JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Het Koninkrijk Gods

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Koninkrijk Gods

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

1. Inleiding

De uitdrukking „Koninkrijk Gods" of „Koninkrijk der hemelen" is zeer bekend. Het blijkt echter niet eenvoudig te zijn, tot een scherp omlijnde omschrijving te komen van de inhoud van deze woorden. Een nauwkeurig onderzoek van de Heilige Schrift met betrekking tot haar spreken over het „Koninkrijk Gods" is daarom een eerste vereiste. Zo'n onderzoek is des te meer noodzakelijk, daar in moderne theologische literatuur vaak op zeer nonchalante wijze wondt omgegaan met kardinale begrippen uit de Schrift. Men spreekt bijv. veelvuldig over het „komende Godsrijk" of over „tekenen van het Rijk", zonder zich voldoende rekenschap te geven, of te willen geven) van de wijze waarop Gods Woord over het Rijk Gods spreekt. Velerlei moderne theologische stromingen hebben zelfs een voorkeur voor vage, ongedefinieerde termen( denk bijv. aan de uitdrukking: „tekenen van de hoop stellen".

Éérste vraag die wij onszelf moeten stellen is daarom: wat zegt Gods Woord over het Koninkrijk Gods?

2. Het oude testament

De woordverbinding „Koninkrijk Gods" is in het Oude Testament niet te vinden. Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat ook de zaak, die met de uitdrukking wordt aangeduid, onbekend is! De punten, waarop wij scherp dienen te letten, zijn:

a. het koningschap heeft in Israël pas gestalte gekregen in de nadagen van de richteren. In 1 Samuël 8 begeert het volk een koning, enerzijds vanwege het schandelijk slechts richten van de zonen van Samuël, anderzijds wegens hun begeerte te zijn gelijk al de volken rondom hen, vgl. vers 5. In het ongenoegen Gods ontvangen zij dan koning Saul.

Slechts de dynastie van David is in Gods gunst, lvg. Psalm 89 : 21. Wij mogen echter de zaak niet simplistisch voorstellen, als zou Israël geen koning mogen hebben. Immers, reeds in de Thora, in Deuteronomium 17, vinden wij de „koningswet", waar Mozes het volk op Gods bevel in de velden van Moab vermaant, dat zij, wanneer zij in het beloofde land een koning begeren zullen, slechts hem tot koning over zich zullen stellen, die de Heere verkiezen zal. Israël kende daarom een legitiem koningschap. Een zeer kenmerkend onderscheid tussen het koningschap van Israël en dat der omringende volkeren blijft, dat noch in Juda, noch ook in Israël, de koning ooit als god vereerd wordt, zoals dat wèl gebeurde in Babel en in Egypte.

b. van grote betekenis voor de gedachte van het „Koninkrijk Gods" in het Oude Testament zijn de zgn. ,,koningspsalmen", waar in het algemeen gesproken wordt over ,ydle Koning" of „Mijn Koning". Onderzoek dit nauwkeurig in Psalm 2, 20, 21, 45, 72.

Het is in de moderne exegese een zeer omstreden zaak, of deze Psalmen messiaans te noemen zijn, m.a.w. of zij van Christus profeteren. Het is bijbels-exegetisch verantword dit te doen, hoewel men wel voorzichtig moet onderscheiden tussen een strikt messiaanse Psalm als Psalm 2 en een Psalm, die zowel van David als van Christus spreekt, bijv. Psalm 20.

c. een gedachte, die als een gouden draad door het Oude Testament heenloopt, is dat de Heere Koning is. Bijzonder sprekend zijn de Psalmen 47, 93, 96, 97, 99 (de Heere regeert, lett.: de Heere is Koning). Zijn koninkrijk heerst zowel in het algemeen over het wereldrond (Psalm 103), als ook in het bijzonder over Zijn bondsvolk Israël. Van belang is het wel hierbij op te merken, dat die aanduiding van de Heere als Koning eerst betrekkelijk laat in het Oude Testament gevonden wordt( voor het eerst bij Bileam in Numeri 23 : 21).

d. het woord „koninkrijk" wordt veel gebruikt. Meest wordt het gebezigd als gesproken wordt over aardse koninkrijken, maar ook het „Koninkrijk Gods" wordt ermee aangeduid: zo in Psalm 22 : 29, Psalm 45 : 7, Psalm 145 : 13 en andere plaatsen. Zeer vaak komt het woord voor in het boek Daniël (24 maal!). Vooral in Daniël 2 : 44 wordit duidelijk over het „Koninkrijk Gods" gesproken (de steen, afgehouwen zonder handen: de God des hemels verwekt een Koninkrijk, dat in der eeuwigheid niet zal verstoord worden!). Zeer duidelijk is ook Daniël 7 : 14, waar aan de Zoon des mensen heerschappij, eer en het Koninkrijk gegeven zal worden: „Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet vergaan zal, en Zijn Koninkrijk zal niet verdorven worden".

3. Het rabbijnse jodendom

Slechts zeer summier een enkele opmerking hierover:

— men koesterde overwegend sterk aards gerichte opvattingen over het „Koninkrijk Gods". Veelal verstond men in het rabbijnse jodendom ten tijde van het Nieuwe Testament onder het komende Godsrijk een tot grote luister en bloei komen van de joodse natie, zoals in de dagen van Salomo. Alle volkeren dier aarde zouden zich dan weer buigen aan de voeten van Israëls God en ook aan de voeten der joden. Zelfs op de discipelen blijkt deze misvatting van het „Koninkrijk Gods" invloed te hebben gehad. Jarenlang hebben ook zij aards gerichte gedachten omtrent Gods koninkrijk, ondanks bijv. de waarschuwing van de Heere Jezus in Lukas 17 : 20. Zien wij deze oude interpretatie van het „Koninkrijk Gods" niet aan ale kanten in deze tijd weer levend worden?

— men sprak in het Jodendom ten tijde van het Nieuwe Testament liever niet over het „Koninkrijk Gods", maar over het „koninkrijk der hemelen", hetgeen wel te verklaren is uit de bekende vrees, de Naam Gods te gebruiken. In het Nieuwe Testament worden beide uitdrukkingen naast elkaar gebruikt.

— een bekende uitdrukking in het jodendom was, dat men „het juk van het koninkrijk der hemelen op zich nemen" kon. M.a.w.: door eigen doen en laten meende men zich tot het koninkrijk der hemelen toegang te kunnen banen. In scherpe tegenstelling hiermee staat het woord van Christus in Johannes 3 : 3 tot de „leraar Israëls", Nicodemus!

4. Het nieuwe testament

Wij vinden in het Nieuwe Testament een verscheidenheid van uitdrukkingen, die nagenoeg synoniem zijn: het koninkrijk, het koninkrijk der hemelen, het koninkrijk Gods, het koninkrijk des Vaders. Het zou onjuist zijn, tegenstellingen of nuanceverschillen te gaan zoeken tussen deze begrippen. Mattheüs, die schrijft voor een voornamelijk joodse groep van lezers, gebruikt vooral de aanduiding „koninkrijk der hemelen", terwijl Markus en Lukas, vooral tot heidenen zich richtend, liever spreken van het „koninkrijk Gods".

Wij mogen stellen, dat het hart van de prediking van de Heere Jezus de prediking van het koninkrijk der hemelen is. Reeds bij Johannes de Doper vinden wij de verkondiging van de nabijheid van het koninkrijk, en de daaruit voortvloeiende noodzaak, zich te bekeren, vgl. Matth. 3 : 2. En Christus Zelf predikt met dezelfde woorden als Zijn voorloper bij het begin van Zijn openbare prediking op aarde: Matth. 4 : 17.

Om nu op de aard en de betekenis van het „koninkrijk Gods" enig zicht te krijgen, is het wellicht raadzaam onszelf enige vragen te stellen en daarop in Gods Woord een antwoord te zoeken.

—• Is het ,,Koninkrijk Gods" een aards koninkrijk?

Het antwoord zal duidelijk „neen" moeten zijn. Zeer scherp heeft de Heere Jezus dit Zelf voor Pilatus uitgesproken in Johannes 18 : 36: „Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld . . ." Alles draait voor Pilatus in het rechthuis immers om deze éne vraag, of Jezus pretendeert een aards koning te zijn. Wanneer Pilatus van het tegendeel overtuigd raakt, zoekt hij Jezus los te laten. Overigens moeten wij wél voor ogen houden, dat het woord van Christus „Mijn Koninkrijk is niet van hier" niet inhoudt, dat Zijn Koninkrijk geen betekenis zou hebben voor het aardse leven en samenleven en zich puur zou beperken tot het innerlijke leven.

— door wie is of wordt het ,,Koninkrijk Gods" tot stand gebracht?

Van grote betekenis is hier de uitdrukking „het Koninkrijk Mijns Vaders". Het koninkrijk is bereid, van de grondlegging der wereld voor de gezegenden des Vaders, vgl. Matth. 25 : 34. Het is des Vaders welbehagen, Zijn klein kuddeken het Koninkrijk te geven, Lukas 12 : 32. De Heere Jezus verordineert Zijn apostelen het Koninkrijk, (Hij schenkt het hun als erfenis), tegelijkerwijs Zijn Vader dat Hém verordineerd heeft, Lukas 22 : 29. Uit deze en andere teksten wordt duidelijk, dat de Kerk het Koninkrijk niet bereidt, maar dat zij een reeds toebereid Koninkrijk ontvangt. Zij beërft het Koninkrijk!

— wie zijn de onderdanen van het ,,Koninkrijk Gods"?

Van belang is hier de notie van het „ingaan" in Gods Koninkrijk, hetgeen nooit zal kunnen zonder dat iemand wederom geboren wordt, vgl. het gesprek van Jezus met Nicodemus in Johannes 3. Het is lichter, dat een kemel ga door het oog van een naald, dan dat een rijke in het Koninkrijk Gods inga, Lukas 18 : 25. Wij moeten door vele verdrukkingen ingaan in het Koninkrijk Gods, Handelingen 14 : 22. Het Koninkrijk der hemelen wordt geweld aangedaan en de geweldigers nemen hetzelfde met geweld, Mattheüs 11 : 12 (de kanttekenaren „die met grote ernst en ijver naar de zaligheid trachten, als die met geweld iets tot zich willen trekken"). Die niet in het Koninkrijk zullen ingaan, zullen verloren gaan. Wij moeten er ook op wijzen, dat Gods Woord spreekt over tweeërlei kinderen des Koninkrijks: kinderen des Koninkrijks zullen uitgeworpen worden in de buitenste duisternis, Mattheüs 8 : 12.

— is het ,.Koninkrijk Gods" reeds gekomen, of moeten wij het nog verwachten?

Het antwoord op deze vraag is niet eenvoudig. Wij stuiten hier op een dubbele rij van Schriftwoorden: enerzijds de teksten, die spreken van een reeds aanwezig zijn van het koninkrijk, of van een spoedig komen daarvan in de dagen waarin de apostelen nog leefden. Luk. 17 : 21. Wij denken vooral aan de woorden over het nabij gekomen zijn van het Koninkrijk; ook aan het bekende woord van Christus: „Voorwaar, Ik zeg u, dat er sommigen zijn van degenen die hier staan, die de dood niet zullen smaken, totdat zij zullen hebben gezien, dat het Koninkrijk Gods met kracht gekomen is", Markus 9:1. Wij zullen hier zeker moeten denken aan de volheid van de nieuw-testamentische bedeling, zoals die met de uitstorting van de Heilige Geest tot stand is gekomen. Soms wordt de uitdrukking „Koninkrijk Gods" gebruikt als een aanduiding van de Heere Jezus Zelf: Hij is als het ware het Koninkrijk Zelf; „maar indien Ik door de Geest Gods de duivelen uitwerp, zo is dan het Koninkrijk Gods tot u gekomen", Mattheüs 12 : 28. Anderzijds staan daar de teksten, die spreken over het koninkrijk als een toekomstig goed: ,En de Heere zal mij verlossen van alle boos werk, en bewaren tot Zijn hemels Koninkrijk", zo schrijft Paulus in 2 Timotheüs 4 : 18. Hier en in andere Schriftgedeelten ziet de uitdrukking duidelijk op de voleinding der eeuwen.

Tenslotte moeten wij nog wijzen op de zes bekende „gelijkenissen des Koninkrijks" in Mattheüs 13. Duidelijk is ook hier de bovengenoemde dubbele rij Schriftgegevens weer aan te treffen: wanneer het Koninkrijk der hemelen vergeleken wordt bij een schat in de akker, die door een mens gevonden wordt, vgl. vers 44, wondt hier natuurlijk het Koninkrijk als tegenwoordig beschouwd; wordt over het Koninkrijk gesproken als een in de zee geworpen net, dat allerlei soorten van vissen samenbrengt en waaruit de vissers het goede in hun vaten uitlezen maar het kwade verwerpen, dan is ook duidelijk sprake van de voleinding der eeuwen.

In die voleinding der eeuwen nu zal Christus, volgens 1 Korinthe 15 : 24, het Koninkrijk aan God en den Vader overgeven, waarna het einde zal zijn. Deze woorden betekenen, dat Christus Zijn Middelaarsambt als Koning om Zijn Kerk te vergaderen in de voleinding der eeuwen niet langer zal behoeven uit te voeren, daar dan de laatste uitverkorene zal zijn toegebracht.

5. Korte samenvatting

De Schriftgegevens overziende, moeten wij concluderen, dat het onmogelijk is in een korte definitie samen te vatten wat de Schriftuurlijke inhoud is van -de uitdrukking „Koninkrijk Gods".

Soms blijkt het koninkrijk bijna synoniem met Christus Zelf te zijn, dan weer met de hemelse heerlijkheid, dan weer met de Kerk, dan weer betekent het zoveel als de doorbraak van Gods heilswerk in Christus, zoals dat een eerste gestalte kreeg in de volheid des tijds, een eerste vervulling in de Pinksterdagen en een volkomen vervulling in de voleinding der eeuwen.

Geboden blijft bij élk Schriftwoord opnieuw te vragen nar de specifieke betekenis van de uitdrukking in het verband waarin zij staat. Er is getracht in het bovenstaande de voornaamste betekenissen van de uitdrukking, zoals zij in de Heilige Schrift voorkomt, weer te geven.

6. THEOLOGISCHE LIJNEN

In de geschiedenis van Gods Kerk op aarde is de theologische betekenis, die men aan het „Koninkrijk Gods" gaf, nogal eens gewijzigd. Bijna elke „nieuwe" theologie gaf ook haar eigen interpretatie van het Koninkrijk. Hier volgen slechts enkele hoofdlijnen:

— de roomse theologie vereenzelfdigde sterk de kerk op aarde met het Koninkrijk Gods. De grenzen van de kerk van Rome zijn de grenzen van Gods Rijk. De kerkelijke roomse hiërarchie vertegenwoordigt Christus als de Koning van het Rijk op aarde. Men beriep zich vooral op Augustinus' grote werk, „De civitate Deï", (d.w.z. de stad, of de staat Gods), waarin de kerkvader een tegenstelling maakt tusen de civitas Deï en de civitas terrena (de aardse staat of stad). Paus Gregorius de Grote interpreteerde Augustinus zó, dat deze met de Civitas Deï de Roomse Kerk als instituut zou hebben bedoeld.

— de reformatie benadrukte (tegen Rome en tegen de Wederdopers) de geestelijke en onzichtbare aard van het Koninkrijk Gods en beklemtoonde de geestelijke heerschappij, die Christus als Koning Zijner Kerk door Woord en Geest oefent over Zijn gemeente. Als voorbeeld behoeven wij slechts te wijzen op de verklaring van de tweede bede („Uw Koninkrijk kome") in Zondag 48 van de Heidelberger Catechismus,

— als een verschrikkelijke ontsporing en misvatting van de Schriftuurlijke gedachte van het „Koninkrijk Gods" is aan te merken het woelen van de Wederdopers in de jaren 1534-35 te Münster, waarin het „nieuwe Sion" verrees, het „Koninkrijk Gods" op aarde, onder leiding van de Haarlemse bakker Jan Matthijsz. en de Leidense kleermaker Jan Beukelszoon. Dit anabaptistische „experiment" is tenslotte in veel bloed gesmoord,

— onmogelijk is het, in kort bestek een volledig overzicht te geven van wat in de „moderne theologie" onder het „Rijk Gods" wordt verstaan. Wij noemen slechts enkelen der voornaamste moderne thelogen met hun meest karakteristieke uitspraken:

— de Duitse „theologe" Dorothea Sölle stelde de volgende „alternatieve" geloofsbelijdenis op:

Ik geloof in Jezus Christus,

Die in ons leven opstaat

Om ons vrij te maken

Van oordelen en aanmatiging,

Van angst en haat

Zodat wij zijn revolutie voortzetten

op de weg naar zijn Rijk.

Ik geloof in de Geest

Die met Jezus in de wereld is gekomen

In de gemeenschap van alle volkeren

En in onze verantwoordelijkheid voor

Wat van deze wereld uiteindelijk wordt

Een dal van ellende, honger, geweld

Of de stad van God.

Ik geloof in de rechtvaardige vrede

Die wij tot stand kunnen brengen

In de mogelijkheid van een zinvol leven

Voor alle mensen

In de toekomst van deze wereld van God.

Duidelijk is in dit „Politiek Avondgebed" (dat overigens meer politiek dan gebed is), dat volgens Dorothea Sölle het Koninkrijk Gods, het Nieuwe Jeruzalem, de „stad van Gold" door óns gebouwd wordt. Het Nieuwe Jeruzalem komt uit de aarde op!

— Ernst Bloch, marxistisch filosoof met grote invloed op moderne theologen in deze tijd: de Koning van het Koninkrijk Gods, Jezus, stierf als de grote „Rebel", als martelaar voor de zaak der verdrukten. Volgens Bloch zou Paulus het Evangelie hebben misvormd door te stellen, dat Christus plaatsbekledend stierf om de zonde van Zijn volk te dragen. Het is geen wonder, dat Bloch een boek schreef over de leider van de boerenoorlog van 1524, Thomas Münzer (tegen wie Luther zich zo scherp keerde), die hij „theoloog van de revolutie" noemde. — de Nederlandse theoloog Ter Schegget verklaarde, dat de onderdanen

— de Nederlandse theoloog Ter Schegget verklaarde, dat de onderdanen van het Koninkrijk Gods diegenen zijn, die de zijde kiezen der rechtelozen, verdrukten; diegenen, die strijden voor een betere samenleving. Zij zijn de „partijgangers der armen". Zij hebben een „biblia pauperum", een bijbel der armen.

Duidelijk is, dat dezelfde geluiden in iets andere toonaarden telkens terugkeren. Het „Koninkrijk Gods" (meest anders aangeduid, bijv. „stad van God", „het Rijk", etc.) is het uiteindelijk resultaat von ons arbeiden voor een rechtvaardige samenleving en van ons omvormen van de huidige (westerse) maatschappelijke strukturen. De koning van het Koninkrijk is ,Messias Jezus", die ook tijdens Zijn omwandeling op aarde de zijde zou hebben gekozen van de onderdrukten tegen de machthebbers. De grote vraag, die terstond bij ons opkomt, waarom de Heere dan nooit de zijde heeft gekozen van de tegen de Romeinen strijdenidte volkshelden, de Zeloten, wordt niet beantwoord. De onderdanen van het Koninkrijk acht men de om huidskleur, politieke overtuiging of maatschappelijke misstanden verdrukten te zijn. Strijders voor het Koninkrijk kunnen zowel christenen als marxisten zijn (vgl. bijv. de Delftse Ds. R. Zuurmond en zijn leus: „Christenen voor het socialisme"). Wie de bovengenoemde Schriftgegevens onder ogen heeft gezien zal verstaan hoe ver dit — soms ronduit godslasterlijke — schrijven en spreken der moderne theologen afstaat van de Heilige Schrift.

7. Literatuur

1. A. Trommius, Nederlandse Concordantie van de Bijbel. Uitg.: J. N. Voorhoeve, Den Haag. 2. Christelijke Encyclopedie. Uitg.: Kok, Kampen, 1959. Tweede druk,

2. Christelijke Encyclopedie. Uitg.: Kok, Kampen, 1959. Tweede druk, deel IV, art. „Koninkrijk der hemelen", door Prof. Dr. H. Ridderbos. Hier veel buitenlandse literatuur!

3. H. Ridderbos, De komst van het koninkrijk. Uitg.: Kok, Kampen, 1950.

4. A. Maljaars, Het Koninkrijk Gods. Samenvating bovenbouwkursus. Uitg.: Kommissie „Salvo" van de J.B.G.G.

5. W. Aalders, De grote ontsporing. Uitg.: J. N. Voorhoeve, Den Haag. z.j.

6. H. J. Jager, Kernwoorden uit het Nieuwe Testament.

7. Dr. G. de Ru, De verleiding der revolutie. Uitg.: J. H. Kok, Kampen. 1974.

8. Dr. J. Sperna Weiland, Oriëntatie. Uitg.: Het Wereldvenster, Baarn.

9. W. H. en J. H. Velema, Nieuwe wegen, oude sporen. Uitg.: Semper Agendo N.V., Apeldoorn.

10. Men zal doorgaans in de handboeken der Gereformeerde Dogmatiek geen hoofdstuk vinden over het Koninkrijk Gods. Men leze echter wel bijv. G. H. Kersten, De Gereformeerde Dogmatiek voor de gemeenten toegelicht. Uitg.: De Banier, Utrecht, 1966, deel I, blz. 3961407 (over het koninklijk ambt van Christus).

8. Gespreksvragen

1. Wat wil het zeggen, dat er tweeërlei kinderen des Koninkrijks zijn?

2. Wat is het ingaan in het Koninkrijk Gods? Kan een mens dit zelf? Wat moeten wij dan verstaan onder het nemen van het Koninkrijk Gods met geweld? (vgl Matth. 11 : 12).

3. Wat wil het zeggen, dat Christus' Koninkrijk niet van deze wereld is? Hoe denken de moderne theologen en de Wereldraad van Kerken hierover?

4. Wat verstaan we onder de zes „Koninkrijksgelijkenissen"?

5. Waaraan kan een mens het weten, of hij het Koninkrijk Gods deelachtig is? Tracht een antwoord te zoeken in Gods Woord!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1977

Salvo | 8 Pagina's

Het Koninkrijk Gods

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1977

Salvo | 8 Pagina's