JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Het ambt van de overheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het ambt van de overheid

39 minuten leestijd Arcering uitzetten

W

Inleiding

"Ieder land krijgt de overheid die het verdient..." Dit antwoord gaf eens iemand op de vraag of een overheid, die geen rekening houdt met Gods Woord, te zien is als een straf van God. Degene die deze vraag stelde, maakte zich grote zorgen over de geringe invloed van christenen in een samenleving met leeglopende kerken. Is het de taak van de overheid om mensen voor te houden dat zij zich aan Gods Woord moeten onderwerpen? Zo ja, hoever moet zij daarin gaan?

Het is vaak gemakkelijker een vraag te stellen dan een antwoord te geven. Zo ook in dit geval. In deze schets zullen verschillende antwoorden en meningen aan de orde komen. In hoofdstuk 1 wordt aandacht geschonken aan het ambt van de overheid in het verleden. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op Bijbelse gegevens, die voor dit onderwerp van belang zijn. De Bijbel geeft geen pasklare antwoorden, maar is onmisbaar in het beantwoorden van bovenstaande vragen.
In hoofdstuk 2 wordt, aan de hand van artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, nagegaan wat het ambt van de overheid inhoudt. Het gaat in dit hoofdstuk niet alleen om de taak van de overheid ten opzichte van de samenleving, maar andersom wordt ook de vraag gesteld wat de taak van een christen ten opzichte van de overheid inhoudt.
Deze schets is vooral bezinnend van karakter. De praktische invulling van dit onderwerp komt vooral in de verwerking aan bod.

1. Het ambt van de overheid in het verleden

Waarom spreken we, als we het over het werk van de overheid hebben, over een ambt? Bij een ambt denk je aan een hoogstaande functie. Zo spreken we bijvoorbeeld over het ambt van een burgemeester. We spreken echter niet alleen over een ambt als we het over een overheidsfunctie hebben, maar ook voor geestelijke functies wordt dit woord gebruikt. In het laatste geval kun je denken aan het ambt van een predikant, ouderling of diaken. De taken die zij vervullen, zijn door de Heere ingesteld. Dit geldt echter ook voor de taken die behoren bij een overheidsfunctie. Of het nu gaat om een openbaar of om een geestelijk ambt, in beide gevallen staat vast dat de Heere het gezag verleent. Hij heeft alle gezag in handen en wil mensen gebruiken om dit gezag uit te oefenen.

Regering door de Heere
De overheid is niet van vandaag of gisteren. Al in de tijd van het Oude Testament is sprake van mensen die geregeerd worden en mensen die regeren. In Genesis 14 lezen we over koning Melchizedek. Hij was de koning van Salem, de stad die later Jeruzalem wordt genoemd. Van hem weten we weinig. We lezen dat hij Abram zegent. In ditzelfde verband gaat het ook over andere koningen. Zij laten hun invloed gelden door andere koningen te verslaan en zo hun macht te vergroten.
Blijkbaar is het koningschap al een oud verschijnsel. Ook in andere landen vinden we het koningschap. In Egypte was de macht en de invloed van de regeerder, de farao, zo groot dat hij als god vereerd werd. Dit had te maken met de Egyptische godsdienst, waarin de farao nagenoeg de enige was die contact kon krijgen met de goden. Het koningschap nam in de verschillende landen een belangrijke plaats in. In de geschiedenis van het volk Israël was nog niet direct sprake van een koning. Wel waren er mensen die leiding gaven aan het volk. Hoewel er geen koning was, was er toch wel een overheid. Toen het volk Israël in Egypte onderdrukt werd, verloste de Heere het volk onder leiding van Mozes en Aäron.

Toen de Heere Zijn wetten gaf, sloot Hij ook een verbond met Israël. Hij beloofde hierbij Zijn zegen, als het volk Zijn geboden zou onderhouden. De Tien Geboden kunnen gezien worden als de 'Grondwet' van het door God geregeerde volk. De Heere gebruikte Mozes en Aaron om gezag uit te oefenen. Aan Mozes maakte Hij Zijn wetten bekend, niet alleen de wetten voor het gewone dagelijkse leven, maar ook die voor de eredienst. Aaron en zijn zonen kregen de leiding over de dienst in de tabernakel, daarbij geholpen door de priesters en de levieten.
Het bestuur over het volk werd door de Heere toevertrouwd aan Mozes. Eerst deed Mozes dit helemaal alleen. Hij was er van de morgen tot de avond mee bezig. Toen zijn schoonvader Jethro Mozes in de woestijn opzocht, vroeg deze aan zijn schoonzoon: "Wat ding is dit, dat gij het volk doet? Waarom zit gij zelf alleen, en al het volk staat voor u, van den morgen tot den avond?" Mozes antwoordde hem: "Wanneer zij een zaak hebben, zo komt het tot mij, dat ik richte tussen den man en tussen zijn naaste; en dat ik hun bekend make Gods instellingen en Zijn wetten" (Exod. 18 : 16). Jethro ziet dat deze taak te zwaar is voor Mozes. Hij adviseert Mozes om oversten over duizenden, over honderden, over vijftigen en over tientallen aan te stellen. Deze krijgen de dagelijkse leiding over het volk. Alleen de grote zaken zouden nog door Mozes worden afgehandeld. Deze leiders ontlenen, net als Mozes en Aäron, hun gezag aan God.
Dat het gezag van de Heere komt, wordt duidelijk als Aaron en Mirjam zich verzetten tegen Mozes. Mirjam wordt door de Heere gestraft met melaatsheid. Ook het volk komt meerdere malen in opstand tegen Mozes. Uit de straffen die de Heere het volk geeft, blijkt dat opstand een zware zonde is. Het is een aantasting van Gods gezag.
Toen Israël in Kanaan kwam, werd Jozua de leider van het volk. Ook in de tijd die volgde, toen de Heere richters de opdracht gaf om leiding te geven, bleef gelden dat het gezag in eerste instantie van God vandaan komt. Toch trad er een verandering op; voortaan zouden de priesters voor de richters de Heere om raad vragen (Num. 27 : 21).
Uit dit alles blijkt dat alle gezag van de Heere is. Het gezag is steeds een instelling van de Heere zelf. Geen mens kan ooit aanspraak maken op gezag, maar moet erkennen dat de Heere de enige Gezagsdrager is en dat Hij mensen die gezag uitoefenen alleen maar als middel gebruikt.

Regering door een koning
Het volk Israël vroeg om een koning. De Heere maakte Zijn wil niet meer op een directe manier bekend aan de leider van het volk, in dit geval de koning. Dat deed Hij wel toen Mozes, Jozua en de richters het volk regeerden. De Heere sprak rechtstreeks tot hen. Dat gebeurde bijvoorbeeld tijdens de woestijnreis. De Israëlieten kwamen meerdere malen in opstand tegen Mozes. Toen het volk mopperde over het Manna, zond de Heere vurige slangen om het volk te straffen. Mozes bad tot de Heere en Hij gaf een rechtstreeks antwoord. Hij moest de koperen slang oprichten. Wie op deze slang zag, was genezen. In de tijd van de koningen maakte de Heere niet meer rechtstreeks aan de leider van het volk, maar via profeten Zijn wil bekend. Zo werd bijvoorbeeld Elia meerdere malen tot koning Achab gezonden om hem Gods woorden door te geven en Zijn oordelen aan te zeggen.
De koningen werden niet alleen door de profeten met Gods wil bekendgemaakt; ook door het lezen van de door God gegeven wetten wist een koning wat God wilde. Hoewel de Heere profeten zond om het volk Zijn woorden aan te zeggen, had ook de koning een taak wat betreft het godsdienstige leven van het volk. In Deuteronomium 17 lezen we hoe een koning behoort te leven en te regeren.
"Voorts zal het geschieden, als hij op den stoel zijns koninkrijks zal zitten, zo zal hij zich een dubbel van deze wet afschrijven in een boek, uit hetgeen dat voor het aangezicht der Levietische priesters is. En het zal bij hem zijn en hij zal daarin lezen al de dagen zijns levens, opdat hij den Heere zijn God lere vrezen, om te bewaren al de woorden dezer wet en deze inzettingen, om die te doen; Dat zijn hart zich niet verheffe boven zijn broederen en dat hij niet afwijke van het gebod ter rechter- of ter linkerhand, opdat hij de dagen verlenge in zijns koninkrijks, hij en zijn zonen, in het midden van Israël?" (vs. 18-20). Vanuit deze gezindheid moest de koning zijn ambt uitoefenen.

De koning moest zich vooral bezighouden met de orde in de samenleving. Hij mocht zich niet bemoeien met het werk in de tabernakel en de tempel. Deze ambten waren voorbehouden aan de priesters en de levieten.
De koning had veel gezag van de Heere gekregen; dit houdt in dat het volk moest erkennen dat alleen de Heere alle macht heeft. Uit de geschiedenis van Israël blijkt echter, dat het koningschap doel op zich was geworden. Net als de andere volken wilden zij een koning. De vraag om een koning was zondig omdat het een koning moest zijn als die van de heidenen. De Heere had het volk al eeuwen geleden een koning toegezegd (Deut. 17 : 14 en 15), maar Israël had Gods tijd af moeten wachten. Uit de aanstelling van de eerste koning, koning Saul, blijkt dat die tijd nog niet was gekomen. De Heere had voorzegd dat de koning uit de stam van Juda zou komen (Gen. 49 : 10). Daarom is Saul, die uit de stam van Benjamin kwam, niet de ware, beloofde koning geweest. Het was een tijdelijke voorziening, totdat David koning wordt. Later zegt de Heere tegen het volk: "Ik gaf u een koning in Mijn toorn en nam hem weg in Mijn verbolgenheid" (Hos. 13 : 11).

Het volk onder een goddeloze of heidense overheid
Zolang Israël een koning had die de Heere vreesde, werd het volk gezegend. Er waren echter ook veel koningen die de Heere niet dienden, maar Hem ongehoorzaam waren. Vaak volgde het grootste gedeelte van het volk de goddeloze praktijken van deze koningen na. Uit de geschiedenis van het volk Israël blijkt duidelijk dat een goddeloze koning door de Heere zwaar gestraft werd. In plaats dat zulke koningen het volk onder het gezag van God plaatsten, brachten zij het volk ertoe om zwaar te zondigen. Achab was een goddeloze koning. Elia komt hem Gods oordeel aanzeggen; hij zal gedood worden en van zijn nageslacht zal niemand overblijven. Deze zware strafwas het gevolg van zijn eigen goddeloze leven. Ook strafte de Heere hem zo zwaar omdat hij het volk verleid had tot vele zonden (1 Kon. 21 : 22), terwijl hij het had moeten oproepen tot het dienen van de Heere. Het koningschap was zo geen afspiegeling meer van het Goddelijke gezag.
We lezen dat er Israëlieten waren, die onder zo'n overheid zuchtten (zie Ezechiël 9). Zij hadden het erg moeilijk onder een overheid die het volk niet meer voorging in de dienst van de Heere. Deze mensen vormden maar een kleine minderheid. Het grootste gedeelte van het volk leefde in de zonden. Hierdoor was het moeilijk om vast te blijven houden aan het dienen van de Heere. Toch was het mogelijk om de Heere te dienen temidden van een volk dat de afgoden diende. Zelfs was het mogelijk om deel uit te maken van een overheid die zwaar zondigde. Obadja was hofmeester aan het hof van de goddeloze koning Achab. Zolang de opdrachten van de koning geen ongehoorzaamheid aan God betekenden, kon hij zijn werk met een gerust geweten uitvoeren. Zodra de koning hem iets gebood dat tegen Gods wil inging, moest hij echter weigeren.
Daarom hield hij 100 profeten verborgen, zodat de koning deze knechten van de Heere niet zou doden.
Een ander voorbeeld is Daniël. Hij gehoorzaamde elk gebod van de koning die hij diende, maar Gods geboden stonden voor hem boven ieder mensengebod.

Daniël, een man die de Heere vreesde, hoorde bij de eerste groep Israëlieten die om hun zonden weggevoerd werden naar Babel. In dit land moest Daniël zijn werk aan het koninklijke hof uitvoeren. Hij maakte deel uit van een heidense overheid, Voordat hij door de koning uitgekozen werd om aan het hof te komen, maakte hij al duidelijk waar hij voor stond. De koning wilde dat de jonge mannen, uit wie hij enkelen zou kiezen voor een functie aan het hof, goed te eten kregen. Daniël wist dat dit onrein voedsel was; als hij de koning van Babel zou gehoorzamen, zou hij tegelijkertijd de Heere ongehoorzaam zijn. Het gebod van de Heere woog voor hem zwaarder dan het gebod van de koning van Babel. Hij wilde alles doen wat niet in strijd was met het dienen van de Heere, maar weigerde te zondigen. Wel liet hij zich onderwijzen in de boeken en wijsheden van de Chaldeeën. Maar hij bleef de Heere met zijn hart dienen. Zo kon hij in deze zondige en goddeloze omgeving staande blijven en zijn werk doen.
Dit alles betekent niet, dat het hem soms niet moeilijk werd gemaakt. Op aanraden van stadhouders liet Darius een gebod uitgaan dat iedereen in het Babylonische rijk alleen hem mocht aanbidden. Toen bleek opnieuw dat Daniël het gebod van de hemelse Koning boven het gebod van elke aardse koning stelde. Hij wist dat het hem zijn leven zou kosten. Toch kwam hij nog steeds openlijk voor de Naam van de Heere uit. Hij bleef Hem aanbidden zoals hij gewend was: voor het open venster van zijn huis, waar hij drie keer per dag knielde. De Heere zorgde ervoor dat niet Daniël, maar zijn vijanden om het leven kwamen.
Het leven van Daniël en de wijze waarop hij zijn werk aan het hof deed, temidden van mensen die niet de Heere maar de afgoden dienden, maakt duidelijk hoe het mogelijk is om staande te blijven. Ook wordt hiermee duidelijk gemaakt dat het niet de bedoeling is dat een christen zich afsluit van de wereld om zich heen. Hij is geroepen zijn taak uit te voeren in de omgeving waar de Heere hem geplaatst heeft. Voor alles geldt echter dat het gebod van de Heere bovenaan staat.

De Nieuwtestamentische tijd
In de tijd van het Nieuwe Testament is er geen sprake meer van eigen koningen. De laatste eeuwen voor de geboorte van Christus is Israël bezet gebied. In 63 voor Christus vallen de Romeinen binnen en worden de Israëlieten onder de macht van de Romeinse keizer geplaatst. Dit duurt tot enkele eeuwen na Christus. Israël is dus onderworpen aan een heidense overheid. Deze overheid erkent niet dat zij haar gezag van God ontvangen heeft. Toch erkent de Heere Jezus haar wel als overheid (Lukas 20 : 25: "Geeft dan de keizer wat des keizers is, en Gode wat Gods is").

Het Nieuwe Testament geeft weinig aanwijzingen over een christelijke politiek. Wel lezen we op verschillende plaatsen dat overheden hun gezag van God ontvangen. In Kolossenzen 1, waarin het onder andere gaat over Christus en Zijn werk, staat: "Want door Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, die zienlijk en die onzienlijk zijn, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij Overheden, hetzij machten: alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen". Dit houdt in dat alles wat door Hem geschapen is, Hem Goddelijke eer moet geven. Dus ook overheden moeten zich in hun taak op de Heere richten. Alles wat zij doen moet gericht zijn op Gods eer.
Lang niet alle overheden stellen zich onder het gezag van de Heere. Soms roept de belijdenis van het geloof in God zelfs vervolging op. Dit was in de Nieuwtestamentische tijd ook het geval. Dit laat zien dat, zolang de Heere Jezus nog niet is wedergekomen, alles onvolmaakt is.
Hoewel een overheid belijders van Gods Naam vervolgt, moeten haar onderdanen haar in die dingen gehoorzamen die niet strijden met Gods geboden. Dat zegt Paulus ook in Romeinen 13. "Alle ziel zij den machten over haar gesteld, onderworpen; want er is geen macht dan van God, en de machten die er zijn, die zijn van God geordineerd. Alzo dat die zich tegen de macht stelt, de ordinantie Gods wederstaat; en die ze wederstaan, zullen over zichzelven een oordeel halen" (vs. 1- 2). Dit schreef hij aan christenen die onderdanen waren van de Romeinse overheid. Deze overheid wilde dat alle onderdanen van haar rijk meededen aan de keizerverering. Hierin konden de christenen niet meegaan. Maar de dingen die hen niet in gewetensnood brachten, zoals het betalen van de belastingen, mochten ze niet nalaten (zie ook Lukas 20 : 20-26).

Als we de Oudtestamentische tijd vergelijken met de tijd van het Nieuwe Testament, dan zijn er zeker verschillen te noemen. Eerst had het volk Israël eigen koningen, hoewel soms zeer goddeloos, later was het onderworpen aan een heidense overheid. Toch blijft één ding hetzelfde: ten diepste komt alle gezag van God. Zowel een Godvrezende koning als een heidense overheid worden slechts als middel gebruikt om een volk te regeren.

2. Kerk en staat

In het vorige hoofdstuk werd duidelijk hoe de overheid in de Bijbelse tijd functioneerde of, beter gezegd, behoorde te functioneren. Onze samenleving is heel anders ingericht dan die van het volk Israël. In hoeverre is het mogelijk dat Gods geboden richtinggevend zijn in een samenleving waarin weinigen Hem dienen? Kan de kerk dit van de overheid en de samenleving vragen? In hoeverre hebben kerk en staat met elkaar te maken? Hoe groot is de inbreng van de overheid op het godsdienstige leven in de samenleving? Verschillende mensen in verschillende tijden hebben over dit probleem nagedacht. De meningen zijn verdeeld.

Luther en Calvijn
Door alle eeuwen heen zijn christenen bezig geweest met de vraag naar de verhouding tussen kerk en staat. Voorbeelden hiervan zijn Luther en Calvijn. In de dagen waarin zij leefden, beschouwde de overheid de handhaving van de godsdienst ook als haar taak. Vandaar dat er felle vervolgingen uitbraken in de landen waarin Luther en de andere reformatoren aanhang kregen. Luther pleitte voor vrijheid van het geweten. Toch was ook voor hem die vrijheid niet zonder beperkingen, maar deze diende begrensd te zijn door Gods Woord. In het licht van deze beperking van het begrip vrijheid moeten we ook de volgende uitspraak van Luther zien: "Niemand kan of mag tot het geloof gedwongen worden, maar iedereen moet onderwezen worden in het Evangelie en aangespoord om te geloven, hoewel het aan hem zelf overgelaten wordt om te geloven of niet". Luther gaf dus wel ruimte voor de vrijheid van het geweten.
Ook Calvijn erkende de vrijheid van het geweten. Maar hij stond niet toe dat elke godsdienstige overtuiging werd beleden en in praktijk werd gebracht. Daarvoor was in de stad Genève, waar Calvijn streefde naar hervormingen in leer en leven, geen plaats. Zo nodig moest de overheid daartegen optreden. Mensen die zich verzetten tegen de gereformeerde leer moesten de stad verlaten of werden vervolgd. Een voorbeeld hiervan is Michaël Servet, die op aandrang van Calvijn werd gearresteerd omdat hij openlijk de leer van de Drie-eenheid tegensprak.De stadsraad van Genève besloot uiteindelijk tot de doodstraf en Servet werd bij de stadspoorten verbrand. Een dergelijke vergaande stap was echter zowel in de calvinistische als in de lutherse staten zeer uitzonderlijk. In zoverre was er toch een duidelijk onderscheid met de wijze waarop roomse overheden in die tijd met andersdenkenden omgingen.

De Nederlandse Geloofsbelijdenis
In dezelfde tijd schrijft Guido de Brés de Nederlandse Geloofsbelijdenis. In artikel 36 van deze belijdenis vinden we terug wat de kerk ten aanzien van het ambt van de overheid belijdt. Guido de Brés leefde in een tijd van hevige vervolgingen onder Karei V en zijn zoon Philips II. Hij stelde een geloofsbelijdenis op waarin Gereformeerden rekenschap gaven van hun geloof. In deze belijdenis, die ook de belijdenis is van onze gemeenten, komt duidelijk naar voren dat God het gezag heeft ingesteld. De Brés liet zich bij het opstellen van deze belijdenis leiden door de geloofsbelijdenis van de Franse kerk van die dagen, waarin staat: "Om die reden heeft Hij het zwaard in handen van de Overheid gegeven, om de zonden te onderdrukken, die niet alleen tegen de tweede tafel van de Goddelijke geboden begaan zijn, maar ook tegen de eerste".
In deze dreigende tijd van vervolgingen schreef hij, met de gedachte aan een overheid die protestanten zwaar vervolgde, artikel 36. Hoewel deze overheid protestanten vervolgde en liet doden, beleed hij, op grond van Gods Woord, dat de overheid haar gezag van de Heere heeft gekregen en daarom gehoorzaamd moet worden. "Wij geloven dat onze goede God, uit oorzaak der verdorvenheid van het menselijke geslacht, koningen, prinsen en overheden verordend heeft; willende dat de wereld geregeerd worde door wetten en verordeningen, opdat de ongebondenheid der mensen bedwongen worde en het alles met goede ordinantie onder de mensen toega. Tot dat einde heeft Hij de overheid het zwaard in handen gegeven tot straf der bozen en bescherming der vromen. En hun ambt is, niet alleen acht te nemen en te waken over het staatsbestuur, maar ook de hand te houden aan de heilige kerkedienst; om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valse godsdienst, om het rijk van de antichrist te gronde te werpen, en het Koninkrijk van Jezus Christus te doen vorderen (...)".

Guido de Brés wilde dat de koning, Philips II, kennis zou nemen van deze belijdenis. Daarom wierp hij deze over de muur van het kasteel in Doornik. Zo zou deze belijdenis in handen van de landvoogdes Margaretha van Parma komen. Deze landvoogdes werkte nauw met Philips II samen; via haar zou Philips II de belijdenis onder ogen krijgen. Guido de Brés voorzag het pakje van een ootmoedig geschreven brief; zijn bedoeling met dit alles was dat de vervolgingen minder hevig zouden worden. De Gereformeerden werden in de tijd die volgde echter nog steeds fel vervolgd.

Het ambt van de overheid
Guido de Brés stelde niet alleen de plaats van burgers ten opzichte van de overheid aan de orde, hij gaf ook aandacht aan de plaats van de overheid ten opzichte van de burgers.
Als eerste noemde hij het bewaren van de orde. Om rust in de samenleving te hebben, moet er orde zijn. Maar zonder gezag is er wanorde. Dat komt door de zonde. Om de hardheid van het hart van de zondige mens is een overheid nodig. De Heere gebruikt, dankzij Zijn algemene genade, overheden om ervoor te zorgen dat er orde is. Opstand moet onderdrukt worden, omdat anders de orde verdwenen is. Bovendien houdt ongehoorzaamheid een ontkenning in van het gezag van de Heere over het leven van ieder mens. Slechts in een uiterst geval van nood is opstand toegestaan.

In zijn uitwerking van de Tien Geboden schrijft dr. J. Douma hierover het volgende. "We zijn vanwege het Vijfde Gebod geroepen de politieke overheid te eren. Romeinen 13 vraagt om gehoorzaamheid en niet om verzet. We leven niet zo alsof we voortdurend voor de keus staan óf om loyaal te zijn óf om verzet aan te tekenen. Het sleutelwoord voor onze houding blijft 'gehoorzamen'. Verzet komt slechts in grenssituaties aan de orde.
Maar die situaties kunnen ontstaan. Er zijn momenten waarop we aan God moeten gehoorzamen en niet aan aardse gezagsdragers (Hand. 5 : 29). Vroedvrouwen weigerden in Egypte de Israëlitische jongetjes direct na hun geboorte te doden (Ex. 1 : 17). Toch betekende dat nog geen opstand tegen de overheid. Het christendom kent veel martelaren, die hun weigering om de keizer goddelijke eer te brengen, met de dood moesten bekopen. Maarzij organiseerden geen opstand tegen de bestaande overheid".
Dit laatste wil niet zeggen dat in de loop der eeuwen geen opstanden hebben plaatsgevonden, waaraan christenen deelnamen. De Nederlandse opstand tegen de Spaanse vorst is daarvan een duidelijk voorbeeld. Lang hebben de mensen van die tijd nog vastgehouden aan de stelling dat zij het gezag van de koning als zodanig niet tegenspraken, maar vochten tegen zijn slechte dienaren. Dat is te zien in de laatste regel van het eerste couplet van het Wilhelmus. Op een bepaald moment was die gedachte niet meer houdbaar; men moest tot de conclusie komen dat deze vorst zijn van God gegeven gezag had verspeeld.
Als tweede onderdeel van het ambt van de overheid noemt Guido de Brés het bevorderen van de dienst van de Heere. Dit houdt onder andere in dat elke valse godsdienst moet worden geweerd of uitgeroeid. Voor ketters, mensen die een andere leer aanhangen, is geen plaats in de samenleving. Dit is geheel in overeenstemming met de geest van zijn tijd. Hij sluit hierbij aan bij Calvijn. In één van zijn boeken maakt De Brés onderscheid tussen ketters die zich rustig houden en ketters die staat en maatschappij in opschudding brengen. De laatsten 'moeten verwijderd en ter dood gebracht worden ten behoeve van de rust van de republiek en algemene vrede van de kerk', aldus De Brés.
Overigens was De Brés er van doordrongen dat de overheid alleen maar kon eisen dat mensen zich in het openbaar naar de Wet zouden gedragen. Het afdwingen van liefde tot de Heere is onmogelijk. Dat is geen mensenwerk, maar Gods werk. Wel moet de overheid het kwaad weren om het in het openbaar uitleven van de zonden terug te dringen. Het gaat dus eerder om het weren en uitroeien van zonden dan van personen.


Even nadenken... over de overheid

Gods dienares?
".... want er is geen macht dan van God" Romeinen 13 : 1 m

De stad Rome is in de tijd van Paulus een vergaarbak van allerlei volken en godsdiensten. Er zijn geweldige verschillen tussen arm en rijk, tussen heidendom en christendom. De Romeinse overheid van die dagen is nu niet bepaald een voorbeeld hoe een overheid zou moeten zijn. Vol van vijandschap tegen God en Zijn Woord en Zijn gemeente. De wrede vervolger van de christelijke kerk, keizer Nero, heeft het voor het zeggen. In Rome zijn kleine huisgemeenten met christenen uit Joden en heidenen. Jong en oud wordt verdrukt en vervolgd.
Aan hen schrijft de apostel de 'brief aan de Romeinen'. Maar deze brief is ook voor de gemeenten van alle tijden. Als geïnspireerde apostel des Heeren schrijft hij aan mensen zoals jij.

Hij schrijft een heel belangrijke brief. Het gaat over 'slechte mensen' zoals de heidenen (hoofdstuk 1), over 'goede mensen' zoals de kerkmensen (hoofdstuk 2). en dan over alle mensen (hoofdstuk 3). Dat valt voor die 'goede mensen' niet mee. Want ten diepste blijken alle mensen hetzelfde: haters van God en de naaste. Zo wordt indezebriefde verlossing van zulke verdoemelijke mensen voorgehouden. De verlossing door de genade, die in Christus Jezus is. Vanaf hoofdstuk 12 worden deze mensen onderwezen in de praktijk van het ware christelijke leven. Wanneer Paulus daarover schrijft, onderbreekt hij eigenlijk even zijn betoog. Precies het stukje van deze keer, waarbij we willen nadenken over het gezag van onze overheden, plaatselijk of landelijk.

Erken de overheid!
Waarom onderbreekt de Romeinse staatsburger Paulus eigenlijk zijn verhaal door nu over die beruchte overheden te beginnen? Overheden waarover heel veel kwaads te zeggen valt. Zelf had hij op zijn vele reizen naast goede toch ook heel veel slechte ervaringen met de overheid. Wat heeft hij niet allemaal meegemaakt, werkelijk onbeschrijflijk. Paulus is bang dat de naam van de Heere en de zaak van Christus' kerk schade zal lijden. Want de mensen aan wie hij schrijft, leefden zo hun eigen leven. Men had elkaar, het eigen gezin en de bekenden. Men kwam samen in de gemeente(n). En verder? Ze hebben geen oog voor de overheden, het grote gebeuren in Rome, laat staan het Romeinse rijk. Tenslotte was er niet zoveel reden om respect te hebben voor deze overheden. Het openbare leven liet men maar over aan anderen.. .Het was veel belangrijker om samen op reis te mogen zijn naar de Godsstad. Als hun ziel maar gered werd! Wanneer het gezag van de overheden echter niet wordt erkend, kan er ongemerkt ook in de kerk een los leven ontstaan. Kijk, daarom onderbreekt Paulus zijn verhaal en vermaant om te overheden te respecteren en oog te hebben voor de taak die God heeft opgedragen. Een christen leeft immers niet voor zichzelf, maar heeft een plaats - hoe moeilijk soms ook - in de samenleving van nu. En omdat die samenleving geen chaos mag worden, heeft God in Zijn goedheid een overheid gegeven. Zij heeft het voor het zeggen, om God te dienen en de mensen te dienen. Of de overheid dat erkent of niet, het is wel zo. En hoever de overheid daar ook vandaan is, als christen moetje toch het gezag van de overheid erkennen. God regeert doormiddel van de overheden. Dat wil Paulus de mensen in Rome en jou inscherpen.

Een christen is ook aan de gewone wetten van het land onderworpen, voor zover die niet strijden tegen de wet van God. Dat geldt "alle ziel" (vers 1), dus jong en oud, rijk en arm, iedereen. Iedereen in de gemeente heeft een boos hart. Daarom heeft de Heere in Zijn algemene goedheid het overheidsgezag ingesteld. 'Bij de gratie van God' wordt dat wel genoemd. Staatsdienaren zijn eigenlijk Gods dienaren om de opgedragen taak te vervullen. De overheid mag daarom rekenen op respect; ze mag belasting heffen om haar taak te kunnen uitoefenen (vers 6). Zo bedoelde de Heere Jezus het Zelf ook in Matth. 22 : 21: "..Geeft dan de keizer, dat des keizers is, en Gode wat Gods is." Waarbij altijd ook voor de overheid Gods geboden blijven gelden en dus Hand. 4 : 19 de grens is. De gehoorzaamheid aan God gaat bóven de gehoorzaamheid aan mensen en overheden. Het behoort tot de fundamenten van het gezag van de overheid om het kwade te straffen en het goede te belonen. Wee de overheid die in wetgeving en rechtsspraak het kwade goed noemt en het goede kwaad. Wat zal dat slecht zijn voor de gehele samenleving.

Gebed voor de overheid
Daarom worden we ook opgeroepen om voor onze overheden te bidden. Zoals 1 Tim. 2:2 ons dat voorhoudt. Een gevolg van het gebed voor de overheid zal zijn, dat we een stil en gerust leven leiden in alle godzaligheid. Het tegendeel is ook waar: bij het ontbreken hiervan zal er onrust en vloek zijn als gevolg van goddeloosheden en biddeloosheid. Laten we bang zijn voor de revolutiegeest die in ons aller hart leeft. Het verzet tegen God Die regeert. Dat verzet is er niet alleen buiten de kerk, maar ook in ons hart. Zullen we daarom deze woorden nog eens goed over wegen? Misschien breekt dat door Gods genade jouw verzet.

Lezen: Romeinen 13 : 1-7. Zingen: Morgenzang: 6

Om over na te denken:
1. Een overheid die abortus, euthanasie en het homohuwelijk bevordert, verdient geen respect.
2. Bid jij wel eens voor de overheid? Waarom doe je dat (niet)?

Uit: Even nadenken, uitgave JBC-G


Verschillende opvattingen
In de loop van de eeuwen zijn uit dit geloofsartikel verschillende gedachten afgeleid. Zo hebben sommigen de woorden 'om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valse godsdienst, om het rijk van de antichrist te gronde te werpen' geschrapt omdat ze geen mogelijkheid zagen dit gestalte te geven in een samenleving waarin velen niet in God geloven. Zij handhaven een verkort artikel 36.
De eerste aanzet hiertoe werd gegeven door Abraham Kuyper. Tegen het einde van de negentiende eeuw werd hij leider van de Anti-Revolutionaire Partij. Eén van de beginselen van deze partij werd als volgt verwoord: "Ook op staatkundig terrein belijdt zij [de partij] de eeuwige beginselen van Gods Woord; zó evenwel, dat het staatsgezag noch rechtstreeks noch door de uitspraak van enige kerk (...) aan de ordinantiën Gods gebonden zij". Kuyper en zijn aanhangers wilden dus graag, dat kerk en staat los van elkaar hun ambt zouden vervullen. Zij waren er op tegen dat de kerk de overheid zou voorschrijven hoe zij naar Gods Woord behoort te regeren. Dat was immers de opvatting van Rome, die geen eigen, zelfstandig oordeel aan de overheid wilde toekennen.
Er speelde echter nog een belangrijk argument mee voor deze keus van scheiding tussen kerk en staat. Dit is vooral een praktisch argument. "De overheid heeft naar Gods Woord te vragen, zoals elk mens. Gods heerschappij is immers volstrekt. Maar", zo voegde Kuyper eraan toe, "hieruit volgt nog geenszins, dat hetgeen uit beginsel moet, ook feitelijk kan." Kuyper vond de opvatting van artikel 36 aangaande het ambt van de overheid een dwaling. Uit de opvatting van dit artikel volgt dat de overheid eigenlijk een onderdeel van de kerk is. "Hieruit moet volgen, dat de overheid zich positief met de prediking der waarheid begon in te laten en dat zij optrad tegen ketterij, kortom de verkeerde lijn in artikel 36", zo stelde Kuyper. In tegenstelling tot de opvatting van Guido de Brés pleitte hij voor een scheiding tussen kerk en staat. Om deze reden werd in 1905 besloten om de omstreden woorden uit artikel 36 te schrappen.

Hugo Visscher, een tijdgenoot van Kuyper, verzette zich tegen het in 1905 genomen besluit om een gedeelte van artikel 36 te schrappen. Hij was van mening dat de overheid wel degelijk een taak heeft ten aanzien van de kerk. Als deze taak van de overheid werd afgenomen, beroofde men de overheid van haar schoonste roeping. Het was zijn vaste overtuiging dat de staat zou meewerken aan de komst van Gods Koninkrijk en de ondergang van het rijk van de antichrist.

Hugo Visscher heeft een grondige studie gemaakt over het ambt van de overheid. Ook de Nederlandse Geloofsbelijdenis heeft hij hier bij betrokken. Hij gaf zijn eigen uitleg aan artikel 36. Volgens hem heeft de overheid wel een taak ten aanzien van de kerk; deze taak heeft echter alleen betrekking op het onbelemmerd doen voortgaan van de prediking van het Evangelie. Hieruit volgt dat de overheid niet de taak heeft om andersdenkenden te vervolgen.

De ideeën van Visscher lagen niet zo ver bij die van Kuyper vandaan. Ph.J. Hoedemaker, ook een tijdgenoot van Kuyper, had zo zijn eigen mening over dit alles. Hoedemaker constateerde de ver-schillende ideeën over artikel 36. Omdat dit artikel tot de geloofsschat van de Kerk behoort, was hij er fel op tegen om dit artikel te veranderen. Hij wilde fundamentele kritiek leveren op Kuypers visie op het ambt van de overheid. Het was zijn ideaal, dat kerk en staat nauw zouden samenwerken. Beide waren door God ingesteld om de wereld te regeren de samenleving te besturen. De kern van zijn gedachten was, dat God regeert door de overheid en Zijn plaats heeft in de kerk. Zoals de tempel het hart van de Joodse natie is geweest, zo moest de kerk dat zijn in een natie.
Hoedemaker pleitte voor een "staat met de Bijbel". Het ging hem om de eer van God in het gehele maatschappelijke leven. Wel bood hij ruimte aan andersdenkenden. Het ging hem erom dat de overheid zich onderwierp aan het Woord van God. Alle vrijheid moest worden gerespecteerd, maar het recht van God mocht niet prijsgegeven worden.
Hoedemaker heeft later veel kritiek op zijn ideeën gekregen. Hij kreeg vooral het verwijt, dat ze niet praktisch zijn.
Hoedemaker was zich daarvan bewust. Het was niet zijn bedoeling een praktische politieke uitwerking van artikel 36 te geven. Hij heeft vooral de eis van Gods Woord laten horen.

De gedachten van Hoedemaker doen denken aan een theocratie. Dit woord betekent letterlijk: Godsregering. Over de diepere inhoud van dit woord zijn de meningen verdeeld. Er zijn er die de theocratie beperken tot de onmiddellijke Godsregering. Onmiddellijke Godsregering was er in Israël voordat het koningschap zijn intrede deed. Anderen vatten de theocratie breder op en zien het hele tijdperk van het Oude Testament als een periode van theocratie. Wanneer de theocratie ruimer wordt gezien dan een bepaalde periode in de geschiedenis, gaat het om de gedachte dat elk overheidsoptreden onderworpen moet zijn aan Gods Woord. Dit betekent niet dat de kerk heerst over de staat. Groen van Prinsterer, die in de negentiende eeuw een belangrijke plaats in de politiek innam, zei: "Dit is de theocratie (...). Niet de onderwerping van den Staat aan de Kerk, maar de onderwerping van beide aan God en Zijne eeuwige Wet".

Dit is maar een greep uit de vele meningen over artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. De hierboven genoemde meningen zijn vandaag terug te vinden in de ideeën van verschillende christelijke politieke partijen. Zo vindt het Christen Democratisch Appèl (CDA) dat een theocratische regeringsvorm, waarin het gezag van Gods Woord zich uitstrekt over de hele samenleving, Oud-Testamentisch is en vandaag niet meer geldt. Deze politieke partij pleit juist voor ruimte voor verschillende godsdienstige opvattingen. Het idee hierachter is dat geloof (wat voor geloof dan ook) richting en zin aan het leven geeft. Geloof geeft een grote meerwaarde aan het samenleven. Het CDA vindt het niet juist om aan het christelijk geloof het alleenrecht te geven. Ook ziet zij het niet als haar taak om op godsdienstig gebied in te grijpen, behalve als het gaat om kwesties van de menselijke waardigheid, zoals bedreiging van godsdienstvrijheid en discriminatie.
Er zijn echter ook mensen van mening dat de overheid een belangrijke taak heeft ten aanzien van de godsdienst. Dit is de overtuiging van de Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP). De achterliggende gedachte is liefde tot de eer van God. Door elke zonde wordt God onteerd. Vandaar dat het nodig is dat Zijn geboden worden nageleefd.
Een tweede achterliggende gedachte is de liefde tot de medemens. Het is gericht op zijn eeuwig behoud. De kerk neemt een belangrijke positie in, als instelling die door de overheid in bescherming genomen moet worden en die de overheid voorlicht of (zo nodig) bekritiseert.

Christelijke politiek: praktisch of getuigend?
Vanaf de oprichting van de SGP is de discussie in de partij gaande geweest over de vraag of de staatkundig gereformeerde politiek meer getuigend of meer praktisch zou moeten zijn. Verdedigers van een getuigende politiek zijn van mening dat de ernst van de tijden een getuigenis in kamers, staten en raden nodig maakt. Het gaat dan vooral om de profetische taak om, zoals vroeger de profeten in het Oude Testament, overheid en onderdaan op te roepen tot wederkeer 'tot de Wet en tot de Getuigenis' (Jes. 8 : 20). In die benadering valt de nadruk op de taak van de SGP om in het huidige politieke bestel als het ware plaatsvervangend voor de kerk op te treden.
Verdedigers van een praktische benadering van de politiek voeren daarvoor verschillende argumenten aan:
Het is nauwelijks meer mogelijk om de principiële achtergronden naar voren te brengen.
De kerk behoort niet door een politieke partij van haar functie ontheven te worden om de overheid Gods Woord voor te houden.
Er bestaat een grote spanning tussen praktische en getuigende politiek. Velen zien geen mogelijkheden om Gods Woord centraal te stellen in onze samenleving. Zij stellen hun godsdienstige opvattingen niet boven die van andersdenkenden. Wel beseffen ze dat dit ten koste gaat van Gods Woord. Dit is de reden dat anderen meer nadruk op het getuigenis leggen. Zij zetten Gods Woord voorop. Wel beseffen zij, dat Gods Woord weinig weerklank zal hebben in onze samenleving.

Christelijke verantwoordelijkheid
Het is goed om na te denken over de verantwoordelijkheden van de overheid ten opzichte van haar onderdanen. Het omgekeerde is echter even belangrijk: Wat zijn de verantwoordelijkheden van een christen ten opzichte van de overheid? Een belangrijke opdracht voor een christen is het gebed. Iemand zei eens: "God regeert de wereld door de gebeden van Zijn heiligen". De opdracht om te bidden voor de overheden hebben de christenen van de eerste eeuwen in praktijk gebracht. Veel meer konden ze niet doen, want ze vormden een kleine minderheid. Ze werden zelfs bloedig vervolgd. Toch hebben ze zich niet aan hun verantwoordelijkheid onttrokken en hebben al het mogelijke gedaan. Tot op vandaag toe geldt deze opdracht.
Een ander aspect van christelijke verantwoordelijkheid betreft de kerk. Overheid en kerk hebben niet dezelfde opdracht, maar staan toch niet los van elkaar. De kerk moet de overheid adviseren en, als het nodig is, tegenspreken in zaken zoals zondagsarbeid. Het is nodig dat de overheid weet dat dit strijdt met Gods eer. De kerk mag, als Gods eer wordt aangetast, niet zwijgen. Hoewel de invloed van de kerk niet zo groot is als velen graag zouden zien, toch is het haar opdracht om voor Gods Naam uit te komen.
Tenslotte heeft een christen ook de verantwoordelijkheid om politiek te bedrijven. Dat is niet eenvoudig in een tijd waarin christenen een kleine minderheid in de samenleving zijn. Het is goed aan Daniël terug te denken. Hij had ook een belangrijke functie aan het hof van een heidense koning. Zolang de opdrachten van de koning niet in strijd waren met de wil van God, kon hij zijn werk doen. Maar toen het zover kwam dat gehoorzaamheid aan de koning ongehoorzaamheid aan de Heere betekende, liet hij duidelijk merken dat hij Zijn wil bovenaan had staan. Zo hoort een christen dat ook te doen. Het kan zijn dat hij maar een kleine minderheid vertegenwoordigt; zijn standpunten worden daardoor door weinig overheidspersonen gedeeld. Een christen onttrekt zich aan zijn verantwoordelijkheid, als hij zich terugtrekt in de eigen kring en niet wil deelnemen aan de politiek. Het is zijn roeping om zijn naaste te dienen.

Het lijkt een moeilijke opgave om als christen deel te nemen aan de politiek. Vooral in een samenleving waarin nauwelijks ruimte is voor Gods Woord. Toch blijft de opdracht staan om het heil voor de naaste te zoeken. De politiek is een middel om gehoor te geven aan deze opdracht. Het kan zijn dat een overheid haar ambt niet getrouw uitoefent; dat zij lijnrecht tegen Gods Woord in handelt. Dan is de verantwoordelijkheid van een christen groot. In deze onvolmaakte werkelijkheid staat de macht van de Heere Jezus, de Koning over de hele aarde, boven alles. "En ziet, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld" (Matth. 28 : 20).

De verwerking op de verenigingsavond

Tip
Een avond over het ambt van de overheid leent zich uitstekend voor het uitnodigen van bijvoorbeeld een plaatselijk raadslid. Deze kan dan een inleiding verzorgen of deelnemen aan een forum oid.

Politiek is over het algemeen niet het meest favoriete onderwerp van jongeren. Daarom kan een avond over (het ambt van) de overheid het beste ingezet worden met een actueel politiek probleem. Dat is meestal wel voorhanden, en anders is een vrij recent probleem natuurlijk ook goed. Dan blijkt (ineens) dat jongeren best willen nadenken over de overheid. En tot hun verrassing is het een boeiende en inhoudsvolle avond...

Suggesties voor de opzet van de avond

Suggestie 1
Opening
Actueel voorbeeld evt. met verwerkingsopdracht
Inleiding n.a.v. schets
Pauze
Bijbelstudie n.a.v.p. 19, opdracht 4
Plenaire afronding
Sluiting

Suggestie 2
Opening
Actueel probleem
Inleiding n.a.v. schets
Pauze
Korte verwerking n.a.v. verwerking p. 18/19
Interview met een raadslid bijv.
Afronding
Sluiting

Verwerking

Opdracht 1
Je mening gevraagd...
Hieronder worden drie situaties beschreven. Elke keer wordt om een mening gevraagd. Onderbouw ieder antwoord met argumenten om de ander te overtuigen.


Ruimte voor andere godsdiensten?
Een Islamitische groep heeft bij de gemeenteraad een aanvraag ingediend; daarin vragen zij om toestemming om een moskee te bouwen.
"Op grond van de grondwet mag ik als gemeenteraadslid niet stemmen tegen grondverkoop aan Islamieten ten behoeve van een moskee, om reden van de Islam zelve" (SGP-lid van de Provinciale Staten].


Op de aanvraag om een moskee te mogen bouwen, zijn verschillende reacties mogelijk. Vind jij dat een christen in dit geval duidelijk moet laten merken, dat de Islam een valse godsdienst is?


Minder slecht: even slecht?
Een aantal jaren geleden werd nagedacht over een verordening voor gokautomaten. Als er geen verordening is, mag iedereen zoveel gokautomaten neerzetten als hij maar wil. Daarom vond men het nodig om hierover duidelijke maatregelen te treffen.
Uiteindelijk werd besloten dat iemand twee gokautomaten mag plaatsen.


Zou jij met dit besluit instemmen?


De zondag in het geding
Steeds meer bedrijven draaien in het weekend ook door. De overheid heeft in de wet vastgelegd, dat winkels een aantal zondagen per jaar geopend mogen zijn. Dit is in strijd met het vierde gebod, waarin staat dat één dag in de week een rustdag moet zijn.


Vind jij dat de overheid dit besluit moet herzien en ervoor moet zorgen dat de hele samenleving naar Gods Woord en geboden leeft?

Opdracht 2

Christelijke verantwoordelijkheid
In ons land gebeurt veel wat in strijd is met Gods Woord. Veel christenen houden zich hier niet veel mee bezig.

"Een zekere lauwheid lijkt van ons bezit te hebben genomen. Het is opmerkelijk dat bij de afschaffing van het bordeelverbod maar zo weinig mensen reageren. Ik herinner me maar één plaatselijke kerk die een brief naar de Tweede Kamer stuurde. Moetje dat eens vergelijken met de stapels brieven die kamerleden krijgen over gasboringen in de Waddenzee! We mogen als gereformeerde gezindte onze stem best wat vaker laten horen."
Mr. C.G. van der Staaij, SGP-kamerlid

Welke mogelijkheden zijn er om onze stem te laten horen?

Veel christenen verzetten zich niet tegen besluiten die in strijd zijn met Gods Woord. Mr. C.G. der Staaij noemt het voorbeeld van de afschaffing van het bordeelverbod. Wat vind je van de volgende stelling?
"Wie zijn stem niet heeft laten horen, is verantwoordelijk voor het bestaan van bordelen in Nederland." 

Opdracht 3

Verdeel onderstaande stellingen onder de gevormde groepjes en laat ze een mening vormen.

a. Het is de taak van de overheid om christenen in bescherming te nemen.
b. Als mensen uit de gereformeerde gezindte zich verzetten tegen de oprichting van Islamitische scholen, hebben ze zelf ook geen recht op reformatorische scholen.
c. De overheid hoeft niets te doen tegen de 24-uurseconomie. Als een christen niet op zondag wil werken, is dat zijn eigen keuze. Hij kiest zelf voor de nadelige gevolgen hiervan.
d. Een christen kan zich beter niet bezighouden met politiek; er is toch nauwelijks iemand die het met hem eens is.
e. Voor ketters is geen plaats in de maatschappij. (Artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis)
f. Als christen ben je verplicht mee te werken aan een wet die tegen Gods gebod ingaat maar die wel erger voorkomt.
g. De SGP heeft in veel opzichten de plaats ingenomen van de kerk, omdat deze in haar taak tekort schiet.

Laat de groepjes één voor één de stelling en hun reactie daarop presenteren. Hoe origineler, hoe leuker!

Opdracht 4

Maak een bijbelstudie aan de hand van Romeinen 13 : 1-7. Gebruik daarbij het kader 'Even nadenken... over de overheid' op p. 11.

Formuleer vragen over de volgende onderwerpen:
• situatie christenen in Rome en christenen nu
• Romeinse overheid en de overheid nu
• houding van de christenen t.o.v. de overheid
• betekenis van de uitspraak van de Heere Jezus in Matth. 22 : 21
• gebed voor de overheid (1 Tim. 2 : 2)
• relatie met artikel 36 NGB
• vergelijk Romeinen 13 met Openbaring 13. Welke twee houdingen komen hierin naar voren ten aanzien van de staat?

Literatuur 

Geen keizer als God 
Infoschets nr. 1 SGP-jongeren, Den Haag 1993

Theocratie  Infoschets
nr. 15 SGP-jongeren, Den Haag 1997 

Van Goedertierenheid en trouw 
75 jaar SGP, Den Haag 1993 

Kuyper en Kersten 
A.A. van der Schans, Leiden/Den Haag 1992 

Denken over theocratie 
H.F. Massink e.a., Leiden/Den Haag 1991 

De verhouding kerk en staat 
H.G. Leertouwer, G, Roos en  J.T. v.d. Berg, Den Haag 1988 

Onverkort of gekortwiekt? 
K, vd. Zwaag, 2000

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 2002

Mivo +16 | 20 Pagina's

Het ambt van de overheid

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 2002

Mivo +16 | 20 Pagina's