De Gezelschappen.
Aanwijzing voor het gebruik.
Er bestaat geen boek met een goede samenvatting van ons onderwerp. Je zult het vooral van de schets moeten hebben. Bij de literatuuropgave vind je een aantal hoofdstukken, waarin je treffende details vinden kunt.
Je zou dit onderwerp heel goed kunnen beginnen met een in verhaalvorm gegoten beschrijving van mensen, die naar een gezelschap gaan. Vertel ook iets van de plaats waar men vergadert. Een prachtige beschrijving is te vinden bij Jac. Overeem: De landbouwer van Driebergen, uitgave Den Hertog, Utrecht, 4e druk (nog steeds verkrijgbaar), blz. 76 e.v.
Een andere mogelijkheid is het opwerpen van een vraag. Vroeger bloeiden de gezelschappen. Nu komen ze slechts sporadisch voor. Is dat een winstpunt of een teken van achteruitgang?
N.B. Het is wel gewenst, dat jullie op de vereniging niet al te lang geleden gesproken hebben over de Nadere Reformatie en/of de Afscheiding van 1834.
1. Schriftgegevens.
Vanuit de Schrift weten we dat God van het begin van de wereld tot aan haar einde toe Zijn kerk vergadert en in stand houdt. Hoewel het wezen van de kerk onzichtbaar is, heeft de Heere aan de kerk een zichtbare openbaringsvorm gegeven. De gemeenschap der heiligen komt daarin voor allen zichtbaar tot uitdrukking. Denk b.v. aan het Heilig Avondmaal de ambten, de prediking.
Naast deze officiële kerk, waarin Woord en sacrament worden bediend, tonen Schrift en kerkgeschiedenis ons het niet-officiële gezelschap. Men vergadert daarin zonder noodzakelijke aanwezigheid van ambt en sacrament rondom het Woord. Vergelijk Hebr. 10 : 24, 25, Lucas 2 : 38, Lucas 24, Ps. 119 : 32 (berijmd).
Het woord conventikel, een vaak gebruikte naam voor het gezelschap, is afgeleid van het Latijnse woord „conventus", dat samenkomst betekent. Deze bijeenkomsten van gelijkgezinde vromen — soms ook oefening genoemd — vinden hun oorsprong in 1 Cor. 14, waarin zij die de gave der profetie bezitten, worden opgeroepen om die ten nutte van hun naaste aan te wenden, d.w.z. hen door middel van het Woord te stichten (zie ook Cat. vr. 55).
2. De bloeitijd.
Het gezelschap is dan ook bij het begin van de gereformeerde kerk in de lage landen aanwezig.
Er wordt over gesproken op het Convent van Wezel in 1568 en op de Synode van Emden in 1571. Naast de ambtelijke prediking van het Woord erkennen deze kerkelijke vergaderingen de profetie. Door „propheten" — een dominee of een gewoon gemeentelid — wordt na de kerkdienst een Schriftgedeelte verklaard. Iedere aanwezige die hiertoe behoefte gevoelt, mag het woord voeren. Let op de overeenkomst met 1 Cor. 14. De bijeenkomst werd tenslotte gesloten met de gebeden „van den voornaamsten profeet".
In Engeland bevorderen Martin Bucer en John Knox eveneens de gezelschappen. Wanneer nog geen honderd jaar later in ons land de Nadere Reformatie opbloeit, betekent dat ook een sterke groei van het aantal gezelschappen. Deze Nadere Reformatie staat ril. nogal sterk onder Engelse invloed. Teellinck, één van haar eerste voorstanders, heeft lange tijd in Engeland gewoond. Jac. Koelman vertaalt in deze tijd nogal wat Engelse werken. Ook Voetius Lodenstein, W. a Brakel e.a. bevorderen het gezelschapsleven.
Deze feiten bevestigen de volgende uitspraak die wij bij een gezaghebbend schrijver aantroffen: „Vroeger heb ik wel eens gemeend, dat de gezelschappen geboren zijn uit het verval der kerk. Maar op grond van de historie is dat niet vol te houden. We hebben in de gezelschappen niet een poging te zien om zich te onttrekken aan de winterkoude, die de kerk overheerst, om zich dan te warmen bij het vuur van de onderlinge liefde, dat in de kleine broederkringen nog brandt. Integendeel, de gezelschappen zijn geboren uit het léven der kerk en uit het besef, dat men voor elkander verantwoordelijk is in de verzorging van de plant des geloofs en der liefde".
Het conventikel hangt dus samen met de opbloei van het geloofsleven. Probeer de bundel „De lofzangen Israëls" van Jac. Groenewegen te vinden. In het woord vooraf somt hij een aantal voordelen van de gezelschappen op. Je zou die in je inleiding kunnen verwerken. Ook Smytegelt heeft waarderend geschreven over de „particuliere samenkomsten" al ontgaan hem de schaduwzijden niet. Zie het boek van Prof. De Vrijer: Smytegelt en zijn Gekrookte riet, blz. 122. Als overige positieve zijden van de gezelschappen kunnen worden genoemd:
— de bloei van de onderlinge liefde.
— opwekking en voorlichting voor ongelovigen en hen die weinig licht hebben („duisteren").
— wanneer het geloofsleven kwijnt (verachtering in de genade, verkouden van de liefde), kan het gesprek op de gezelschappen mede tot opwekking leiden.
— het bewaren van de orthodoxe leer.
— het a.h.w. bevestigd worden van de eigen bevinding d.m.v. een soortgelijke getuigenis van anderen.
We kunnen twee soorten conventikels onderscheiden:
1. De onderlinge samenspreking, waarbij men rond de tafel zat en samen sprak over een bijbelgedeelte (het gezelschap).
2. Een vorm van prediking, waarbij een zekere orde van dienst aanwezig is: voorafspraak, gebed voorlezen van tekst uit de bijbel, verklaring, toepassing, sluiting met dankzegging (de oefening).
3. Ontsporingen.
Rond 1670 komen in Duitsland de collegia pietatis (stichtelijke samenkomsten) in zwang. Deze samenkomsten gaan uit van een geestelijke stroming, die we het piëtisme noemen (pietas = vroomheid). Men wil een verlevendiging van de Lutherse kerk bereiken. Dit mislukt, omdat de samenkomsten op de lange duur een geestelijke zelfingenomenheid gaan vertonen. Men kijkt met verachting naar de officiële kerk. De oorspronkelijke gedachte om als een zuurdesem in de kerk te zijn maakt plaats voor een terugvallen op zichzelf, gepaard gaande met veroordeling van de kerk.
Ook in ons land is een dergelijke ontwikkeling te zien. Terwijl in de eerste helft van de zeventiende eeuw van ondermijning van de kerk praktisch geen sprake is, toont de tweede helft van deze eeuw het beeld van toenemend individualisme. De toon op vele gezelschappen wordt anders. Het geheel naar binnen gekeerde leven, gericht op meditatie en het zoeken naar kenmerken krijgt sterker aandacht. Dit is op zichzelf niet verkeerd, mits de persoonlijke bevinding, de ervaringen in het gevoelsleven van den enkeling niet centraal komen te staan.
Dan komt de mens in het middelpunt i.p.v. de Christus der Schriften. Hier en daar gaan op de gezelschappen geestelijke keurmeesters de boventoon voeren, die gewapend met meetlat en ellestok van eigen bevinding het geestelijk leven van anderen aanvaarden of verwerpen.
Deze geestelijke hoogmoed wordt sterk in de hand gewerkt door de catechisatie met „antwoorders" Op zondag wordt in veel plaatsen na de dienst een catechisatie gehouden, waarop vragen van de predikant door de aanwezigen in het openbaar worden beantwoord. Meestal zijn het dezelfde personen die antwoorden. Zij oogsten grote lof bij de gemeenteleden. Het zijn echter sterke benen, die de weelde kunnen dragen. Een predikant uit die tijd schrijft dan ook: „De lof, dien deze „antwoorders" bij hun openlijk antwoorden inoogstten, deed de geestelijke hoogmoed met kracht in hun harten opwassen. Zij meenden spoedig wel alleen eene godsdienstoefening te kunnen leiden. Zo werden die bijbeloefeningen of catechisatiëo juist de oefenscholen en kweekplaatsen der oefenaars".
Deze oefenaars met een eigen, soms nogal platte taal, zede en vroomheidstype maken vooral in de dorpen het de predikanten nogal lastig. Dezen worden snel uitgemaakt voor „letterwijzen". Men heeft kritiek op de toelating tot het H. Avondmaal en in veel gevallen is het uiteindelijk gevolg, dat zo'n oefenaar weigert de kerk langer te bezoeken. Deze ontwikkeling wordt in ons land tevens bevorderd door het labadisme, genoemd naar Jean de Labadie, die in 1650 van 't rooms-katholicisme overgaat naar het calvinisme. (Probeer in de Chr. Encyclopedie of in een handboek voor kerkgeschiedenis meer gegevens over De Labadie te vinden) Als predikant ijvert hij voor het stichten van een kerk van alleen wedergeborenen. Hoewel hij na uit Zeeland en uit Amsterdam te zijn verbannen, naar het buitenland vertrekt, leeft het labadisme voort. Met name in gezelschappen in het noorden van het land.
De ware gelovigen moeten zich afzonderen van een kerk, die ook onbekeerden in haar midden duldt.
Wanneer vele gezelschappen deze onbijbelse richting inslaan, probeert de kerk deze ontwikkeling in geordende banen te brengen door het aannemen van bepalingen:
1. Het is verboden om conventikelen te houden onder kerktijd (!)
2. De predikant moet voorzitter zijn van het gezelschap.
3. In een vakature mag niet worden „geoefend" buiten weten van een naburige predikant.
4. In Appingedam wordt een conventikelwet opgesteld, die door de meeste classes wordt aanvaard. De inhoud luidt:
— de predikanten hebben vrije toegang
— zij hebben tot taak om na te gaan of er geen dwalingen insluipen.
— wanneer op een gezelschap dwalingen worden verteld, moet een dergelijk conventikel worden ontbonden
— beweegt het gezelschap zich in Schriftuurlijke lijn, dan is het de taak van de predikant om de deelname te bevorderen.
4. De gezelschappen, het réveil en de afscheiding
In de loop van de achttiende eeuw en het begin van de 19e eeuw geraakt de kerk in zeer diep verval (Invloed van de Verlichting: rationalisme, supranaturalisme vieren op de kansels hoogtij). Dan neemt het aantal gezelschappen sterk toe. En hoewel de besprekingen op de gezelschappen niet altijd in elk opzicht Schriftuurlijk zijn geweest, mogen we niet vergeten dat zij toch de burcht vormen waarin de orthodoxe gereformeerde leer wordt bewaard.
Duidelijk blijkt dit uit het ontstaan van het Réveil. In Amsterdam ontwikkelt zich dit rond de bijbel-oefeningen van Da Costa, omdat in de hoofdstad geen zuivere prediking kon worden beluisterd.
In Den Haag, waar predikanten als De Secrétan en Molenaar ingaan tegen de geest van de tijd, heeft het Réveil een meer kerkelijk karakter.
De omvang van de Afscheiding van 1834 - een ware explosie — is alleen te verklaren uit het feit dat de conventikelen tot Afscheiding overgaan. Het kerkelijk bewustzijn bloeit op: terugkeer tot leer en kerkregering van de kerk der reformatie (Synode van Dordrecht 1618 - 1619). De woede van. de verlichte predikanten tegen de gezelschappen en de kerken der Afscheiding spreekt voor zich: de kerken zijn en blijven grotendeels leeg, terwijl de oefenaars en de Afgescheiden predikanten veel toehoorders trekken. We zien dan ook dat de Hervormde Synode de regering aanzet om tot vervolging over te gaan.
Men beseft niet dat de kerk zelf schuld draagt. Men heeft niet geluisterd naar de stem van de eenvoudige kerkgangers, die vragen naar een antwoord op hun geestelijke nood. Dan zou het mogelijk zijn geweest om de conventikelstroom in kerkelijke banen te houden. De „kleine luyden" zijn echter afgescheept; in de prediking blijven de stenen het brood vervangen. Daardoor veroorzaakt de kerk in de achttiende eeuw en in het begin van de negentiende eeuw zelf, dat de conventikelen zich tegenover de officiële kerk opstellen.
6. Literatuur.
Bij de schets:
H. Algra: Het wonder van de 19e eeuw, uitgave T. Wever, Franeker, 3e druk 1970, hfst. VIII.
Dr. M. J. A. de Vrijer: Ds. Bernardus Smytegelt en zijn „Gekrookte riet". Uitgave: N.V. De Banier, Vianen, 1968. Zie vooral blz. 98-126.
J. C. Rullmann: De Afscheiding in de Ned. Herv Kerk der 19e eeuw. Uitgave: Kok, Kampen, 4e druk 1930, hoofdstuk I.
Voor verdere studie:
G. A. Wumkes: De Geref. Kerk in Ommelanden tussen Eems en Lauwers (1595- 1796), 1905. Dit boek biedt talrijke boeiende details over het kerkelijk leven in het noorden.
Dr. J. G. Woelderink: Uit de praktijk der godzaligheid, Uitgave: Guido de Brés, 's-Gravenhage, 1956.
7. Gespreksvragen.
Voor de bespreking kan uit de onderstaande vragen een keuze worden gemaakt.
1. Is het houden van een gezelschap vanuit de Schrift te verdedigen?
2. Zou je enkele voordelen van conventikelen kunnen noemen? Welke nadelen kunnen er aan een conventikel verbonden zijn?
3. In onze tijd vinden we in de plaatselijke gemeenten nog al eens bijbelkringen. Is zo'n bijbelkring een gezelschap? Zijn er ook gevaren aan verbonden?
4. Waarom zouden de Gereformeerde Gemeenten in de jaren twintig en dertig een eind gemaakt hebben aan de mogelijkheid om oefenaar te worden?
5. Waarom is de gedachte van De Labadie (een kerk van wedergeborenen) onbijbels? Bij welke sekten of stromingen vind je deze labadistische trekken vandaag nog?
6. De Afscheiding van 1834 wordt gevolgd door een periode van broedertwisten. Zou dit kunnen samenhangen met het feit, dat heel veel afgescheiden gemeenten niet anders waren dan een in een gemeente omgezet conventikel? Welke oorzaken zie je voor de sterke verdeeldheid toen?
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1972
Salvo | 80 Pagina's