JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

De Vrouw En De Draak

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Vrouw En De Draak

Openbaring 12

26 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aanwijzing voor het gebruik

De kerngedachte van het boek Openbaring vind je in hoofdstuk 12. Alle andere hoofdstukken werken deze gedachte nader uit. Daarom is het heel belangrijk, datje dit hoofdstuk aandachtig doorleest en de diverse taferelen, die in beeldrijke taal worden geschilderd, goed op je laat inwerken.

Laat bij het maken van je inleiding eerst de Schrift aan het woord komen en bestudeer dan pas deze schets. Alleen dan is het mogelijk datje iets ervaart van het bovenaardse spanningsveld waarin oorsprong, zin en einde van alle dingen staan. Bij de behandeling van dit onderwerp is achtergrondinformatie over het boek Openbaring, zoals de schets die geeft, onmisbaar. Je zou met deze schets als volgt te werk kunnen gaan:

a. de gebruikelijke manier — inleiding over dit onderwerp gevolgd door diskussie in groepsverband.

b. een inleiding over het boek Openbaring, waarna in groepsverband visioenen uit het O.T. o.a. van Daniël en Zacharia vergeleken worden.

c. een korte inleiding over het boek Openbaring, waarna in groepsverband hoofdstuk 12 gelezen en bestudeerd wordt. De vragen die dit oproept, leveren ongetwijfeld voldoende stof voor diskussie. Nu de interesse gewekt is, wordt de volgende maal een inleiding gehouden over dit hoofdstuk. Deze werkwijze verlevendigt de belangstelling.

d. als leesschets, waarna groepsgewijze vragen worden opgesteld, die doorgeschoven worden naar een andere groep ter beantwoording.

I. Inleiding over het boek openbaring

1. Naam en inhoud

Het laatste bijbelboek draagt de naam Openbaring van Johannes. Volgens het op-schrift in Openb. 1:1 zouden we misschien beter kunnen spreken van de Openbaring aan Johannes. Er wordt namelijk gesproken over de openbaring van Jezus Christus, die Hem door God gegeven is en die door middel van een engel aan Johannes geschonken wordt.

Johannes moet deze openbaring doorgeven aan de zeven gemeenten in Klein Azië. In wezen dient ze echter om de Kerk van Jezus Christus van alle tijden en plaatsen, Zijn kinderen en dienstknechten, „te tonen de dingen, die haast geschieden moeten".

De Openbaring behoort ongetwijfeld tot het moeilijkst te verklaren deel van de Bijbel. De kerkvader Hieronymus noemde dit deel van de Heilige Schrift een boek, dat evenveel geheimen als woorden bevat. Zelfs Luther en Calvijn waagden zich niet aan het schrijven van een commentaar op de Openbaring, omdat zij zoals ze zeggen, deze „duistere schrijver" niet begrijpen.

De eerste indruk, die men bij het doorbladeren van dit bijbelboek krijgt, is verwarrend en angstaanjagend. Wat betekenen al die taferelen van schallende bazuinen, uitgegoten fiolen (schalen), galopperende paarden en beelden van beest, draak en Lam, die elkaar in een adembenemend tempo opvolgen? Lijkt de titel „Openbaring" niet in strijd met de mysterieuze inhoud van dit boek? Moet de inhoud letterlijk of zinnebeeldig verstaan worden?

Deze vragen kunnen onbeantwoord blijven, indien men de Openbaring zélf aan het „woord" laat. De Heilige Schrift is en blijft haar eigen uitlegster. (Zie Openb. 1:3 en 22:7 — „Zalig, hij die dit leest...").

„Openbaring" is de vertaling van het Griekse woord apocalypsis = onthulling, dat het best omschreven kan worden door „naar buiten treden van het Goddelijke". Wat hiermee bedoeld wordt, blijkt uit het laatste gedeelte van het opschrift in vers 3, waarin de Openbaring getypeerd wordt als „profetie".

De Openbaring is geen menselijke onthulling of apocalypse van de toekomende dingen, maar profetie van God door Christus aan Zijn Kerk met als tussenschakels een engel en een profeet, de apostel Johannes, om te tonen dat de tijd van Christus' wederkomst nabij is. Het slotwoord in Openbaring 22 herhaalt dit nog eens met de verzekering dat de woorden van deze profetie „getrouw en waarachtig" zijn en met de bedreiging van Gods plagen, indien iemand iets af- of toedoet aan de woorden van deze profetie.

De Openbaring is dus een profetisch boek, dat verklaard moet worden volgens de regels, die gelden voor de profetie. Er moet echter wel één voorbehoud gemaakt worden namelijk, dat er een zeker onderscheid is tussen profetie en openbaring. Profetie gaat bij het weergeven van het toekomstig gebeuren uit van het heden, omdat ze begrepen moet worden door hen tot wie zij zich richt.

De openbaring of apocalypse neemt echter als het ware haar uitgangspunt in de toekomst, de eindtijd, om van daaruit „rugwaarts" de historie te bezien en van achteren licht te werpen op de ontwikkeling van de wereldgeschiedenis naar het einde.

Profetie én openbaring moeten voldoen aan de voorwaarde, dat ze volkomen aansluiten bij de reeds door God gegeven openbaring. Vandaar de talloos vele aanhalin-gen in de Openbaring uit het Oude Testament. Alleen die verklaring van de Openbaring is juist, die laat zien hoe schakel na schakel past in het geheel van de Godsopenbaring in het Oude en Nieuwe Testament en hoe deze Godsopenbaring tot een geestelijk levende eenheid gevormd wordt.

Daardoor verkrijgt de Openbaring het wettige stempel van werkelijk door God gegeven profetie. Dit is nodig tegenover de zogenaamde Joodse apocalyptische literatuur (zie punt 7).

2. De schrijver

De schrijver van de Openbaring noemt zich Johannes. Hij wordt volgens de oudste overlevering voor dezelfde persoon gehouden als de discipel, die Jezus liefhad, en de schrijver van het Johannes-evangelie. Dit komt dan ook helemaal overeen met de gegevens uit de Openbaring zelf. Ga zelf maar eens na waar!

Mie argumenten tegen het auteurschap van de apostel Johannes o.a. het verschil in taal en stijl tussen het Johannes-evangelie en het laatste bijbelboek, blijken ongegrond te zijn.

De apostel Johannes wordt omstreeks 95 na Chr. door keizer Domitianus naar het eilandje Patmos in de Egei'sche Zee verbannen (zie punt 7). Op dit eiland geraakt Johannes in visionaire toestand en krijgt hij de opdracht om te schrijven, ,Jietgeen gij gezien hebt en hetgeen is en hetgeen geschieden zal na deze" (Openb. 1:19).

Een visioen of gezicht behoort vooral bij de profeten in het O.T. tot de middelen van de Godsopenbaring. Johannes duidt dit geraken in visionaire toestand aan met de woorden: „Ik werd in de geest" (Openb. 1:10 en 4:2). De menselijke geest van de apostel wordt door de Geest Gods losgemaakt van de werkelijkheid om hem heen, zodat hij geheel ontvankelijk wordt voor wat God hem wil laten zien.

Het is niet helemaal duidelijk of Johannes de gehele openbaring in één keer ontvangen heeft. We lezen meerdere malen, dat hij „in de geest" geleid werd, wat er op duiden kan, dat hij telkens opnieuw door Gods Geest geschikt gemaakt werd om de openbaring in visionaire vorm te ontvangen.

3. Opbouw van dit boek

Al maakt het koinè-Grieks, de alledaagse volkstaal waarin Johannes de Openbaring geschreven heeft, een niet al te beste indruk op letterkundigen van het klassieke Grieks, de uiterlijke vorm van dit bijbelboek boeit door een schone vorm en opbouw, die alleen door een profeet „met hemelse visie" gestalte kon worden gegeven. Het gehele boek wordt beheerst door het getal zeven, dat doorwerkt in de hoofd- en onderdelen. Elk onderdeel bevat weer zeven beelden of symbolen, zoals de 7 zegels, 7 bazuinen en 7 fiolen of schalen; de draak in Openb. 12 met 7 hoofden en 7 kronen enz.

De visioenen zijn vaak opgebouwd uit 7 kleinere eenheden, soms zelf uit 7 strofen, die weer uit 7 verzen bestaan. Er worden 7 zendbrieven verzonden en door heel het boek ruisen 7 zaligsprekingen.

Ook de uiterlijke vorm van de Openbaring kan wat opbouw betreft, profetisch genoemd worden, omdat het getal zeven niet maar een willekeurig getal is dat tot een bepaald getallenstelsel behoort, maar in verband wordt gebracht met God (zie Openb. 1:16 en 5:6). Zeven is in de Schrift het symbool van de volkomenheid en volheid Gods.

De Openbaring, die door dit symbool wordt beheerst, is van een profetische schoonheid, volmaakt naar vorm en inhoud (Openb. 22:18).

II. Openbaring 12

1. De diepste achtergrond der dingen

In Openbaring 12 beleeft Johannes de onthulling van de achtergrond der dingen, die hemel en aarde beheersen.

Voordat in het vervolg van dit bijbelboek Gods laatste onweer losdavert over wereld en Kerk, wordt het profetenoog van Johannes geopend voor de geheimzinnige achtergrond, die de eindstrijd beheerst. De uiterlijke gestalte der dingen wordt transparant, d.w.z. doorzichtig voor de ziener op Patmos.

Dit is eigenlijk één van de hoofdgedachten, die de Openbaring beheersen: de dingen in deze wereld zijn niet wat ze eigenlijk in diepste wezen zijn. Alle camouflage moet wegvallen, zodat alles uiteindelijk de gedaante vertoont, die aan het diepste wezen beantwoordt zoals God het heeft bedoeld. Aan Johannes, die de werkelijkheid der dingen vanuit God mag bezien, wordt geopenbaard, dat de geschiedenis van hemel en aarde, ja zelfs de historie van het heelal bepaald wordt door de geboorte van een Kind.

Alle gebeuren dat hieraan voorafgaat en alles wat daarna heeft plaatsgehad en nog zal geschieden, wordt beheerst door de verschijning van dit Mensenkind.

2. Het teken van de vrouw

Johannes schrijft in vers 1: „En daar werd een groot teken gezien in de hemel, namelijk een vrouw, bekleed met de zon, en de maan was onder haar voeten en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren".

We zullen in het vervolg wel zien wie deze vrouw is, maar één ding is duidelijk: deze vrouw is een mens. Een mens, die hier beschreven wordt als het hart van het heelal. Wat vreemd dat de mens hier omhoog gevijzeld wordt tot het centrum van de kosmos. V/at is de mens? (Ps. 85; Job 7:17). Is de mens eigenlijk wel iets meer dan een worm, die rondkruipt op een planeet van belachelijke nietigheid? Een planeet die rondwentelt in de oeverloze onmetelijkheid van het heelal, waar ruimteschepen met supersonische snelheden doorheen ijlen? Zullen zon, maan en sterren, die het heelal doorlichten, zuiver wetenschappelijk gesproken, zich iets aantrekken van wat er met de mens gebeurt op deze aarde bij de een of andere ontzettende natuurramp? Néén immers.

Johannes echter ziet dat er wel degelijk een verband bestaat tussen heelal en mens en dat deze samenhang verankerd iïgt in God. Daarom schrijft Johannes hier niet in natuurwetenschappelijke termen van sterrenstelsels en lichtjaren, maar door de inspiratie van de Heilige Geest, zuiver theologisch in termen van geloof.

De Schepper van hemel en aarde staat in een bijzondere betrekking tot de mens, want Johannes ziet een vrouw, dus een mens, in onbeschrijfelijke heerlijkheid.

Het beeld van de vrouw in vers 2 schijnt met deze heerlijkheid in tegenspraak te zijn. Een deerniswekkende verschijning: een zwangere vrouw in barensnood, die het uitschreeuwt in haar weeën en pijn om te baren. Het ergste is dat ze in deze toestand moet vluchten, omdat haar allerlei gevaren bedreigen. Veel meer wordt er niet van haar gezegd behalve het allerbelangrijkste namelijk dat ze een Kind, „een mannelijke zoon" ter wereld brengt, ,,Die alle heidenen zou hoeden met een ijzeren roede" (vers 5).

Het gaat dus niet zozeer om die vrouw, maar om het Kind, dat zij gebaard heeft. Zijn gestalte staat in dit hoofdstuk centraal, al wordt er niet zoveel over Hem gezegd. Het Kind is zonder twijfel de Heere Jezus Christus. Die vrouw is dus Zijn moeder.

We denken dan direkt aan Maria en inderdaad stemt veel van haar leven overeen met wat hier van haar geschreven wordt. (Ga maar eens na op welke episoden hier gedoeld kan worden).

Maria, de vrouw die het Kind gebaard heeft, is hier echter het symbool van de Kerk van alle eeuwen, de gemeente Gods, die altijd in gevaar is, bedreigd en vervolgd wordt, vluchtende is.

En tóch is zij de vrouw uit vers 1, die zon, maan en sterren tot haar koninklijk gewaad geweven heeft. Christus heeft haar deze verheven centrale plaats in de kosmos gegeven, omdat Hij, dé Zoon des mensen, hét middelpunt van het ganse heelal is. Wat de verheerlijkte vrouw uit vers 1 is, is zij dóór Hem.

Maar de Kerk is „nog niet" wat ze eigenlijk is, namelijk de vrouw bekleed met de zon en het heelal aan haar voeten. Ze is nu nog „de bedreigde, uitgeworpene, opgejaagde, bevende gestalte in de wereldgeschiedenis" (Bavinck).

De schrijver van de Hebreënbrief heeft het geheim van dit „nog niet" doorvorst, wanneer hij Psalm 8 citeert in Hebr, 2:6-9. Ook Johannes ziet met profetische blik dwars door de uiterlijke gestalte der dingen heen. Hij mag door Gods genade de diepere werkelijkheid achter de historische gebeurtenissen peilen: de oudtestamentische Kerk in barensnood. Door heel het O.T. gaat een schreeuw van pijn, angst en ontzetting en het wordt daarom wel genoemd „het boek der weeën". In één enkele pennestreek wordt de geschiedenis van de oudtestamentische Kerk beschreven: verzocht, verleid, vervolgd, verbannen, bijna vernietigd en verslonden. Waarom? Omdat de vrouw het Kind in haar schoot droeg.

Ook nadat het Kind geboren is, verkeert de vrouw nog steeds in de grootste nood (vers 6, en 13-17). Dit tekent ons, dat ook de geschiedenis van de nieuwtestamentische Kerk één schreeuw om verlossing is (zie Rom. 8:18-23).

3. Het teken van de draak

Johannes ziet „een ander teken in de hemel": een grote rode draak, een monster met zeven koppen en tien horens en op die koppen zeven „koninklijke hoeden"' of kronen (vers 3).

De ziener van Patmos weet wie die draak is, want hij kent de Schriften. Die draak is voor hem géén mytisch monster, geen verpersoonlijking van chaotische krachten in de kosmos, maar volgens vers 9: „de oude slang, welke genaamd wordt duivel en satanas, die de gehele wereld verleidt". Johannes ziet deze grote vuurrode draak in het helle licht Gods afgetekend tegen de hemel in zijn juiste proporties: een monster met geweldige kracht, dat in de brand van zijn hartstochtelijke haat het ganse heelal wil verschroeien.

Deze draak met zijn zeven koppen, tien horens en zeven kronen of diademen vertoont zich in de wereldgeschiedenis in de gedaante van allerlei machtige wereldrijken. Deze wereldrijken verschillen in grootte, macht en kuituur, maar hebben één ding gemeenschappelijk: ze behoren met hun koppen, kronen en horens tot één en dezelfde dood en vernietiging zaaiende draak.

De tien horens geven het bijbelse beeld weer van ae stootkracht, die de machtige wereldrijken soms doen lijken op dolle, stotende stieren. Het is opmerkelijk, dat de afzichtelijke drakekoppen kronen dragen. Op het eerste gezicht lijken de wereldrijken Egypte, Assyrië, Babel en Perzië niet zo door en door defnonisch. Ze waren toch ook de dragers van gezag, rechtsorde en kuituur en een uiterlijke zegen van rust en welvaart voor velen? (Zie o.a. Dan. 4:20-22). Johannes ziet deze wereldrijken tegen het licht des hemels in hun diepste wezen. Ondanks hun kronen vertonen ze uiteindelijk hun afzichtelijke rode drakekop in de satanische trekken van hoogmoed, tirannie, machtswellust en zelfverheerlijking.

Hoewel Johannes dit teken ziet afgeschilderd tegen de hemel, laat de macht van de draak zich ook op de aarde gevoelen. De staart van de draak sleurt een derde deel van de sterren, dat zijn de engelen, in zijn val mee naar de aarde. Al deze engelen zijn duivels geworden (zie 2 Petrus 2:4 en Judas vers 6).

De achtergrond van dit gebeuren wordt ons duidelijk gemaakt in vers 7 tot 12.

4. De onthulling

Nu onthult zich voor het oog van de ziener op Patmos het raadsel der geschiedenis: „En de draak stond voor de vrouw, die baren zou..." (vers 4). Vrouw en draak - twee werkelijkheden, die beiden hun diepste wezen „nog niet" vertonen. De spanning tussen die beiden is tastbaar en.draagt reeds alle kenmerken in zich van de ontlading in een machtige worsteling, die beslissend zal zijn voor de wereldgeschiedenis. De draak staat namelijk vóór de vrouw, de oudtestamentische Kerk, die Christus in haar schoot draagt.

In één flits — men zou dit 'rugwaartse profetie' kunnen noemen — ziet Johannes de ware gedaante van de hellekrachten in het verleden: van de broedermoordenaar Kai'n tot de kindermoordenaar Herodes en de wereldmachten van Egypte en Perzië. Met duivels geweld moest voorkomen worden, dat het Kind, de Messias, geboren zou worden.

In de volheid des tijds echter vindt het grote heilsfeit plaats waar eeuwen naar, uitgezien hebben: „En zij baarde een mannelijke zoon" (vers 5). Deze „mannelijke zoon" is het schijnbaar zo hulpeloze Kindeke Jezus, geboren in Bethlehems stal, Dat nochtans getriomfeerd heeft over alle satanische machten.

Want we lezen verder: „Die zou de heidenen (= volken) hoeden met een ijzeren roede". Deze ijzeren roede of scepter is het teken van Zijn heerschappij over alle wereldmachten (Psalm 2:8 en Openb. 2:27).

Dit Kind is Lam en Leeuw tegelijk: „het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt" en „de Leeuw uit Juda's stam", Die zonde, dood, hel en graf, wereld en duivel heeft overwonnen.

Het Kind wordt plotseling weggerukt tot God en Zijn troon, omdat de draak Het wilde verslinden (vers 4 en 5).

In één adem wordt gesproken over het gehele leven van Christus op aarde van kribbe tot kruis en hemelvaart.

Het is opvallend dat het zoeklicht van de profetie hier voorbij gaat aan het volbrachte werk van Christus voor Zijn uitverkoren Kerk. Het volle licht valt op het verrassende feit, dat het doel van de draak mislukt is, want „Het is volbracht" heeft geklonken.

Deze „mannelijke Zoon" ging de reeds van eeuwigheid door Zijn Vader uitgestippelde weg door dood en hel en is ten laatste als Overwinnaar opgevaren naar de hemel, waar Hij gezeten is aan de rechterhand Zijns Vaders (Openb. 3:21).

De rol der wereldmachten, geleid door de overste dezer wereld, de oude slang of draak, is uitgespeeld, want dit Kind is gegeven alle macht in hemel en op aarde (Matth. 28:18).

Jezus Christus heeft overwonnen. Met Zijn hemelvaart eindigt in de diepste kern de wereldgeschiedenis, want alles wat nu nog volgt, draagt in wezen het karakter van postludium (= naspel).

5. De strijd van michaël en de draak

De overwinning van Christus heeft een keten van machtige gebeurtenissen in de hemel tot gevolg, die de loop der dingen op aarde beïnvloeden. De wereldgeschiedenis is niet zo oorspronkelijk en logisch uit zichzelf te verklaren als men wel denkt. Ook is het aardse gebeuren niet een getrouwe projektie of weerspiegeling van het hemelse zoals de astrologie beweert.

Beide hebben een eigensoortig karakter en zijn toch met elkaar vervlochten. Johannes wordt verwaardigd iets van het diepe geheim van deze vervlochtenheid van hemel en aarde te ontsluieren. Hij schrijft in vers 7: „En daar werd krijg in de hemel...". Deze oorlog hangt nauw samen met de overwinning van het Kind uit vers 5, Dat weggerukt wordt tot God en Zijn troon.

De draak weigert zich zich bij zijn vernietigende nederlaag op aarde neer te leggen. Daarom achtervolgt hij met zijn legioenen van engelen (= duivelen) het Kind in Zijn hemelvaart.

Je vraagt je af hoe het mogelijk is, dat de duivel zich in de hemelse gewesten van vrede, licht en gelukzaligheid kan vertonen (Job 1:6 en 2:1). Dit wordt enigszins duidelijk als we nagaan onder welke gestalten de duivel in de Schrift voorkomt:

a. Als de grote verleider (vers 9), die de mens in verzoeking brengt vanaf de val in het paradijs tot de jongste dag — de aartsleugenaar en mensenmoordenaar van den beginne (Joh. 8:44).

b. Als de „verklager der broederen" (vers 10) — de cynische aanklager, die de ontredderde kinderen des Heeren aanklaagt voor de troon van God (zie Job 1:9; 2:4 en 5;Zach. 3:1).

In de aanklachten van de satan schuilt veel waarheid (zie Rom. 3:10-20), zodat „alle mond gestopt wordt" en de Heere deze aanklachten moet beamen (zie Ps. 14:2, 3 en Ps. 53: 3,4).

Johannes legt in dit Schriftgedeelte vooral de nadruk op de laatste gestalte van de satan, namelijk „verklager der broederen". De satan denkt nog steeds recht op zijn plaats als aanklager in de vergadering der engelen te hebben. Hij wil de uitroep op Golgotha „het is volbracht" niet aanvaarden.

Alle rechtsgronden voor de beschuldiging van de kinderen Gods zijn hem uit de klauwen geslagen, omdat Christus aan het recht Gods voldaan heeft en als het Lam Gods een volkomen verzoening voor de zonden van Zijn Kerk met Zijn bloed heeft teweeggebracht (zie vers 11 en Ef. 2:1, 5 en 6). Wie zal nu nog beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods (zie Rom. 8:33-39)?

Daarom speelt er zich in de hemelse sferen een strijd af van onmetelijke draagwijdte: Michaël en zijn engelen strijdt met de draak en zijn demonen (vers 7).

De wettige Heerser van hemel en aarde, Jezus Christus, verhoogd aan de rechterhand Zijns Vaders, zendt Zijn hemelse heirlegers onder leiding van de aartsengel Michaël (zie punt 7) het strijdperk in om de duivel en zijn trawanten uit de hemel te bliksemen (Luk. 10:18) en op de aarde te slingeren (vers 9).

Na deze overwinning wordt in de hemel door de engelen een jubelzang aangeheven: „Nu is de zaligheid en de kracht en het Koninkrijk geworden onzes Gods, en de macht van Zijn Christus" (vers 10a).

6. Slotfase

De hemelse overwinning beïnvloedt ontegenzeggelijk de geschiedenis der wereld, maar dan op een geheel andersoortige wijze dan je zou verwachten. De triomf van Christus wordt hier op aarde niet zichtbaar in de komst van Zijn heerlijk Koninkrijk van vrede en gerechtigheid. De wereld blijkt integendeel in de volle zin des woords van de duivel bezeten. In wezen is de Wereldgeschiedenis nu ten einde, maar Gods raadsplan is nog niet vervuld.

Dit blijkt uit het vervolg van vers 12 tot 18, waarin de profetische blik van Johannes gericht wordt op de slotfase van de wereldgeschiedenis. Na de jubelzang van Christus' overwinning zingen de engelen het huiveringwekkende: „Wee degenen, die de aarde en de zee bewonen".

Hierop wendt Johannes zijn blik af van het hemelse tafereel naar de aarde en wat daarop plaatsvindt. De draak is wel uit de hemel gebliksemd, maar hij is nog niet dood. Hij zet zijn nederlaag om in een nieuwe demonische aktiviteit op een ander niveau: de aarde. Al heeft hij nu geen recht meer op de aanspraak „verklager der broederen", verleider is hij gebleven. Bovendien is hij ondanks zijn vernietigende nederlaag in de hemel zijn machtspositie op aarde niet automatisch kwijtgeraakt. Het lijkt er veel op dat zijn satanische macht nog driester wordt naarmate de wereldgeschiedenis voortijlt naar het einde. In vers 13 staat dat de draak, nu hij het Kind niet heeft weten te bemachtigen, zich op de vrouw werpt, die het Kindeke gebaard heeft. De kleine tijd, die hem door Christus is gelaten (vers 12), zal hij tot de laatste sekonde benutten om zijn Overwinnaar, Jezus Christus te kwetsen in Zijn onderdanen, de kinderen Gods.

Daarom zal de draak tot zijn laatste stuiptrekkingen „in grote toorn" de nieuwtestamentische Kerk op aarde vervolgen en indien het mogelijk was zelfs trachten de uitverkorenen te verleiden (Mark. 13:22).

Christus heeft in Matth. 28:20 beloofd, dat Hij met Zijn Kerk zal zijn tot aan de voleinding der wereld. Daarom ziet Johannes, dat „aan de vrouw zijn gegeven twee vleugels van een grote arend, opdat ze zou vliegen in de woestijn..." (vers 14).

Deze tekst is gedeeltelijk een letterlijke aanhaling van vers 6. De strijd van Michaël met de draak lijkt als het ware door Johannes tussen vers 6 en 14 te zijn geschoven om de diepere achtergrond van het vluchten in de woestijn te verklaren.

De woestijn herinnert aan de veertigjarige omzwerving van het volk Israël, het beeld van de oudtestamentische Kerk: Deze reis door de woestijn is in de Schrift het beeld van de gemeente Gods door de woestijn van dit leven naar het hemelse Kanaan. Evenals Israël in de woestijn buiten het bereik van f-arao was, is de Kerk „buiten het gezicht der slang" (vers 14) in de vreselijke eindtijd, die zo lang zal duren, dat Johannes spreekt van „een tijd en tijden en een halve tijd" (zie punt 7).

De slang kan de vrouw niets doen wanneer ze zich in de onmiddellijke nabijheid des Heeren bevindt. Ze heeft daarom 'twee vleugels van een grote arend' van God ontvangen om in de woestijn te kunnen vliegen, 'alwaar ze een plaats had van God bereid' (vers 6 en 14). Deze plaats duidt op de gebeurtenissen en omstandigheden in het leven van de Kerk des Heeren in het algemeen en van elke gelovige in het bijzonder. De vleugels van de grote arend herinneren aan de trouwe zorg des Heeren, die Zijn volk als op arendsvleugelen draagt (Zie Ex. 19:4, Deut. 32:11 en Jes. 40:31). Nu de slang de vrouw niet rechtstreeks kan grijpen, zal hij het langs een slinkse omweg doen. Hij werpt zijn verleiderscapaciteiten in het strijdperk.

De slang spuwt namelijk water uit Zijn bek, waardoor de woestijn verandert in een lonkende oase, om de vrouw te verleiden (vers 15). Door de beslommeringen, verleidingen en genietingen van dit aardse leven wil de slang, de grote verleider bij uitnemendheid, de Kerk uit de beschermende tegenwoordigheid des Heeren weglokken (zie Matth. 7:13; 2 Tim. 4:10 en 2 Petr. 2:20).

Door het direkte ingrijpen Gods, waardoor de verdeeldheid der wereldmachten wordt veroorzaakt, wordt ook dit gevaar afgewend: 'De aarde kwam de vrouw te hulp...' (vers 16).

Wanneer ook deze poging mislukt, vergrimt de draak tegen 'de overigen van haar zaad' d.w.z. tegen de afzonderlijke leden van de gemeente des Heeren. Hij heeft het bijzonder gemunt op hen, 'die de geboden Gods bewaren en het getuigenis van Jezus Christus hebben' (vers 17).

In de eindtijd zal het de duivel er om te doen zijn om Gods kinderen en knechten, die Gods geboden bewaren d.w.z. die naar Zijn wil leven (zie Openb. 1:2,9 en 6:9) te verleiden, tot zonde te brengen, te benauwen of van het geloof af te brengen en indien mogelijk te doden.

Staande op het strand van het eiland Patmos aan de Egeische Zee heeft Johannes de diepste achtergrond van alle dingen, die hemel en aarde beheersen, aanschouwd (vers 18).

Ook ontdekt hij de plaats van de vrouw, de Kerk, die staat tussen het Vee u' en het 'bedrijft vreugde', tussen sidderende angst en onuitsprekelijke vreugde.

Johannes zag de Kerk in de eindtijd nu eens gebogen worstelend voortgaan in de zandstormen van verleiding en afval door de woestijn van het leven en dan weer voortsukkelend door het mulle zand van de dagelijks terugkerende zonde en ongerechtigheid op weg naar een beter Vaderland, omdat ze mag behoren tot een ander Koninkrijk (zie Joh. 17:16 en 1 Joh. 5:19). Kerkgeschiedenis is beschrijving van een woestijntocht (Bavinck). De grote beslissing is al gevallen in de strijd tussen Christus en de draak. De Kerk des Heeren, de bevende vrouw, kan daarom door het geloof de toekomst tegemoet zien zonder één ogenblik te vrezen, want de engelen Gods roepen het haar zingende toe:

'Nu is de zaligheid en de kracht en het koninkrijk geworden onzes Gods en de macht van Zijn Christus'.

7. Enkele kanttekeningen.

a. Apocalyptische geschriften

Apocalyptische geschriften zijn geschriften die de onthulling door visioenen, van goddelijke geheimen omtrent oertijd, eindtijd, de wereld van het hiernamaals, engelen, delen en machten der wereld enz. tot onderwerp hebben.

Men rekent de Openbaring tot de zg. apocalyptische literatuur. De kunstige konstruktie naar vorm en inhoud heeft wel doen veronderstellen, dat de Openbaring een studeerkamerprodukt zou zijn, dat uit allerlei apocalyptische bronnen is samengeraapt, of een christelijke bewerking is van een Joodse apocalyps. We moeten deze veronderstelling, die in de moderne théologie wel aanslaat radikaal afwijzen (zie punt 1).

Al is er overeenkomst met de Joodse apocalyptische literatuur, de verschillen zijn groter. Deze geschriften blijven in hun gedachtengang geheel binnen het raam van wet en profeten; geven voor dat ze in de begintijd geschreven zijn, de gefingeerde namen van schrijvers: Henoch, Abraham, enz.

Hun 'openbaringen' voorspellen de komst van een verlosser en zijn tot de eindtijd Verzegeld'. De Openbaring wordt echter onder eigen naam van Johannes geschreven, schrijft juist over de wederkomst van dé Verlosser van zonde en dood en ziet, dat de zegels van Gods verborgenheid verbroken worden.

b. Patmos.

Op dit eilandje, dat tot de eilandengroep der Sporaden behoort, gelegen in de Egeische Z,ee, ontving Johannes zijn openbaring. Het isolement van het eiland, de onvruchtbaarheid van de rotsige bodem en de geringe afmetingen (12% bij 9 km) maakten het volgens de schrijver Plinius in de Romeinse tijd zeer geschikt als verbanningsoord.

Het was in die tijd de laatste aanlegplaats voor reizigers van Rome naar Efeze. Keizer Alexius Commenus van Byzantium stichtte in 1088 een indrukwekkend, versterkt klooster, het Johannesklooster, dat het beeld van het eiland ook tegenwoordig nog beheerst. In 1453 bouwden christenen, die door de Turken uit Constantinopel verdreven waren en op Patmos hun toevlucht gezocht hadden, aan de voet van het Johannesklooster de tegenwoordige hoofdstad Chora. Momenteel is het een schilderachtig geheel met witte huisjes in de vorm van een kubus en voorzien van kleine vensters.

Patmos, tot 1920 Turks en daarna Italiaans, is sinds 1947 in Griekse handen. De moderne tijd heeft nog weinig vat gekregen op dit rustieke eilandje.

c Michaël

De archangel of aartsengel Michaël is één van de engelenvorsten, die met zijn engelenheer God dient dag en nacht. Hij wordt zowel in het Oude als Nieuwe Testament genoemd (zie Dan. 10:13,21 en 12:1; Judas vs. 9).

Zijn naam is een vraag: Mi-cha-el? Dat betekent: Wie is gelijk God? Een vraag, die haar beantwoording vindt in Hem in Wiens dienst Michaël staat nl. Jezus Christus (zie Hebr. 1:3).

d. Tijden in vers 6 en 14

In vers 14 lezen we van „een tijd, tijden en een halve tijd". Dit betekent een jaar, twee jaren en een half jaar, dus 3 1 /2 jaar = 42 maanden (zie Openb. 11:2, 13:5) = 1260 dagen (zie vers 6 en Openb. 11:3). Het is begrijpelijk, dat hier geen gewone jaren, maanden of dagen bedoeld worden. God houdt er geen tijdrekening op na, want duizend jaar zijn in Zijn ogen als een dag en een dag als duizend, jaar.

De 1260 dagen zien op de periode, dat de vrouw buiten het gezicht der slang verkeert m.a.w. haar verblijf als vervolgde in de woestijn. Algemeen wordt aangenomen, dat deze periode ziet op de duizendjarige binding van de satan (Openb. 20:2), de zg. nieuwtestamentische periode, die de tijd omspant van Christus' geboorte tot Zijn wederkomst.

III. Literatuur

1. Kanttekeningen van de Statenbijbel.

2. W. a Brakel: Redelijke Godsdienst, deel II: Verklaring van de Openbaring van Johannes.

3. Ds. S. van Dorp: De Openbaring van Johannes.

4. Dr. J.H. Bavinck: En voort wentelen de eeuwen.

5. Dr. R.J. v.d. Meulen: De Openbaring aan Johannes.

6. Dr. S. Greydanus: Korte Verklaring: De Openbaring des Heeren aan Johannes.

7. Dr.H. Mulder: Gids voor het N.T.

8. M.S. & J. Miller: Algemene Bijbelse Encyclopedie.

9. M. Henry: Openbaring van Johannes.

10. K. Aug. Dachsel: Bijbelverklaring over het O.T. en N.T., deel 5.

11. E. van Meer: De Alpha en de Omega. Vrij eenvoudige artikelen die gestaan hebben in het Nederlands Hervormd eezinsblad 'Om Sions Wil'

12 Dr. J.C. de Moor: De hemel geopend. Uitgave: J.H. Kok NV, Kampen.

IV . Wenk

Na deze schets zou het zin hebben een onderwerp te houden over „De Satan en zijn demonische werkwijze". Onderstaande literatuur kan daarbij van dienst zijn:

1. G. Toornvliet: De duivel onder ons.

2. Dr. A. de Bondt: De duivel.

3. Brillenburg Wirth: Demonische gestalten.

V. Gespreksvragen

1. Waarom deelt de vrouw, dus de Kerk niet meteen in de overwinning van Christus in vers 12?

2. De moderne theologie beweert, dat het Koninkrijk van Christus hier en nu gestalte krijgt. Hoe bedoelt ze dat en wat is jouw mening hierover? (De moderne theologie laat de vertikale lijn God-mens bewust los. Ze zoekt het in het horizontale vlak. We moeten lief zijn voor elkaar en samen wat van de wereld „maken". Kuitert b.v. zegt dan ook: „In het leefbaar maken en houden van onze wereld ontmoeten we Jezus, de Verzoener en Ontstoorder". Velema: Aangepaste theologie, blz. 131).

3. Probeer bijbels te omschrijven wat de inhoud van de kernwoorden kracht, Koninkrijk en macht in vers 10 betekenen.

4. Hoe moeten we astrologie en horoscopen waarderen in het Licht van Gods Woord?

5. Is de eschatologie (= leer der laatste dingen) een dor dogma of een levend gedeelte van de geloofsleer der kerk in onze dagen? Hoe moet het zijn?

6. Heeft het enorme snelle levenstempo van onze eeuw ('we leven in een bezeten wereld') iets te maken met de 'kleine tijd', die de Satan is toegemeten (zie vers 12)?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 oktober 1973

Salvo | 12 Pagina's

De Vrouw En De Draak

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 oktober 1973

Salvo | 12 Pagina's