede voor elkaar. Graven naar wat we in Adam geworden zijn, en in ons zelf blijven. Paulus had bij dat graven wat ontdekt, n.1.: als hij het goede wilde doen, dat dan het kwade hem bijlag. De Heere zegt: Hoe zult gijlieden, die geleerd hebt kwaad te doen, ooit kunnen goed doen. Graven naar de verborgenheden Gods. Die te kennen het eeuwige leven is. O, wat laten we die goudmijn van Godskennis dikwijls rusten. Hoe meer die Godskennis ons gegeven mag worden, te meer zullen we kennis van onszelf bekomen. Een groote gruwel van ongerechtigheid leert Gods volk zich kennen door dat graven, dat de Heere ze geeft te doen. Dat beeld in den wand; een beeld der ijvering. Zie, dat beeld zit in ons hart. Dat is die bittere erfenis uit het Paradijs om als God te wezen. Graaf dieper menschenkind en de gruwelen raken niet ten einde. Slijk en modder zullen er worden opgebracht bij dat graven. Schrikken zullen we van ons zelf, indien er maar een weinig mocht gegraven worden. Neen, het is niet een werk dat aangenaam is voor onze natuur. We beginnen er dan niet aan. Er over praten gaat beter, maar het beoefenen, dat is een werk, dat door genade verricht wordt. Mijn vrienden, het is een nuttig en kostelijk werk om te graven naar de verschillende gruwelen die we constateeren op alle terrein des levens. Maatschappelijk is er heel wat te graven, en het zal blijken, dat er niet veel goeds opgedolven wordt. Wat al een schreeuwende opeenhooping van ongerechtigheid. Ziet ge het op het terrein van de kerk. Het is om bij te schreien. Christelijke dansclubs enz. Graaf vrij naar al dat goddelooze en Godonteerende en schuw het als de pest wijl het verderfelijk is voor Uw ziel en lichaam. Maar och, zult ge dan toch bij dat graven ook niet vergeten, en vooral niet vergeten eigen omgeving, en dan in den meest uitgebreiden zin van het woord? Ik bedoel daarmede eigen kerk, eigen gemeente, eigen huis, eigen hart. Zouden we een weinig liefde tot God en de waarheid kunnen vinden? Waar is de oprechtheid voor en met en tegenover elkander?

Waar de liefde? Waar het dragen van elkanders lasten? Is er niet een verbijten en vereten van elkander? Graaf maar hoor, diep, zeer diep, en ge zult schrikken van de gruwelen. De Heere liet Ezechiel zien dat de oudsten het zeer erg maakten. O, dat de Heere ons bekend make met wat we zijn. We zouden ons voor God in de diepste verootmoediging buigen. Graaf in eigen hart, gij allen, die dit leest. We hebben het noodig, opdat onze hoogmoed zal gebroken worden en ootmoed ons siere. Is ons eigen hart niet een saamknoopsel van ongerechtigheid en een gansch bittere gal? Graaf vooral jonge vrienden in eigen hart opdat we met de verzamelde kennis, hoe nuttig ook op zichzelf en prijzenswaardig, niet de hoogte in gaan.

En dat doen we van nature. Graaf naar de verlorenheid onzer staat, waarin we allen liggen, opdat er een roepen geboren worde naar God. Graven in de zalige verborgenheid van Christus. De apostel deed het als hij zeide: Opdat ik Hem kenne, en de kracht Zijner opstanding. Zoo moge ons de Heere schenken te graven naar de gruwelen in het huis Gods, opdat we genade verkregen om daar tegenover te mogen graven naar de zaligheden die er in God zijn ten eeuwigen leven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 september 1946

Daniel | 8 Pagina's

Bijbelse overdenking

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 september 1946

Daniel | 8 Pagina's