JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Jona moet naar Ninevé

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jona moet naar Ninevé

37 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

Jona, de profeet die ongehoorzaam is aan de opdracht die de Heere hem gaf... zo staat deze profeet bekend. Er valt echter veel meer over zijn leven en zijn profetie te zeggen. In deze schets lees je daar meer over. Hoofdstuk 1 is een inleiding op het boek Jona. Er wordt wat achtergrondinformatie gegeven over de tijd waarin hij leefde. In hoofdstuk 2 worden de eerste twee hoofdstukken van Jona verder uitgewerkt. jona 3 en 4 worden in de hoofdstukken 3 en 4 behandeld.

1. De profeet Jona

"Sion zal door recht verlost worden, en haar wederkerenden door gerechtigheid. Maar er zal verbreking zijn der overtreders en der zondaars te zamen; en die den HEERE verlaten, zullen omkomen." (Jesaja 1 : 26 en 27).

Deze woorden hield de profeet Jesaja het volk Israël voor in een tijd van grote afval. De Israëlieten hadden de Heere verlaten. Ze dienden de afgoden van de omringende volken en stelden in tijden van oorlogsgevaar hun betrouwen niet op de Heere Daarom zou God het volk gaan straffen. Ze zouden uit hun land worden weggevoerd, zowel het Tienstammenrijk (Israël) als het Tweestammenrijk (Juda) In de tijd voordat het Tienstammen- en het Tweestammenrijk werden weggevoerd naar Babel en Assynë, riep God profeten. Zij moesten het volk het oordeel aanzeggen, dat het om de ongehoorzaamheid aan Gods wetten gestraft zou worden

Profeet zijn was geen gemakkelijke taak. Profeten waren aankondigers van Gods oordelen over het goddeloze volk met hun goddeloze koningen en priesters Alleen voor gelovigen waren er woorden van troost. Vaak werden profeten vervolgd. Hun woorden riepen haat en vijandschap op. De profeet Jona is een uitzondering op de andere profeten. Hij moest Gods oordelen niet alleen in Israël aanzeggen, maar ook in Ninevé, de hoofdstad van Assyrië, een heidens land. Jona's taak was nog veel moeilijker; hij moest naar een vreemd volk, dat veel afgoden diende. Daar komt nog bij dat Assyrië een machtig volk was, dat vaak oorlog voerde met Israël. In deze tijd van grote verwarring en afval werd Jona tot profeet geroepen. De boodschap die hij moest brengen was niet aangenaam om te horen. Maar God waarschuwde uit liefde.

Jona profeet in Israel
Jona is één van de kleine profeten. Niet klein omdat hij onbelangrijk zou zijn, maar omdat er over hem en de inhoud van zijn profetieën minder bekend is als bijvoorbeeld over Jesaja. Jona, zoon van Amitthai, kwam uit Gath-héfer. Hij was een tijdgenoot van de profeten Hosea en Amos. Hosea profeteerde in het Tweestammenrijk, Amos in het Tienstammenrijk. Zij profeteerden rond 760 v. Chr. Van Jona weten we dat hij door de Heere naar Ninevé werd gestuurd om daar het oordeel aan te zeggen. Hij heeft echter niet alleen in Ninevé geprofeteerd, maar ook in Israël, het Tienstammenrijk. We lezen in 2 Koningen 14 dat Jona ten tijde van koning Jeróbeam II, koning van het Tienstammenrijk, leefde. Jeróbeam was een goddeloze koning. "Hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN; hij week niet van alle zonden van Jeróbeam, den zoon van Nebat, die Israël zondigen deed." (vs. 24). We zouden verwachten dat Jona aan deze goddeloze koning de boodschap moest brengen, dat het volk zou worden weggevoerd . Maar daar lezen we niets van.
Hij profeteerde juist dat onder de regering van Jeróbeam een deel van het land weer zou worden terug veroverd.
En dat terwijl Jeróbeam God niet gehoorzaamde. De Heere dacht aan Zijn verbond en hielp het volk, ondanks alle zonden. Hij gebruikte de macht van een goddeloze koning om Zijn volk genadig te zijn. Het ging de Heere om Zijn eigen eer. "Ik doe het niet om Uwentwil..." (Ezechiël 36).

Jona's profetie
In het boek Jona gaat het om de profetie van Jona in Ninevé. Het is opvallend dat het grootste gedeelte van het boek Jona uit gebeurtenissen bestaat. Het boek Jesaja bijvoorbeeld bestaat voor het grootste gedeelte uit profetieën; zo is het ook met alle andere profetieën.
Hierin is het boek Jona een uitzondering op de andere profeten. Maar daarom is Jona niet minder belangrijk. Want uit Jona's leven blijkt duidelijk dat niet alleen zijn woorden profetie zijn, maar ook zijn leven is een profetie. In Mattheüs 12 : 38-41 gaat het over het teken van Jona. Zoals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van de vis was, zo zal de Heere Jezus drie dagen en drie nachten in het graf zijn. De Heere gebruikte door middel van Jona dus geen woorden, maar Jona zelf om te voorzeggen dat de Heere Jezus zou komen om te sterven voor de zonden van Zijn kinderen. Zijn verblijf in de vis profeteerde hoe de Heere zondaren wil redden en de dood zal overwinnen.

Jona, profeet onder de heiden
Het is bijzonder dat Jona het Woord van God aan de heidenen moest verkondigen. In de tijd van het Oude Testament waren er maar weinig heidenen die in aanraking kwamen met Gods Woord. Zelfs nog in de tijd dat de Heere Jezus op aarde was, was het heel gewoon dat alleen Israëlieten deelden in de beloften van het Verbond dat God met Abraham had gesloten. Zo laat de Heere Jezus aan de Kananese vrouw duidelijk merken, dat zij niet dezelfde rechten heeft als de Joden. En nu moet Jona een stad vol heidenen Gods oordelen aanzeggen met het doel dat alle inwoners zich zullen bekeren. De Heere had hiermee echter verschillende bedoelingen.
In Mattheüs 13, waarde Heere Jezus de Schriftgeleerden en Farizeeën het teken van Jona geeft, stelt Hij de Ninevieten ten voorbeeld aan vele ongelovige Joden die zich niet bekeren, ondanks de prediking die ze horen.
Mensen die altijd weer de oproep tot bekering van zich afschuiven, zien in deze geschiedenis dat God hen verantwoordelijk stelt voor wat ze met de prediking doen.
Ook laat de Heere ons in deze geschiedenis zien hoe krachtig Zijn Woord is.
Door een enkel woord bekeert deze goddeloze stad zich tot de Heere. En Gods Woord is zelfs zó krachtig, dat het er niet toe doet dat Jona onwillig en ongehoorzaam is, en dat de Ninevieten grote zondaren zijn. Niets kan Hem in de weg staan.
Ten slotte zien we dat, evenals de heidenen zich op Jona's oordeelsprediking bekeerden, ook eens de heidenen in Naam van de meerdere van Jona (Matth. 13 : 41) zich bekeren. Vanaf de uitstorting van de Heilige Geest moet Gods Woord niet alleen naar de Joden, maar ook naar de heidenen.

Assyrië
Het was niet aantrekkelijk, ook niet zonder gevaar om naar Assyrië te gaan.
De verhouding tussen Israël en Assyrië was vaak slecht. Niet lang na Jona's profetie is het Tienstammenrijk door de Assyriërs weggevoerd, namelijk in 733 v Chr. Er was dus weinig goeds te verwachten van dit volk. De Assyriërs stonden bekend als wreedaards. Zij deporteerden hele volken. Ook vielen ze op door hun bloedige veldslagen, brandstichtingen en het wegslepen van de buit. De Heere gebruikte dit uitermate wrede volk tot tuchting van het volk Israël Jona moest niet naar een willekeurige stad in Assyrië, maar hij werd naar Ninevé gestuurd. "Ninevé nu was een grote stad Gods" (Jona3 : 3), wat betekent dat het een vermaarde stad was. Het was een belangrijke stad, omdat de koning daar woonde. Dit was voor Jona erg bedreigend. Bovendien was Ninevé ook een ontzettend grote stad. De binnenmuur was 24 meter hoog en 10 meter breed. Rondom de buitenmuur liep een gracht van 40 meter breed. Op de muurstonden 1500 wachttorens. Het is heel begrijpelijk dat Jona er erg tegenop heeft gezien om in Ninevé het oordeel aan te zeggen, hiervoor grote angst heeft gehad. Dit wil echter niet zeggen dat Jona's wantrouwen en angst zijn goed te praten. Hij gedroeg zich niet als een kind van de Heere. Maar God heeft, als een strenge maar ook goede Vader, geduld met hem.

2. Jona's roeping en ongehoorzaamheid

Jona's ongehoorzaamheid (Jona 1)
"En het woord des HEEREN geschiedde tot Jona, de zoon van Amitthai" (vs. 1). HoeJona geroepen wordt, weten we niet. Dat is ook niet het belangrijkste. Belangrijker is, waarom hij wordt geroepen, dat ook de kinderen bij het verbond zijn betrokken.

Hij krijgt van God een kort bevel:
"Maak u op, ga naar de grote stad Ninevé en predik tegen haar; want hunIieder boosheid is opgeklommen voor Mijn aangezicht" (vs. 2). Kort maar krachtig is dit bevel. Het heeft ook alleen maar een dreigende inhoud. De Heere heeft de boosheid van de Ninevieten gezien. De zonden zijn zo erg, dat het tot de Heere is opgeklommen. God zegt tegen Abraham hetzelfde over Sódom en Gomórra: "Dewijl het geroep van Sódom en Gomórra groot is, en dewijl haar zonde zeer zwaar is, zal Ik nu afgaan en bezien, of zij naar hun geroep, dat tot Mij gekomen is, het uiterste gedaan hebben " (Gen. 18 : 20 en 21). Zal ervoor Ninevé nog hoop zijn, als Sódom en Gomórra totaal verwoest zijn?

De Heere vertelt Jona niet wat de gevolgen van zijn oordeelsprediking zullen zijn. Jona moet" alleen maar Gods bevelen opvolgen en alles in Gods handen leggen. Het zou voor Jona veel eenvoudiger geweest zijn als God hem had verteld dat de inwoners van Ninevé zich zouden bekeren. Maar de Heere wilde Jona juist leren om blindelings op Hem te vertrouwen. Maar Jona wilde de dreigende boodschap niet brengen. Want mensen houden er niet van om woorden te horen die hen onrustig maken. Daarom wil Jona niet, gehoorzaam aan Gods bevel, naar Ninevé. Hij zoekt een gelegenheid om er onderuit te komen. Hij wil in ieder geval niet naar Ninevé, ook niet naar een plaats daar in de buurt. Daarom besluit hij om naar Tarsis te gaan. Dat is precies van Ninevé vandaan. Ninevé ligt in de oostelijke richting, daarom gaat Jona in westelijke richting. Het is in ieder geval een verkeerde richting, want het is van het aangezicht van de Heere vandaan. Maar hij vlucht niet alleen omdat hij tegen zijn taak opziet. Hij vlucht ook omdat hij iets vermoedt van Gods genade en barmhartigheid (Jona 4 : 2).
Jona gunt zijn vijanden niet, dat de Heere hen barmhartig zal zijn.

In Jafo vindt Jona een schip dat naar Tarsis gaat. Het lijkt alsof God Jona niets in de weg legt om bij Hem vandaan te vluchten. Niet altijd verhindert Hij de zonde. God laat Jona zijn zelf gekozen weg gaan, een weg die bij Hem vandaan gaat.
Dan grijpt Hij in. "De HEERE wierp een grote wind op de zee" (vs. 4). Nu laat Hij Zijn macht zien. Als Hij dat doet, kan geen mens er nog iets tegen beginnen.
Bij Gods macht vergeleken zijn mensen maar nietig en klein. Eerst is het een grote wind, dan wakkert de wind aan tot een grote storm. De bemanning van het schip, dat op weg is naar Tarsis, is nu in groot gevaar. De zeelieden merken gelijk dat dit een bijzondere storm is. Want meteen roepen ze tot hun goden. Dat is het belangrijkste wat ze op dit moment denken te moeten doen. Ze herkennen een Goddelijke kracht in deze grote storm. Pas in de tweede plaats gooien ze vaten overboord, zodat het schip lichter zal worden. Jona is er echter niet bij. Terwijl de heidense zeelieden bidden en vaten in de zee gooien, slaapt Jona. Niet alleen zijn lichaam slaapt, maar ook zijn ziel. Hij is zich niet bewust van de toorn van God over zijn zonde. Hij is de enige op het schip die niet bidt, terwijl er voor hem wel reden is om te bidden. Het is zelfs zo, dat één van de zeelieden hem wakker moet maken om hem te waarschuwen voor het grote gevaar waarin ze verkeren. Het is een grote schande voor een kind van God (want dat was Jona), als een ongelovige hem moet waarschuwen. Eigenlijk zou het andersom moeten zijn. Hij, een profeet, hoort mensen op te roepen tot het gebed, maar nu roept een heiden hem op om te bidden tot zijn God.

De mannen vermoeden, omdat de storm zo hevig is, dat op één van hen een vloek rust. Eén van hen heeft de toorn van de goden op zich gehaald. Daarom besluiten ze om het lot te werpen, zodat duidelijk zal worden wie van hen de oorzaak is van deze storm.

Als het lot geworpen is, wordt Jona als de schuldige aangewezen. De mannen vragen hem nu wie hij is, waar hij vandaan komt en wat hij voor kwaads gedaan heeft. Nu ontvlucht Jona zijn roeping niet. Dat deed hij wel toen hij wegvluchtte van Gods aangezicht, maar nu verstaat hij zijn roeping. Direct belijdt hij dat hij de God van de hemel dient; de God Die zo machtig is, dat Hij de hemel en de aarde gemaakt heeft. Al weet hij dat hij zondig is geweest tegenover God, toch belijdt hij zijn geloof aan mannen, die God niet kennen en ook niet dienen. Deze mannen dienen veel goden en zullen niet gemakkelijk aanvaarden dat de God, die Jona dient, de enige God is. Toch houdt Jona zijn mond niet. Hij draait er niet om heen, maar belijdt vrijmoedig zijn geloof.


Het lot
Het lot werd zowel door Joden als heidenen gebruikt als middel om iemand aan te wijzen.
De manier waarop de Joden er gewoonlijk mee omgingen, was anders dan die van de heidenen. De Joden heiligden het werpen van het lot door eerst te bidden. Dan pas wierpen ze het lot, als ze eerst om de leiding van de Heere hadden gebeden. Loten was voor hen alleen maar een middel om Gods uitspraak te mogen weten over bepaalde zaken. Bij de heidenen werd het loten niet geheiligd door het gebed tot God.


De mannen reageren anders dan we misschien verwacht hadden, want ze geloven direct in het bestaan van de God van Jona. Ze twijfelen er niet aan, vragen zich niet af of dat wel waar is, maar nemen zijn woorden direct voor waar aan. Als Jona zijn geloof beleden heeft, worden ze ontzettend bang. Hoe durft Jona zich te verzetten tegen zo'n machtige God? In die tijd dachten de heidenen dat de macht van hun goden beperkt bleef tot de grenzen van het land. Nu belijdt Jona dat hij een God van de hemel dient, die de zee en het droge gemaakt heeft. Ze zien aan de woeste golven van de zee hoe machtig deze God is. Ze beseffen dat er nog maar weinig voor nodig is om hen allen te doen vergaan. Wie durft in te gaan tegen de bevelen van een God, Die veel machtiger is dan nietige mensen? Hun angst en ontzag voor God betekenen echter niet automatisch dat ze oprecht in de Heere geloven.
De vraag dringt hoe ze in leven kunnen blijven. De zee wordt hoe langer hoe onstuimiger. Jona neemt de schuld op zich. Hij heeft deze storm veroorzaakt, hij zal ervoor gestraft moeten worden.

Hij wil niet dat om zijn zonde al deze zeelieden zullen omkomen. Hij reikt de oplossing aan om hem over boord te werpen. Dat zal hem zijn leven kosten, dat beseft hij. De zeelieden willen er eerst niets van weten. Ze roeien uit alle macht om aan de kant te komen, maar het lukt niet. Ten slotte pakken ze Jona op en gooien hem in de golven. Direct gaan de golven liggen. De toorn van God is gestild, de zee staat stil van haar verbolgenheid. Jona is hierin een zwak beeld van Christus. Jona wilde zich overgeven om zijn eigen zonden. Maar Christus heeft Zich overgegeven om de zonden van Zijn kinderen. Zoals de golven gingen liggen toen Jona in het water werd gegooid, zo gingen de golven van Gods toorn liggen toen Christus stierf aan het kruis.

Hoe genadig is de Heere dat Hij Jona niet met de dood straft. Het moet voor Jona een groot wonder zijn geweest dat hij niet verdronk in de golven, maar dat God redding gaf. Want "de HEERE nu beschikte een grote vis om Jona in te slokken". Veel mensen hebben zich bezig gehouden met de vraag wat voor vis dit was. Sommigen menen dat het een walvis was. Anderen zeggen dat dit niet kan, omdat de walvis maar een kleine keelopening heeft. Het heeft echter weinig zin zich daar druk om te maken Het grootste wonder is dat Jona, onverdiend, gespaard bleef.

Het belangrijkste is dus de wonderlijke voorzienigheid van God, dat Hij een vis stuurde om Jona te behouden. En ook hier gebruikt Hij Zijn knecht Jona om heen te wijzen naar Christus. Zoals Jona drie dagen en drie nachten in de vis was, zo was Christus drie dagen en drie nachten in het graf. Toen al wilde God laten zien, dat Hij de dood zou overwinnen.
De reactie van de zeelieden is bijzonder. Ze vrezen de Heere met grote vreze, dat Hij de golven stilt. Het maakt op hen grote indruk. Uit diepe eerbied voor Hem slachten ze voor de Heere een slachtoffer; ook doen ze geloften. Hieruit blijkt de kracht van Gods werk in het hart van mensen. Hoe verhard een mens ook lijkt, door slechts één blijk van Zijn macht verandert hij verharde harten.

Het danklied van Jona (Jona 2)
Jona is niet omgekomen in de golven.
Maar hij weet niet hoe het verder zal gaan. De enige uitweg is voor hem de weg naar Boven. Want we lezen: "En Jona bad tot de HEERE zijn God, uit het ingewand in de vis" (vs. 1). Niet langer ontvlucht hij God Hij vlucht juist naar Hem toe. En hieraan kunnen we zien dat Jona, hoewel hij ver van de Heere is afgedwaald, Hem toch oprecht dient. Het danklied dat we in dit hoofdstuk kunnen lezen, heeft Jona pas gezongen toen hij uit de vis was. Maar in dit danklied deelt hij ook iets mee over zijn toestand in de vis. "Ik riep uit mijn benauwdheid tot de HEERE" (vs. 2) In de vis is Jona in grote benauwdheid. Hij roept niet in het wilde weg, maar hij heeft een doel: "Tot de HEERE". En roepen tot de Heere is nooit tevergeefs.
Want Jona zegt: "En Hij antwoordde mij" (vs. 2). Dat is geloof: Roepen tot God, van Hem verlossing verwachten.
Jona weet dat zijn roepen niet tevergeefs zal zijn, want de Heere heeft Zelf beloofd: "Roep Mij aan in de dag der benauwdheid. Ik zal u uithelpen, gij zult Mij eren" (Ps. 50 : 15). Maar hoe geeft de Heere dan antwoord? Hoort Jona Gods stem? Nee, Hij antwoordt met Zijn wonderlijke daden. Niet alleen Zijn woorden, maar ook Zijn daden duiden op gebedsverhoring. Hij verloste Jona na drie dagen en drie nachten uit de vis! Duidelijker kan het niet. Daarom kan Jona in zijn danklied ook zeggen:
"Uit de buik des grafs schreide ik, en Gij hoordet mijn stem" (vs. 2). We kunnen ons niet voorstellen hoe ellendig Jona zich in de vis heeft gevoeld.
Het was voor hem als een graf. Maar als hij eenmaal verlost is, zijn niet zijn nare wederwaardigheden het belangrijkst, maar dat de Heere hem verhoorde.
Tweemaal achter elkaar zegt hij, dat zijn gebed door de Heere werd verhoord. Daar is hij vol van. Zijn dankwoorden staan in contrast met zijn toestand in de vis. Juist als de nood groot is, is de dank ook groot. "Gij had mij geworpen in de diepte, in het hart der zeeën, en de stroom omving mij. Al uw baren en uw golven gingen over mij heen" (vs. 3). Deze laatste angstkreet vinden we ook in Psalm 42. Jona zal ook niet de laatste geweest zijn, die dergelijke woorden heeft uitgeschreeuwd.
De angst en benauwdheid in de vis is niet het enige wat hem doet roepen tot God. Het gaat dieper. "Ik zeide: Ik ben uitgestoten van voor Uw ogen" (vs. 4).
Toen Jona God ontvluchtte, raakte hij Hem kwijt. Het is echter zijn eigen schuld. Juist door deze beproeving ontdekt Jona weer dat hij, ondanks alles,
God toch niet los kan laten. Dat er een onzichtbare band is, die hem met God verbindt. God kastijdt niet uit toorn, maar uit liefde.

Toch is niet alle hoop uit Jona's hart verdwenen. In hem leeft juist een vaste hoop en een vast vertrouwen. "Nochtans zal ik de tempel Uwer heiligheid weder aanschouwen" (vs. 4).
Toen Jona op vrije voeten liep, had hij een zwak geloof, maar nu hij in grote benauwdheid is, is zijn geloof juist sterk. Deze zekerheid steekt ver uit boven de angst. "De wateren hadden mij omgeven tot de ziel toe, de afgrond omving mij; het wier was aan mijn hoofd gebonden. Ik was nedergedaald tot de gronden der bergen. De grendelen der aarde waren om mij heen in eeuwigheid. Maar Gij hebt mijn leven uit het verderf opgevoerd, o HEERE mijn God!" (vs. 5 en 6).

Als God mensen uit hun nood redt, zijn er twee verschillende reacties. "Die de valse ijdelheden onderhouden, verlaten hunlieder weldadigheid." (vs. 8).
Wie God niet oprecht dient, vergeet de weldadigheid die God heeft bewezen. Een mens zonder God is een ondankbaar mens. In de nood doet hij God beloften van gehoorzaamheid, maar als de nood voorbij is, keert zo'n mens weer terug op zijn eigenwillige wegen en denkt niet meer aan Gods ernstige waarschuwingen en de gedane beloften. Met Jona is het anders. "Maar ik zal U offeren met de stem der dankzegging. Wat ik beloofd heb, zal ik betalen. " (vs. 9). Hij besluit zijn danklied met deze woorden: "Het heil is des HEEREN" (vs. 9). Er is voor ons geen heil dan in Hem.

Na drie dagen zorgt de Heere ervoor dat Jona behouden op het droge aankomt. "De HEERE nu sprak tot de vis en hij spuwde Jona uit op het droge." God spreekt en het is er, Hij gebiedt en het staat er. Zelfs de dieren staan onder Zijn bevel. Het grootste wonder is echter dat Jona, een afgedwaald kind van God, door Hem weer is terechtgebracht.

3. De bekering van Nineve

Jona is behouden aan land gekomen. De HEERE bestuurt alle dingen. God heeft het ook bestuurd dat Jona niet in de zee is omgekomen. Daar heeft God een bedoeling mee gehad. Jona is niet voor niets behouden. Dat blijkt uit de geschiedenis die nu volgt. Als Jona door de vis is uitgespuwd op het droge, krijgt hij opnieuw een bevel om naar Ninevé te gaan.

"En het woord des HEEREN geschiedde ten anderen male tot Jona, zeggende: Maak u op, ga naar de grote stad Ninevé; en predik tegen haar de prediking, die Ik tot u spreek." (vs.1) Dat Jona opnieuw dit bevel van God krijgt is een bewijs van vergeving. Als de Heere Jona niet had vergeven, dan zou Hij Jona ook dit bevel niet geven.
Verder zien we hier dat God Jona als het ware op de proef wil stellen.
Ook zien we dat God de zonde niet alleen vergeven, maar ook vergeten wil. Wij zouden iemand, die niet geluisterd heeft naar een opdracht, niet zo snel meer vertrouwen. De Heere handelt zo niet, maar schenkt Jona weer dezelfde opdracht.
Gods wil moet toch gebeuren. Jona luisterde eerst niet naar het bevel van God om naar Ninevé te gaan. Toch staat dat Gods wil niet in de weg. Langs allemaal omwegen gebeurt er toch wat de Heere wil. Nu gehoorzaamt Jona wel. Jona gaat naar Ninevé.

Ninevé was een grote en heidense stad. De Heere laat Zijn Woord ook aan de heidenen prediken. Ook aan hen geeft God de genademiddelen tot bekering.
Toch was het in de tijd van het Oude Testament wel heel bijzonder dat het Woord aan de heidenen verkondigd werd.
Jona mag daar in die grote heidense stad gaan prediken. De boodschap van de prediking is: "Nog veertig dagen, dan zal Ninevé worden omgekeerd. " (vs.4).
In deze prediking moet Jona het oordeel aanzeggen. Er gaat een dreiging van deze woorden uit. Ninevé krijgt veertig dagen. Dat is al heel snel, maar toch krijgen de inwoners nog uitstel. Ook al is God vertoornd, Hij is ook lankmoedig. De Ninevieten krijgen nog tijd voor bekering.
Dan staat er in de Bijbel: "En de lieden van Ninevé geloofden aan God." (vs. 5) Het zijn maar een paar woorden die de weg van het behoud weergeven. Men moet God geloven, ook in het aangezegde oordeel.


Het vasten
Het vasten kennen we eigenlijk niet meer in Nederland. In de tijd van de Bijbel gebeurde het wel. Vasten is een middel tot verootmoediging door niet te eten en te drinken en door eenvoudige kleding te dragen. Uitwendig en inwendig verneder je je voor de Heere en je betuigt openlijk je boetvaardigheid en je bidt om genade. W. à Brakel beschrijft in de Redelijke Godsdienst het vasten als volgt:
"Vasten is een buitengewone godsdienstige oefening in welke een gelovige een dag zich van alles onthoudt, wat het lichaam verkwikt, en zich zowel naar het lichaam als naar de ziel voor God verootmoedigt, als een middel om zijn begeerte te verkrijgen."
Als je gaat vasten om er wat mee te verdienen is het niet goed. Het 'verdienen' zien we vooral in de Roomse kerk terug komen. Daarom is men zo huiverig geworden voor het vasten.
De angst is er dat mensen alleen maar gaan vasten om te laten zien dat ze toch wel heel goed zijn. Het vasten moet een vernederen voor God zijn. Op zo'n manier vasten is wel goed.


De mensen uit Ninevé roepen een vasten uit.
De Ninevieten, de groten en de kleinen, dus iedereen, gaan zich kleden in eenvoudige en gewone kleren. In de Bijbel staat: "Ze bekleedden zich met zakken. " (vs. 5) Dan moet je niet voorstellen dat ze echt in zakken liepen, maar dat ze met eenvoudige, goedkope klederen liepen, die ze om zich heen wonden als een zak. Dit is een bewijs van rouw en droefheid.
De prediking van Jona komt ook tot de koning. De koning doet direct zijn koninklijke mantel uit en ook hij bedekt zich in zak en as. Het is treffend dat juist de koning opstaat van zijn troon en zich zo vernedert. De koning werpt zich met zijn volk in rouwgewaad biddend neer voor God.
De koning beveelt dat noch mens noch beest iets eten zou. Mens en beest moeten in rouw en droefheid zijn. Het aparte is dat ook de beesten geen drinken meer zullen krijgen en dat de beesten ook niet meer geweid mogen worden. De beesten moeten dus ook vasten. Hier zien we dat de beesten ook moeten lijden om de zonden van de mens. Hier worden mens en dier in tijd van nood gelijk gesteld, en dat moet dienen tot het afwenden van de algemene nood. Dit kwam in de oosterse landen vaker voor.

Het blijft niet alleen bij het kleden in zak en as. Gelukkig niet De koning roept ook op om te gaan bidden "En zij zullen sterk tot God roepen; en zij zullen zich bekeren, een iegelijk van zijn boze weg, en van het geweld dat in hun handen is. Wie weet, Cod mocht Zich wenden en berouw hebben, en Hij mocht zich wenden van de hittigheid Zijns toorns, dat wij niet vergingen." (vs. 8)
Hieruit blijkt dat de koning nog hoop heeft. Jona heeft daar niets van gezegd. Jona heeft alleen maar wraak gepredikt. Toch wanhopen de Ninevieten niet. Ze erkennen dat ze schuldig zijn en daarom verootmoedigen ze zich. Maar toch zoeken ze ook nog behoud bij diezelfde God die hen wil verdelgen, zij bidden de Rechter om genade.
Het is treffend dat juist de koning opstaat van zijn troon en zich zo vernedert. De koning werpt zich met zijn volk in rouwgewaad biddend neer voor God.
We lezen in de Bijbel in deze geschiedenis dat God de werken en de bekering van de Ninevieten zag, en dat het God berouwde over het kwaad dat Hij gesproken had hun te zullen doen. God voert Zijn straf niet uit. Ook al is de boosheid van Ninevé zo groot geworden dat de Heere het niet langer kan aanzien, zelfs dan is er nog hoop. God is bereid te vergeven als het volk van Ninevé berouw toont en het leven verbetert. Later, toen Ninevé weer in de verschrikkelijke zonden gevallen is, heeft God de straf wel uitgevoerd.
Maar toch, de Heere straft de stad nu niet. Er staat: "En het berouwde God." (vs.10) Dit berouw hebben is een menselijke uitdrukking. God Zelf is onveranderlijk, dus Hij kan geen berouw hebben. Het berouw hebben van God moet je eigenlijk uitleggen door te zeggen dat God het kwaad van de straf afwendt. Menselijk gezegd is dat berouw hebben.

We zijn vaak geneigd om de vraag te stellen wat we van de bekering van de Ninevieten moeten voorstellen. Was het een oprechte bekering van het hart, of was het alleen maar een uitwendige bekering? In het oordelen daarover moeien we voorzichtig zijn. In de Bijbel staat dat wat de Ninevieten deden goed was. Dan hoeven we niet meer de vraag te stellen of het een oprechte bekering van het hart geweest is of niet. Zelfs al was het niet bij een ieder de bekering van het hart, dan weten we nog uit de geschiedenis van het goddeloze Sodom en Gomorra dat God het wilde sparen, als er maar tien rechtvaardigen zouden zijn. De Heere spaart Ninevé omwille van degenen die zich oprecht bekeren.
Om deze zelfde reden spaart God nu de wereld ook nog. De Heere spaart deze wereld omwille van de uitverkorenen, die door Zijn genade zich zullen bekeren. In de Nederlandse Geloofs Belijdenis staat dan ook dat: "Als het getal van de uitverkorenen vervuld zal zijn, onze Heere Jezus Christus uit de hemel zal komen; ( ) deze oude wereld in vuur en vlam stellende om haar te zuiveren." (NGB art 37)


Berouw
Het 'berouw hebben' duidt geen hartstocht of onrust aan in God: (er is niets, dat den eeuwigen Geest ontroering kan teweegbrengen).
...... Het duidt ook geen verandering aan in Gods bedoeling of voornemen, want: Heeft Hij enig ding voor, wie zal dan Hem afkeren?
(Job 23 : 13 naar de kantt. op den Statenbijbel) Bij Hem is geen verandering. Maar het duidt een verandering aan in Zijn manier van handelen.
Uit: Bijbelverklaring van Matthew Henry


4. Jona's boosheid

In hoofdstuk 3 van Jona zien we dat de Ninevieten zich hebben bekeerd en dat God de straf heeft afgewend. Jona zal blij geweest zijn. De prediking heeft uitwerking gehad. Als het goed is, is dat het verlangen van Gods knechten, om te zien dat een volk zich bekeert, zodat Gods barmhartigheid zal schitteren. Toch is dit bij Jona niet het geval.

De Heere is veel barmhartiger dan Jona wil. Jona schept een behagen in de komende ondergang van al die duizenden goddeloze mensen. Vooral ook omdat dit volk de vijand is van het volk Israël. Deze boze begeerte van Jona laat ons zien hoe onmenselijk, onbarmhartig, egoïstisch en dwaas zelfs kinderen en dienstknechten van God kunnen zijn.
Een mens zit vol gebreken. Dat geldt ook van bekeerde mensen en ambtsdragers. Toch is het vaak zo dat we onze eigen zonden niet zien, maar de zonden bij de andere des te scherper.
"Wat: ziet gij de splinter die in het oog uws broeders is, maar de balk die in uw oog is, merkt gij niet?" (Matth. 7 : 3) Alleen als we ons steeds bewust zijn van ons eigen gebrek en diep beseffen dat we alleen door Gods genade anders zijn, kunnen we geduld hebben met de gebreken van anderen.

Jona wordt wederspannig en toornig. Jona wist dat God barmhartig zou zijn.
En dat wilde Jona niet. Jona gunde de vijanden de genade niet. Daarom vluchtte Jona eerst naar Tarsis. En nu gebeurt het toch zoals Jona het gedacht had. God laat hier Zijn barmhartigheid schitteren over een vijandig volk. De vijanden worden behouden, terwijl het volk Israël zich verhardt. Je proeft hier de bitterheid van Jona.

In Jona's onverstand en verdriet gaat hij toch tot God, die God voor Wie hij tevoren gevlucht was. Jona gaat bidden. Hij bidt: "Och HEERE, was dit woord niet als ik nog in mijn land was?" Met andere woorden zegt hij:
'Had ik het niet gedacht dat het zo gaan zou? "Daarom vluchtte ik naar Tarsis want: ik wist dat Gij genadig en barmhartig bent, lankmoedig (=langzaam tot toorn) en groot van goedertierenheid en berouw hebbende over het kwaad. Nu dan HEERE, laat mij sterven want dat is beter dan te leven." (Vs. 2,3)
Als je dit gebed goed leest dan valt op dat te midden van de klacht en aanklacht toch onwillekeurig de heerlijkste lofzang op Gods barmhartigheid uitgesproken wordt. Het is een zonderlinge vermenging van geloof en ongeloof in één mens!
Jona is ontevreden over God, en toch kon hij niet anders dan Hem prijzen.
Niettemin is dit gebed van Jona een verkeerd gebed. Dat komt meteen al openbaar als Jona zijn vlucht naar Tarsis gaat rechtvaardigen. Verder zien we dat Jona de barmhartigheid van God gebruikt als aanleiding om met God te twisten.

In de buik van de vis bad Jona in zijn benauwdheid en angst om redding van de dood. Maar nu bidt Jona in zijn boosheid te mogen sterven. Jona bidt dit, terwijl hij nu juist ongeschikt is om te sterven. Hoe kan hij voor Gods rechterstoel verschijnen, terwijl hij nu zo twist met de Heere? Het laat zien waartoe boosheid kan leiden.

God gaat Jona bestraffen. Ook al verdiende Jona het niet, toch wil de Heere nog met hem spreken. De Heere spreekt: "Is uw toorn billijk ontstoken?" (vs.4) Hier vraagt God of het redelijk/eerlijk is dat Jona zo vertoornd is. God laat door deze vraag Jona voelen dat hij zondig is en dat Jona's boosheid juist onredelijk is. Hij beroept zich op Jona's geweten. De Heere spreekt dit met grote zachtmoedigheid en behandelt Jona hier als een Vader zijn kind, met liefde.

Jona gaat de stad uit en hij gaat tegen het oosten van de stad zitten en maakt een verdek, een afdak, om in de schaduw te zitten. Jona gaat daar zitten om te zien wat er met de stad gebeuren zal.
Jona blijft dus volharden in zijn ontevredenheid. Hij schijnt nog hoop te hebben dat God de stad toch nog zal straffen. Moet je eens voorstellen wat een afschuwelijk gezicht het is als een stad verwoest en omgekeerd wordt. En dat wilde Jona zien!
En wat doet de Heere met zijn ontevreden kind? God beschikt in Zijn Vaderlijke regering een wonderboom.
Het is waarschijnlijk een boom die veel in die streek voorkomt, die erg snel groeit en grote brede bladeren heeft, zodat de boom verkoeling kan geven in de hitte. Deze boom geeft Jona dus schaduw. God doet dit om Jona onverwacht te verkwikken en zo zijn boosheid te verminderen. Toch doet de Heere het niet alleen om Jona te verkwikken, maar er ligt ook een les in.
God wil Jona onderwijzen. Jona verblijdt zich over de boom. Het is voor Jona een verademing, niet bedenkend wat de Heere er mee voor heeft. Want God heeft het toch anders gedacht dan Jona. Er staat: "Maar God beschikte een worm des anderen daags, in het opgaan van de dageraad; die stak de wonderboom, dat hij verdorde." (vs.7) De eerste les is al om te zien hoe broos en vergankelijk het leven is. In de bloei van je leven kan het op eens afgelopen zijn.

Als de zon opkomt beschikt God een stille oostenwind en de zon steekt op het hoofd van Jona en hij bezwijkt.
Nu wordt Jona weer toornig. Jona is een onstuimige man die snel in uitersten vervalt. Dat zien we in heel de geschiedenis terug komen. Eerst is hij boos op God en vlucht hij naar Tarsis.
Dan is hij weer verheugd dat hij behouden aan land is gekomen. Na zijn prediking is hij weer boos dat God de stad Ninevé spaart, maar als God een wonderboom beschikt, verblijdt Jona zich over de boom. En als de boom verdord is, is Jona weer boos. Jona zegt dan weer dat hij liever sterven wil dan leven. God vraagt: "Is uw toorn billijk ontstoken over de wonderboom?" en Jona antwoordt daarop: "Billijk Is mijn toorn ontstoken ten dode toe." (vs. 9) Jona praat zijn gedrag goed. Het laat zien dat Jona weinig eerbied heeft voor God. Hij waagt er zelfs nu weer zijn leven aan.
Dan zien we de tweede les die de Heere met deze wonderboom aan Jona wil leren. Jona wordt weer als een kind doorzijn Vader terechtgewezen. De Heere zegt: "Je had graag gewild dat die boom fris en groen was gebleven. Een boom waaraan je niet gewerkt hebt en die je niet groot gemaakt hebt. Een boom die in één nacht kwam en ook weer in één nacht verging. Zo'n boom wil jij graag in het leven houden.
Zou ik dan niet Ninevé willen verschonen waar veel meer dan 120.000 mensen zijn, die geen onderscheid weten tussen hun rechterhand en hun linkerhand? Zijn de mensen, de kleine en jonge kinderen en het vee niet veel meerwaard dan zo'n wonderboom waar je nu zo veel werk van maakt?"
God laat Jona het verschil zien tussen de boom die Jona wil bewaren, een boom die sterfelijk en van weinig waarde is, en de grote stad Ninevé, met allemaal onsterfelijke zielen. God openbaart Zich hier als de Barmhartige. Uit deze woorden blijkt: "De Zoon des mensen is niet gekomen om de zielen der mensen te verderven, maar om ze te behouden." (Luk. 9 : 56) Jona zwijgt, hij zegt niets meer. Jona kon er ook niets meer op zeggen. De Heere heeft hier het laatste woord.

Jona, een bijbelboek uit het Oude Testament. In het Nieuwe Testament wordt de geschiedenis van Jona ook aangehaald. De Heere Jezus doet dat als Hij zegt: "De mannen van Ninevé zullen opstaan in het oordeel met dit geslacht, en zullen hetzelve veroordelen; want zij hebben zich bekeerd op de prediking van Jonas; en ziet, meer dan Jona is hier." (Matth. 12 : 41) Er ligt dus een belangrijke les in deze geschiedenis!
Eerst vertelt de Heere Jezus, in Matth. 12 : 40, dat Hij net zoals Jona drie dagen en nachten in de vis is geweest, ook drie dagen en nachten in het graf zal zijn.
Daar laat Jezus al zien dat Jona een afschaduwing is geweest van Zichzelf, de meerdere van Jona.
In de tekst die erop volgt en die hierboven staat gebruikt de Heere Jezus de geschiedenis van Jona ook als voorbeeld. We hebben gezien dat de Ninevieten zich verootmoedigden na het horen van de preek van Jona. De vraag is wat wij met de preek doen. Elke zondag horen we twee keer het Woord van God tot ons komen De preek zou verootmoediging moeten uitwerken.
Wij moeten ons vernederen en bidden tot God om ontferming. Vooral ook omdat aan ons de meerdere van Jona, Christus, wordt verkondigd.

Verwerking

A. Wonderen
Er zijn veel mensen die zeggen dat ze in de Bijbel geloven, maar ze vinden dat je veel geschiedenissen niet letterlijk op moet vatten. Het is niet werkelijk zo gebeurd, maar je moet het als een mooi verhaal zien waar je iets van kunt leren. Zo geloven ze ook niet dat de wonderen die in de Bijbel beschreven zijn echt gebeurd zijn.

1. Wat moeten wij tegen deze mensen zeggen als ze beweren dat Jona niet werkelijk in de vis heeft geleefd en uitgespuwd is, maar datje het figuurlijk moet zien?
2. Hoe kun je het figuurlijk zien dat Jona drie dagen in de vis heeft geleefd en daarna is uitgespuwd door de vis?
3. Sommige dingen uit de Bijbel kunnen we niet letterlijk uitleggen. Vooral in het boek openbaringen zijn veel dingen en getallen als symbolen bedoeld. Waar ligt de grens tussen het letterlijk nemen van de Bijbel en het figuurlijk uitleggen van de Bijbel?

B. Bijbelstudie Jona 2
1 En Jona bad tot den HEERE, zijn God, uit het ingewand van den vis. 2 En hij zeide: Ik riep uit mijn benauwdheid tot den HEERE, en Hij antwoordde mij; uit den buik des grafs schreide ik, en Gij hoordet mijn stem. 3 Want Gij hadt mij geworpen in de diepte, in het hart der zeeen, en de stroom omving mij; al Uw baren en Uw golven gingen over mij henen. 4 En ik zeide: Ik ben uitgestoten van voor Uw ogen; nochtans zal ik den tempel Uwer heiligheid weder aanschouwen. 5 De wateren hadden mij omgeven tot de ziel toe, de afgrond omving mij, het wier was aan mijn hoofd gebonden. 6 Ik was nedergedaald tot de gronden der bergen; de grendelen der aarde waren om mij henen in eeuwigheid; maar Gij hebt mijn leven uit het verderf opgevoerd, o HEERE, mijn God! 7 Als mijn ziel in mij overstelpt was, dacht ik aan den HEERE, en mijn gebed kwam tot U, in den tempel Uwer heiligheid. 8 Die de valse ijdelheden onderhouden, verlaten hunlieder weldadigheid. 9 Maar ik zal U offeren met de stem der dankzegging; wat ik beloofd heb, zal ik betalen. Het heil is des HEEREN. 10 De HEERE nu sprak tot den vis; en hij spuwde Jona uit op het droge.

vs. 1 Leert nood bidden? Geef voorbeelden uit de Bijbel,
vs. 2 Jona weet dat de Heere hoort en verhoort, zelfs uit de buik van de vis. Hoe kan Jona dat weten?
vs. 3 Jona wist dat de straf op de zonde van God kwam. Zie jij dat ook in je eigen leven? Kun je altijd zeggen dat een bepaalde straf bij een bepaalde zonde hoort?
vs. 4 Jona bidt in de nood tot God in de vis. Toch heeft Jona verwachting. Hoe moeten we dit uitleggen? Kan er tijdens de nood toch uitzien zijn? Maak dit concreet met voorbeelden,
vs. 6 Zou Jona het terecht hebben gevonden dat de Heere hem zo strafte?
vs. 7 Hoe komt het dat een gebed uit de buik van de vis toch opstijgt tot in de tempel van Gods heiligheid?
vs. 8 Wat betekent dit vers in de context van dit hoofdstuk?
vs. 9 Wat bedoelt Jona met deze belofte? Wat betekent 'Het heil is des HEEREN'?
vs. 10 Wat blijkt uit vers 10?

C. De boosheid van de mens
We zien Jona als dienstknecht van God in de zonde vallen. Ook ambtsdragers blijven mensen met hun gebreken.

1. Hoe moeten we omgaan met een lid van de gemeente als deze in de zonde valt? Lees Matth. 18 : 15-17.
2. Moeten we anders omgaan met een ambtsdrager die in de zonde valt, dan met een gewoon kerkelijk lid?
3. Waar brengt God Zijn kinderen als ze in de zonde zijn gevallen? Noem een aantal voorbeelden.

D. Bekering van de Ninevieten
1 Wat is de eerste uitwerking van de preek van Jona?
2 De koning roept het volk tot drie dingen op. Welke drie dingen wil de koning dat het volk zal gaan doen na het horen van de preek?
3 Hoe kunnen we deze drie dingen in de praktijk van ons leven terug vinden?
4 Hoe zou jij het vinden als een buurman van je, die nergens aan doet, tot bekering komt nadat hij één keer een preek gehoord heeft, terwijl jij onbekeerd blijft na zoveel preken?

E. Liever sterven dan leven
Jona zegt in zijn dwaasheid dat hij liever wil sterven dan leven. Toch is Jona een kind van God. Er zijn ook kinderen van God die op een goede manier wensen te sterven.
Lees de twee onderstaande teksten (Jona 4 : 3, 8 en Rom. 7 : 24) goed door.

Levensmoe
Toen Jona in de buik van de walvis tot inkeer kwam, bad hij in zijn benauwdheid om redding van de dood. Maar nu bidt hij in zijn boosheid te mogen sterven. Het laat zien waartoe boosheid kan leiden. Dan weten we niet meer wat we zeggen. We mogen alleen, net als Paulus, bidden om de dood als we gebukt gaan onder onze gebreken en verlost willen worden van onze zonden: Ik, ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?

1. Wat is het verschil tussen Jona en Paulus?
2. Kun jij sterven?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 april 2000

Mivo +16 | 20 Pagina's

Jona moet naar Ninevé

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 april 2000

Mivo +16 | 20 Pagina's