JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

De apocriefe boeken

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De apocriefe boeken

47 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

De bijbelboeken worden canoniek genoemd. Het woord 'canoniek' wordt vaak in één adem genoemd met het woord 'apocrief'. Gedacht wordt dan aan de apocriefe boeken. In deze schets bespreken we de apocriefen. In artikel 6 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis lezen we over het onderscheid tussen de canonieke en apocriefe boeken. Over de apocriefen wordt daar opgemerkt: "Dewelke de Kerk wel lezen kan, en daaruit ook onderwijzingen nemen, voor zoveel als zij overeenkomen met de canonieke boeken; maar zij hebben zulk een kracht en vermogen niet, dat men door enig getuigenis van deze enig stuk des geloofs of der Christelijke religie zou kunnen bevestigen: zo ver is het vandaar, dat zij de autoriteit van de andere, heilige, boeken zouden vermogen te verminderen."
Het ontstaan van de canon, de 66 bijbelboeken uit het Oude en het Nieuwe Testament, staat centraal in het eerste hoofdstuk. In het kort wordt omschreven waarom de bijbelboeken als canoniek beschouwd worden en een aantal andere boeken niet.
De volgende hoofdstukken geven korte beschrijvingen van een aantal apocriefe boeken. In hoofdstuk twee worden enkele geschiedenissen besproken; de boeken judith, Ezra en de Makkabeeën. In het derde hoofdstuk komt de wijsheidsliteratuur aan de orde. Het laatste hoofdstuk geeft in vogelvlucht een overzicht van de aanhangselen bij de boeken Esther en Daniël.

Foto-verantwoording:
De foto's op pag. 4, 8, 18 en 19 zijn afbeeldingen van collectie-stukken uit het Bijbels Museum te Amsterdam.

De verenigingsavond

1. Het ontstaan van de canon 
• Opening 
• Inleidende groepsopdracht: Het gezag van de Bijbel - zie:pag.23  
• Inleiding over "Canonisatie" - n.a.v. hfdst 1
• Pauze
• Stellingen - zie: pag. 23 
• Plenaire afronding 
• Sluiting 
gedeelte copiëren

2. Bespreking apocrief boek 
• Opening 
• Lezen: gedeelte uit apocrief boek - Tip: gedeelte copiëren en uitdelen
• Inleiding overeen apocrief boek - n.a.v. hfdst 2 of 3
• Pauze 
• Gespreksvragen 
• Plenaire afronding 
• Stuiting

3. Vergelijking 
• Opening 
• Lezen: gedeelte uit een aanhangsel bij Esther of Daniël 
• Inleiding:
één verenigingslid bereidt zich goed voor en houdt een inleiding overeen aanhangsel bij een bijbelboek. - n.a.v. hfdst 4 
• Pauze 
• Groepsgewijze vergelijking van enkele Bijbelgedeelten en gedeelten uit de apocriefe aanhangselen bij die Bijbelgedeelten. - zie: pag. 22  
• Plenaire afronding 
• Sluiting 

1. Canoniek en apocrief

De Bijbel is het Woord van God. Vandaar dat de Bijbel niet te vergelijken is met enig ander boek. Alle andere boeken moeten getoetst worden aan wat in de Bijbel staat. Alleen van de Bijbel kan gezegd worden dat zij niet is 'voortgebracht door de wil eens mensen, maar de heilige mensen Gods, van de Heiligen Geest gedreven zijnde, hebben ze gesproken' (2 Petr. 1 : 21).

Canoniek
De Bijbelboeken worden daarom canoniek genoemd, in totaal bevat de Bijbel 66 canonieke boeken, waarvan er 39 in het Oude Testament staan en 27 in het Nieuwe Testament. Het woordje canoniek komt oorspronkelijk uit het Hebreeuws. Het Hebreeuwse woord qaneh betekent 'riet'. Een riet werd gebruikt als meetriet (vergelijk Ezechiël 40 : 3) en daardoor heeft het woord de betekenis van 'meetriet, standaard, maatstaf' meegekregen. In deze betekenis wordt ook het Griekse woord kanoon in het Nieuwe Testament gebruikt. 'En zovelen als er naar dezen regel (kanoon) zullen wandelen, over dezelve zal zijn vrede en barmhartigheid, en over het Israël Cods' (Gal. 6 : 16). De 66 boeken bevatten de canon (de regel) van al hetgeen wij geloven en doen moeten ter zaligheid. In artikel 5 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis lezen we dat we "Al deze boeken alleen ontvangen (...) voor heilig en canoniek, om ons geloof daarnaar te reguleren, daarop te gronden en daarmee te bevestigen". Deze belijdenis heeft als uitgangspunt dat de Bijbelboeken Goddelijk gezag hebben. Daarmee wordt aan het woordje 'canoniek' vaak de betekenis van 'Goddelijk gezag' toegekend.

Apocriefe boeken
Niet alle religieuze boeken hebben Goddelijk gezag. Naast de canonieke boeken zijn er ook apocriefe boeken. Apocrief komt van een Grieks woord dat 'verborgen' betekent. Men bedoelde met de apocriefe boeken die boeken, die voor het algemene lezerspubliek 'verborgen' moesten blijven. Deze apocriefe boeken werden door een groot deel van de christelijke kerk niet geschikt geacht om in de openbare erediensten te gebruiken.
Daarnaast was vaak de oorsprong van dergelijke boeken 'verborgen': het was niet bekend wie de auteur, de schrijver daarvan was. Vaak werden de beide betekenissen van het woord 'verborgen' met elkaar verbonden.
Apocriefe boeken en geschriften waren dan boeken die van het kerkelijk gebruik werden uitgesloten omdat daarvan de schrijvers onbekend waren en dus waren die boeken onbetrouwbaar. Als we op deze manier het woord apocrief gebruiken, dan gaat het over een zeer groot aantal boeken dat in de loop der eeuwen naast de boeken van het Oude en het Nieuwe Testament is verschenen. Toch wordt dit niet bedoeld als men het heeft over de apocriefe boeken. De benaming apocriefe boeken is in het spraakgebruik beperkt tot de boeken, die in artikel 6 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis genoemd worden en die als aanhangsel bij onze Statenvertaling zijn opgenomen: het derde boek Ezra, het vierde boek Ezra, Tobias, Judith, aanhangsel van het boek Esther, de wijsheid van Salomo, de wijsheid van jezus Sirach, het boek Baruch met de brief van jeremia, aanhangsels bij Daniël (het gezang van de drie mannen in de vurige oven, de geschiedenis van Susanna, de geschiedenis van Bel en de draak), het gebed van Manasse, het eerste boek der Makkabeeën, en het tweede boek der Makkabeeën. Deze boeken komen we tegen in de Septuaginta (de Griekse vertaling van de Hebreeuwse Bijbel) en de Vulgata (de Latijnse vertaling daarvan). Niet in de Hebreeuwse Bijbel. Vanaf de eerste eeuw na Christus werden in de christelijke kerken de boeken die in de Griekse en Latijnse vertaling stonden volledig bij de Heilige Schrift gerekend. Dat bleef zo tot aan de Reformatie. Luther haalde in zijn Bijbel van 1534 deze apocriefe boeken er weer uit en plaatste ze aan het einde van het Oude Testament.
Aan de apocriefen wordt in de kerken van de Reformatie weinig waarde toegekend. Dat neemt niet weg dat het nuttig en goed kan zijn om ze te lezen. Zo zegt de Nederlandse Geloofsbelijdenis dat 'de kerk ze wel lezen kan, en daaruit ook onderwijzingen nemen, voor zoveel als zij overeenkomen met de canonieke boeken. ' De Rooms-Katholieke Kerk handhaafde tijdens het Concilie van Trente in 1546 de canoniciteit van de aprocriefen op grond van de traditie. Dit was tevens een reactie op de reformatorische uitspraak over de canoniciteit.

In de Katholieke Bijbel vinden we in totaal geen 14 maar 6 deutero -canonieke boeken. Dit komt doordat een aantal boeken is samengevoegd. De toevoeging bij Esther bijvoorbeeld, wordt gerekend bij het officiële boek Esther en de brief van Jeremia hoort bij Baruch. De aanhangselen bij Daniël zijn bij Rome een onderdeel van het Bijbelboek Daniël. Enkele boeken worden in het geheel niet genoemd: het derde en vierde boek Ezra en het gebed van Manasse.

Pseudepigrafen
Er zijn boeken die als titel de naam hebben van een bijbelheilige, maar die helemaal niet geschreven zijn door die mensen. We noemen dit de pseudepigrafen. De oudtestamentische pseudepigrafen zijn in de eerste twee eeuwen voor en de eerste eeuw na Christus ontstaan. Die van het Nieuwe Testament in de 2e en 3e eeuw na Chr. Sommige van deze geschriften zijn wat de leer betreft 'onschuldig' (zoals Psalm 151). Andere bevatten religieuze fantasieën en overleveringen of speculaties over onbekende onderwerpen (zoals de jeugd van Christus). In enkele pseudepigrafen komen dwaalleringen voor die volgens de canonieke boeken als verwerpelijk en gevaarlijk moeten worden beschouwd.
De standaardlijst van oudtestamentische pseudepigrafen omvat 17 boeken. Er zijn vier legendarische boeken, zeven apocalyptische (apocalypse = openbaring), vier onderwijzende, een historisch en een dichterlijk boek. Deze lijst van 17 boeken is nog niet zo lang geleden groter geworden. In 1947 zijn er bij de Dode Zee vele boekrollen gevonden, waaronder ook een aantal pseudepigrafen.
Het aantal nieuwtestamentische pseudepigrafen is nog veel groter. In de 9e eeuw somde Photius er al 280 op, en sindsdien zijn er nog andere bekend geworden. De verzameling bevat tientallen 'Evangeliën' (b.v. van Thomas, van Petrus, van de Egyptenaren, van Nicodémus, van Jozef de timmerman, van Maria's geboorte). Een aantal boeken draagt de naam 'Handelingen' (van afzonderlijke apostelen) en 'Openbaring' (o.a. die van Paulus, van Thomas, van Stefanus). Daarnaast zijn er nog vele brieven en andere werken.

Het getuigenis van de Heilige Geest
Opnieuw dringt de vraag zich op: hoe weten we nu dat juist die 66 boeken, die in de Bijbel staan, het Woord van God zijn? Hoe weten we dat alleen deze boeken geïnspireerd zijn door de Heilige Geest en de overige niet? Onze Nederlandse Geloofsbelijdenis zegt daarvan dat het niet is "omdat de kerk ze aanneemt en voor zodanig houdt". Het is "omdat de Heilige Geest in onze harten getuigenis geeft dat ze van God zijn". De gelovigen kunnen, door de Heilige Geest verlicht, weten dat de boeken van de Bijbel Goddelijk gezag hebben.
Over het getuigenis van de Heilige Geest waardoor wij weten dat de Bijbel Gods Woord is, is veel gedacht en geschreven. Belangrijker is het dat men het gelooft en aanvaardt. De Heilige Geest overtuigt dat we hier niet met een mensenwoord te doen hebben, maar met het Woord van God. Pas als de Geest met het Woord verbonden is kan het Woord getuigen van Goddelijke autoriteit. Zoals Gods Geest (via Zijn Woord) met onze geest kan getuigen dat wij kinderen Gods zijn, zo kan Gods Geest ook met onze geest getuigen dat de 66 bijbelboeken Gods Woord zijn. En als dat gebeurt, kunnen we ook de kracht van dat Woord van God ervaren. Ook op momenten dat wij die Goddelijke inspiratie van Gods Woord niet ervaren, is het Goddelijk gezag er wel. Net zo goed als brood voedende kracht heeft als het bij de bakker te koop ligt, en zoals de diamant in het donker ook een diamant is. Maar brood voedt pas als je ervan eet. En de schittering van een diamant wordt pas zichtbaar als deze in het licht komt. Zo ervaren we pas de canoniciteit van het Woord van God als we daar biddend mee bezig zijn en als we de werking van Gods Geest in ons leven kennen.


Kenmerken
We moeten ontzettend voorzichtig zijn met het hanteren van de zogenaamde kenmerken voor de canoniciteit. Men heeft die kenmerken vaak gebruikt om licht te krijgen over de vraag, waarom deze 66 boeken wel canoniek zijn en andere boeken niet. We willen de kenmerken hieronder noemen: 
1. Door de geschiedenis heen is het belangrijkste kenmerk ongetwijfeld het profetische (Oude Testament) of het apostolische (Nieuwe Testament) karakter van een boek geweest. Als iemand een erkend profeet van God was, dan was het voor iedereen duidelijk dat zijn geschriften niet waren voortgebracht door de wil van een mens, maar door de ingeving van de Heilige Geest (2 Petr. 1 : 21). In principe kon dit profetisch of apostolisch gezag ook indirect van aard zijn. Slechts drie van de acht schrijvers van het Nieuwe Testament behoorden immers persoonlijk tot de kring van de 12 discipelen (Mattheus, Johannes en Petrus). 
Paulus werd later tot apostel geroepen (vgl. Hand. 9), terwijl andere ooggetuigen uit een wijdere kring (Jacobus, Judas), dan wel nauwe medewerkers van de apostelen (Marcus, Lucas) waren. Niet altijd was het goed vast te stellen of een geschrift van een van de profeten, apostelen of hun medewerkers was. Zo week bijvoorbeeld bij 2 Petrus en Openbaringen de stijl erg af van de andere werken die van de betreffende apostel bekend waren. En moest men dus gebruik maken van andere kenmerken om de canoniciteit te herkennen. 
2. Het profetisch of apostolisch auteurschap is niet doorslaggevend voor het canonieke karakter van een boek. Zoals we al eerder gezien hebben was het niet altijd direct duidelijk wie de schrijver van een boek was. Dit was bijvoorbeeld het geval bij Hebreeën. In zo'n geval ging het Goddelijk gezag meespreken. Elk Bijbelboek spreekt op gezaghebbende toon en direct namens God. Dit gebeurt talloze malen uitdrukkelijk (denk aan de uitdrukking: 'Zo zegt de HEERE Heere...'), maar het Goddelijk gezag is niet altijd gemakkelijk te herkennen. 
Sommige apocriefe boeken zeggen tenslotte ook gezaghebbend te zijn. We moeten dan ook goed in de gaten houden dat het gezagscriterium niet altijd doorslaggevend is, zoals het profetische en apostolische karakter van een boek. Zo kon het gebeuren dat er boeken waren, die beweerden Goddelijk gezag te hebben, maar die op andere gronden toch verworpen werden. Bij andere boeken was het juist andersom: het bleek niet duidelijk dat ze met Goddelijk gezag spraken. 
3. Als het profetische of het gezaghebbende karakter van een boek niet direct duidelijk is, zijn er nog andere kenmerken te noemen. De geestelijke kracht van een boek heeft ook te maken met de canoniciteit. 'Het Woord Gods is levendig en krachtig' vandaar dat de geïnspireerde Schriften iemand wijs kunnen maken tot zaligheid. Ook dit kenmerk is niet altijd even duidelijk. Pas toen bleek dat het 
Hooglied ook een duidelijk geestelijke betekenis had, behield het zijn plaats in de canon. 
4. De feitelijke en leerstellige juistheid kan als vierde kenmerk aangerekend worden. Elk boek dat in het licht van vroegere openbaringen inhoudelijke onjuistheden bevatte, werd als niet canoniek verworpen. De overweging daarbij was dat de Bijbel waar en consequent moest zijn. Het apocriefe boek Judith zit vol historische nonsens; andere boeken bevatten de totaal onbijbelse aanbeveling om 
tot de doden te bidden. Als een boek géén onjuistheden bevatte, dan was daarmee overigens nog niet gezegd dat het boek ook canoniek was 
5. Als laatste kan het kenmerk van de oorspronkelijke aanvaarding van een boek genoemd worden. Hoe werd een geschrift ontvangen door de personen aan wie het in eerste instantie gericht was? Zij waren het in het bijzonder die door het getuigenis van de Heilige Geest een boek als canoniek konden herkennen. Herkenden zij het als geïnspireerd door Gods Geest? Die voorwaarde was 
noodzakelijk, zij het op zichzelf niet toereikend. Want wanneer een boek plaatselijke erkenning bezat, was dat onvoldoende om het op te nemen in de canon. Daarvoor was een algemener kerkelijk gebruik nodig. De gehele kerk moest in een in aanmerking komend geschrift Gods stem verstaan hebben. 


Canonvorming
Het is dus niet zo dat leiders van het jodendom of het christendom de bijbelboeken officieel gezag hebben verleend. Zij konden alleen maar erkennen welke boeken dit gezag klaarblijkelijk bezaten. Ze konden hoogstens vaststellen welke boeken, op grond van het Goddelijk gezag dat ze hadden, tot de canon behoorden. Het enige wat in Gods voorzienigheid aan mensen werd overgelaten is het herkennen van de boeken die Goddelijk gezag hebben.

We hebben gezien dat de kerk in de loop van de geschiedenis, aan de hand van een aantal criteria, heeft erkend welke boeken Goddelijk gezag hadden en welke niet. Rond 400 voor Chr. was de Hebreeuwse canon compleet met zijn 24 (voor ons 39) boeken. In het Nieuwe Testament wordt uit bijna al deze boeken geciteerd. De Heere |ezus bekritiseerde in veel opzichten de Joodse traditie, maar Hij verschilde nooit met de joden van mening over de canon van de Hebreeuwse Bijbel (zie Joh. 10 : 31-36). Vandaar dat de kerk van de Reformatie de boeken uit de Hebreeuwse canon als Goddelijk geïnspireerd erkende. De canoniciteit van het Nieuwe Testament heeft noch in de westerse, noch in de oosterse kerken ter discussie gestaan. De oudste bekende volledige lijst van de 27 nieuwtestamentische boeken is die van Athanasius (in 367). Tijdens de concilies van Hippo (393) en Carthago (397 en 419) wordt de canon officieel bekrachtigd. Ook in onze tijd worden in de christelijke kerk de 66 bijbelboeken als Goddelijk en canoniek erkend.

2. Geschiedenissen

Nabuchodonosor, de koning van Assyrië, voert oorlog tegen Arfaxad, de koning van de Meden. Nabuchodonosor roept hiervoor de hulp in van de landen waarover hij heerst. De meeste landen weigeren echter hun medewerking. Desondanks lukt het Nabuchodonosor om Arfaxad te verslaan.

Het boek Judith
Vervolgens besluit Nabuchodonosor om wraak te nemen op de landen die hem niet hebben geholpen in de strijd tegen de Meden. Hij stelt Holofernes aan tot veldoverste en hij beveelt hem niemand van de onwilligen te sparen. Holofernes bindt de strijd aan en de ene na de andere stad wordt ingenomen en verwoest. Langzamerhand nadert Holofernes met zijn leger Judea. Het gerucht van de veldtocht van Holofernes heeft de Joden in Judea al bereikt. Ze zijn druk doende om hun steden te versterken. Met name de stad Bethulië zal in de verdediging een belangrijke rol spelen, omdat deze stad de toegang verschaft tot heel Judea. De kinderen Israëls bidden tot God of Hij het dreigende gevaar wil afwenden.
Als Holofernes hoort dat de Joden zich klaarmaken voor de strijd vraagt hij na wat dat voor volk is, dat zich tegen hem durft te verdedigen. Achior, een Ammoniet, vertelt hem de geschiedenis van het volk Israël en raadt Holofernes aan niet tegen dit volk te strijden. Doet hij dit toch dan zal hij zeker de toorn van de God van de Joden over zich halen.
Holofernes vindt deze raad van Achior een grove belediging. "Wie is God dan Nabuchodonosor?" Hij laat Achior naar de stad Bethulië verbannen, opdat Achior met de inwoners van die stad verdelgd zal worden.
In de stad Bethulië doet Achior zijn verhaal. De volgende dag trekt Holofernes naar Bethulië. Op aanraden van de Moabieten bestormt hij de stad niet (de stad ligt op een hoge berg en zou dus ook moeilijk in te nemen zijn), maar hij verovert de waterfonteinen die even buiten de stad liggen. Op deze manier wil hij de inwoners tot overgave dwingen.

Belegering
Er breekt een moeilijke tijd aan. De watervoorraden in de stad raken op en de inwoners dreigen van dorst om te komen. Het volk vraagt Ozias, de overste van Bethulië, de stad over te geven aan Holofernes. Ozias roept het volk echter op nog 5 dagen vol te houden. De Heere zal hen niet verlaten.
Als Judith, een inwoonster van de stad, hoort van de woorden van Ozias, maakt ze een plan. Gekleed in haar mooiste kleren vertrekt ze uit de stad naar het leger van de Assyriërs.
Judith wordt naar Holofernes gebracht. Zij vertelt hem dat het vergeefse moeite is om tegen het volk Israël te strijden. Het volk is niet te overwinnen, tenzij het tegen God gezondigd heeft. Verder vertelt Judith dat in de stad inmiddels een nijpend tekort aan eten en drinken is ontstaan. De inwoners van de stad hebben daarom besloten alles te eten wat voorhanden is, ook voedsel dat God in Zijn wetten verboden heeft. Als het volk Gods wetten overtreedt, zal het voor Holofernes en de zijnen mogelijk zijn om de stad Bethulië in te nemen, Judith stelt voor om iedere nacht buiten het leger te gaan bidden. God zal haar dan bekend maken wanneer de inwoners van de stad hun zonden begaan hebben en vervolgens kunnen de Assyriërs tot de aanval overgaan. Op een avond wordt Judith door Holofernes uitgenodigd voor een maaltijd. Holofernes raakt dronken en valt in een vaste slaap, ledereen verlaat de tent van Holofernes, behalve Judith. Op deze gelegenheid had Judith gewacht; met een sabel slaat zij zijn hoofd af en neemt het mee. Ze verlaat het leger en gaat terug naar de stad Bethulië.
Op aanraden van Judith vallen de inwoners van de stad de volgende dag het leger van de Assyriërs aan. Als de krijgsoversten met Holofernes willen overleggen hoe ze de strijd zullen aanpakken, ontdekken ze dat "(...) Holofernes ter aarde tigt, en zijn hoofd is niet op hem". De Assyriërs vluchten.

Afweging
Het is niet duidelijk wanneer de geschiedenis van Judith gebeurd zou zijn. De joodse geschiedschrijver Flavius Josephus rept niet over deze geschiedenis. In het verhaal komen verschillende voorvallen voor, die duidelijk in strijd zijn met Gods wetten. Judith weet Holofernes en de Assyriërs te misleiden door list en bedrog en misbruik van de naam van God; iets wat duidelijk strijdig is met de geboden van de Heere.
Tenslotte heft judith een soort loflied aan op Simeon, die uit wraak de Sichemieten doodt. Deze daad is echter door Jakob ten zeerste afgekeurd (Gen. 49 : 5, 6).

Het derde boek Ezra
Hoewel in de Bijbel slechts één boek Ezra voorkomt, heet dit apocriefe boek het derde boek Ezra. De oorzaak hiervan ligt in het feit dat in de Vulgata (de Rooms-Katholieke Bijbel) het bijbelboek Nehemia "Het tweede boek Ezra" genoemd wordt. Het derde boek Ezra is waarschijnlijk ontstaan ongeveer 150-100 voor Chr., na de tijd van Maleachi. Dit bepaalt dat het tot de apocriefe boeken gerekend wordt. Inhoudelijk is er grote overeenkomst met gedeelten uit enkele canonieke boeken.
Enkele hoofdstukken, namelijk 3 : 1 - 5 : 6, worden niet in de canonieke boeken aangetroffen. Deze hoofdstukken melden een gebeurtenis in de tijd van koning Darius:
Nadat Darius een grote maaltijd gegeven heeft voor de groten in zijn koninkrijk gaat hij naar bed. Zijn lijfwacht, drie jonge mannen, houden een wedstrijd wie het beste antwoord kan geven op de vraag "Wie is de sterkste?". Degene die de wedstrijd wint zal door de koning geëerd worden en de tweede zijn in het koninkrijk.
De drie jongens schrijven hun spreuk op en leggen hem onder het kussen van de koning. De eerste schrijft: De wijn is de sterkste. De andere schrijft: De koning is de sterkste. De derde schrijft: De vrouwen zijn de sterkste, maar boven alle overwint de waarheid (3 : 10-12).
Als de koning opstaat roept hij alle hoge ambtenaren bij zich. Hij leest de spreuken voor en laat de jongens hun verklaring ervan geven. De eerste legt uit wat de invloed van wijn is: de wijn maakt geen onderscheid tussen de mensen. Het gebruik ervan heeft op rijk en arm dezelfde uitwerking. De tweede jongeman vertelt dat de koning de sterkste is omdat iedereen, in wat voor omstandigheden men ook verkeert, hem gehoorzaamt. De derde jongeman heet Zerubabel. Hij geeft aan dat de vrouw onmisbaar is en haar invloed enorm groot. Zonder haar worden er geen koningen geboren. Om haar verlaat een man zijn eigen vader en zijn eigen land. Sterker nog: "En velen zijn van hun zinnen beroofd om der vrouwen wil, en zijn om harentwil tot slaven geworden" (4 : 26). Zerubabel illustreert dit met een voorbeeld uit Darius' eigen leven.
Maar toch is het zo dat de waarheid over alles zegeviert: in de wijn, de koning en in de vrouw is onrecht, en in hun ongerechtigheid zullen zij vergaan. Maar de waarheid "maakt geen onderscheid, maar zij doet hetgeen recht is, en onthoudt zich van al hetgeen onrecht en boos is, en allen hebben zij een welbehagen in haar werken. En in haar oordeel is geen onrecht, en zij is de kracht, en het koninkrijk, en de macht, en de heerlijkheid, van alle eeuwen. Geprezen zij de Cod der waarheid!" (4 : 39, 40).
De koning en zijn raadsheren reageren enthousiast op de uitleg die Zerubabel van zijn spreuk geeft. Zerubabel is de winnaar. Als beloning krijgt hij verlof om de tempel in Jeruzalem te herbouwen. Hij vertrekt met een groep ballingen naar Jeruzalem, zoals dat ook beschreven wordt in de canonieke boeken.


3 Ezra 1 : 1-22 = 2 Kron. 35 : 1-19
1 : 23-24 = 2 Kron. 35 : 20-36
2 : 1-15 = Ezra 1 : 1-11
2 : 1-15 = Ezra 1 : 1-11
2 : 16-30 = Ezra 4 : 7-24
5 : 7 - 9 : 36 = Ezra 2 : 1 - 4 : 5; 4 : 24 - 10 : 44
9 : 37-55 = Neh. 7 : 73 - 8 : 13


Het vierde boek Ezra
Dit boek is pas na de verwoesting van Jeruzalem (70 na Chr.) geschreven. Het boek heeft nergens kerkelijk gezag. De schrijver is een totaal andere persoon dan de profeet Ezra. Het is dus een zogenaamd pseudepigrafisch geschrift.
Het boek geeft de openbaring aan die Ezra ontvangen zou hebben in de vorm van zeven visioenen. Het centrale thema is de worsteling van de gelovige jood met het probleem van het kwaad.
In het eerste visioen (3 : 1 - 5 : 19) worstelt Ezra met de vraag waarom het goddeloze Babel voorspoed heeft, terwijl Israël voor de zonde gestraft wordt. Hij verwijt God dat Hij de zonde heeft toegelaten. Er verschijnt hem een engel die hem erop wijst dat een sterfelijk mens dit niet kan begrijpen. Hij moet zich niet bezighouden met zaken die zijn begrip te boven gaan.
In het tweede visioen (5 : 20 - 6 : 34) vraagt Ezra zich af waarom Cod heeft toegelaten dat Zijn uitverkoren volk Israël is verstrooid onder de heidense volken. En waarom Hij het door hen laat onderdrukken. De engel antwoordt dat Gods oordelen ondoorgrondelijk zijn, maar dat God ook de zonden van de heidense volken, vroeg of laat, zal straffen. Het oordeel wordt vergeleken meteen cirkel; daarin lopen de laatsten niet achteraan en de eersten niet voorop (5 : 42).
In het derde visioen (6 : 35 - 9 : 25) vraagt Ezra aan God waarom Israël in de handen van de heidenen is overgeleverd terwijl de wereld voor Israël is geschapen. Na een beschrijving van het laatste oordeel komt Ezra tot de conclusie dat er niet veel goeds meer is te verwachten. Hij geeft Adam de schuld van alle ellende.
In het vierde visioen (9 : 26 - 10 : 59) ziet Ezra een rouwende vrouw. Deze vrouw weent omdat haar enige zoon gestorven is. Zij wil nu zelf ook sterven. Ezra bestraft haar en zegt dat zij moet ietten op al degenen die over Sion treuren. Opeens geeft de vrouw een schreeuw en verandert in een grote stad. Ezra schrikt hevig, maar krijgt onderwijs van de engel: Jeruzalem zal weer herbouwd worden. In het vijfde visioen (10 : 60 - 12 : 35) komt een arend met twaalf vleugels en drie hoofden uit de zee opklimmen. Het beest heerst over de hele aarde. Dan verschijnt er een leeuw uit het bos die de arend bestraft. De arend verbrandt vervolgens. De engel legt dit uit als een strijd tussen twee wereldrijken.
Het zesde visioen toont een man in grote kracht en met grote macht. Wanneer een enorm leger op hem afkomt verdelgt hij het met een vurige wind uit zijn mond. Vervolgens verzamelt hij een vreedzaam volk om zich heen. De man is het beeld van Gods Zoon en het vreedzame volk zijn de tien stammen (13 : 40).
In het laatste visioen (14 : 1-48) wordt beschreven hoe Ezra de Wet, die met de verwoesting van Jeruzalem is verloren gegaan, weer opnieuw moet opschrijven. Hij doet dit met behulp van vijf schrijvers die hij veertig dagen onafgebroken dicteert. Zo komen er vierentwintig boeken tot stand die openbaar gemaakt moeten worden en zeventig boeken die geheim moeten blijven. Deze geheime boeken mogen alleen door de wijzen gelezen worden. In de laatste hoofdstukken van het boek profeteert Ezra van de oordelen die over de verschillende volken zullen komen. Ook de gelovigen zullen moeten lijden, maar zij zullen verlost worden.
Het hele boek staat vol met nonsens en onwaarheden. Alleen het laatste visioen is hiervoor al voldoende bewijs. Een ander voorbeeld is 4 : 41, waar gesproken wordt over het feit dat de zielen van gestorven mensen in vertrekken onder de aarde bewaard worden. Dit is duidelijk in strijd met de canonieke boeken.

De Makkabeeën
De geschiedenis van de Makkabeeën speelt zich af in de tijd tussen het Oude en Nieuwe Testament, om precies te zijn van 175 tot 134 voor Chr. De boeken der Makkabeeën beschrijven de opstand en strijd tegen de aanhangers van de Hellenistische (Griekse) cultuur en tegen de vijandige (groot)machten rondom Israël.

Het eerste boek der Makkabeeën
Het boek werd oorspronkelijk in het Hebreeuws geschreven, maar alleen de Griekse vertaling is bewaard gebleven. Het is vermoedelijk samengesteld in de tweede helft van de tweede eeuw voor Chr. door een Palestijnse jood die zelf de opwindende gebeurtenissen in Judea meemaakte of ze heeft opgetekend uit de mond van ooggetuigen.

Wanneer Antiochus IV Epifanes de tempel te Jeruzalem beroofd en ontheiligd heeft, velen in Israël laat ombrengen en het Joodse volk dwingt de wetten van de Grieken na te leven, komt Mattathias in opstand. Hij vlucht met zijn vijf zonen naar de bergen om te strijden tegen de zondaren. Al gauw sterft Mattathias echter, nadat hij de leiding overgegeven heeft aan twee zonen, Simon Thassi als raadsman en Judas Makkabeüs als krijgsoverste. Hij drukt hen op het hart te ijveren voor de wet, zoals alle voorvaderen van de joden gedaan hebben. De vergelijking met Gideon dringt zich meermalen op. Als Antiochus 40.000 man voetvolk en 7.000 ruiters naar Israël stuurt, roept Judas Makkabeüs een leger bijeen. Hij gebiedt echter allen die een huis aan het bouwen zijn, een vrouw getrouwd hebben, wijngaarden geplant hebben of bang zijn, naar huis terug te gaan. Dit had de Heere al in oude tijden geboden (Deut. 20 vers 5-9). Hij verslaat dan met 3.000 man het grote leger van Antiochus. Wanneer Jeruzalem weer belaagd wordt, nu door overste Nicanor, en Nicanor spot met de priesters en de tempel, gebeuren er wonderlijke dingen. De priesters en judas bidden of God Nicanor wil verslaan. Als Judas Makkabeüs dan de strijd aanvangt, sneuvelt Nicanor als eerste. Van zijn leger blijft niet één soldaat over. Uiteindelijk wordt Judas toch verslagen en gedood. Zijn broer Jonathan neemt zijn plaats in en bevrijdt Israël weer van de 'goddelooze mannen'.
Een periode van rust is het gevolg, lonathan ontvangt veel eer van de grootmachten in die dagen. Maar ze laten hem net zo hard weer vallen: hij wordt in de val gelokt en gevangen genomen Simon, die hem opvolgt, probeert hem nog met losgeld terug te krijgen, maar Jonathan wordt toch gedood.
De rust keert weer in Israël, ten periode van reformatie en wederopbouw kan beginnen. Simon neemt Gaza in en verdelgt daar de afgoden Hij hongert de burcht te Jeruzalem, nog steeds in handen van de heidenen, uit en trekt met grote blijdschap binnen. Simon neem Gaza in en verdelgt daar de afgoden. Simon zorgt voor rust, vrede en welvaart in het land. Het boek eindigt wat abrupt met de dood van Simon en zijn twee zoons door verraad.

Het eerste boek is historisch redelijk betrouwbaar, en daarom zeer waardevol. Het is de belangrijkste historische bron voor onze kennis van de opstand der Makkabeeën en geeft een goede indruk van de tijd tussen de twee testamenten. De strijd van de Makkabeeën om het eigen geestelijk karakter van het joodse volk heeft haar sporen nagelaten in de verdere geschiedenis van Israël, zodat een nadere kennismaking met deze geschiedenissen ons een beter inzicht geeft in bijvoorbeeld de tijd waarin de Heere Jezus op aarde was.

Het tweede boek der Makkabeeën
Het tweede boek der Makkabeeën verhaalt de periode van 176 voor Chr. tot kort voor de dood van Judas. De geschiedenissen worden nu bezien door de ogen van een Farizeeër, een zekere Jason van Cyrene.
Veel is in strijd met het eerste boek der Makkabeeën. Daarnaast bevat het boek zelf enkele tegenstrijdigheden. Eén voorbeeld daarvan is erg duidelijk. In 2 Makk. 1 : 16 staat dat Antiochus Epifanes door de priesters van de tempel van Diana Nanea is gestenigd en in stukken gehouwen. 2 Makk. 9 : 5, 7, 28 verhaalt het heel anders: in de bergen valt hij uit zijn wagen, en sterft daar door een ongeneeslijke pijn der ingewanden'en door 'bittere inwendige pijnigingen'.
Een aantal geschiedenissen komt erg fantastisch over. Jeremia verbergt bijvoorbeeld de tabernakel, de ark en het reukaltaar in een spelonk van de berg, waarop Mozes geklommen was om het erfdeel van God te zien. Degenen die hem gevolgd zijn kunnen er geen enkel spoor van terugvinden.
Tenslotte zwakt de schrijver het verhaal zelf af (regelmatig plaatst hij persoonlijke noten bij zijn betoog): .. maar indien ik het slecht en onvolledig heb gedaan, dat is hetgeen ik heb kunnen doen. Want gelijk het ongezond is wijn alleen te drinken, en ook desgelijks water alleen, en gelijkerwijs met water gemengd een zoete aangenaamheid geeft, (...), zo is ook een de wijn bekwame beschrijving der historie aangenaam voor de oren der lezers.' (2 Makk. 15 : 39, 40). Het gaat hem dus meer om het verhaal, dan om de historische juistheid ervan.
Dankzij het feit dat het tweede boek meer beschouwelijk van karakter is dan het eerste, is het een belangrijke aanvulling op het eerste boek der Makkabeeën. Hierdoor krijgen we meer inzicht in de houding van de joden ten opzichte van de oorlogen die in die tijd gevoerd zijn. Wel is het geboden met enige reserve te lezen. Enkele gebeurtenissen die tegen Gods Woord ingaan, worden goedgekeurd en zelfs geprezen. Zo wordt bijvoorbeeld de zelfmoordaktie van Razis, één van de ouderlingen te Jeruzalem, zeer uitvoerig en als een heldendaad beschreven.


Het derde boek der Makkabeeën
Dit boek wordt in artikel 6 van de N.G.B. niet genoemd. In diverse uitgaven van de apocriefe boeken is het echter wel opgenomen. Het derde boek der Makkabeeën verhaalt de gebeurtenissen rond de koning Ptolomeüs Filopator, die de tempel te Jeruzalem probeert binnen te dringen. Door Gods ingrijpen - Hij slaat de koning met lamheid - wordt dit verhinderd, waarna Ptolomeüs terugkeert naar Egypte.

De woedende koning wil wraak nemen door alle Joden naar Alexandrië te zenden en daar te laten doden door vijfhonderd olifanten. Drie keer wordt een poging ondernomen om de Joden om te brengen, maar elke keer grijpt God in. De eerste keer door de koning in een diepe slaap te laten vallen, de tweede keer door zijn verstand te verstoren en de derde keer door twee engelen te zenden die het leger verschrikken. De woede van de koning verandert dan in barmhartigheid en hij stelt de Joden weer in vrijheid.

Dit boek staat los van de geschiedenissen der Makkabeeën en wordt ten onrechte een boek der Makkabeeën genoemd. Het is moeilijk te zeggen of het boek historisch betrouwbaar is. Wanneer het geschreven is en door wie is niet bekend. Het verhaal is desondanks het lezen waard omdat in dit boek Gods onmiddellijk handelen in de geschiedenis van de Joden centraal staat.


3. Wijsheidsliteratuur

In het Oude Testament komen we twee boeken tegen die binnen de canon aIs 'wijsheidsliteratuur' te onderscheiden zijn: de boeken Spreuken en Prediker. 
Ook tussen de Apocriefe boeken vinden we wijsheidsliteratuur. Het betreft de boeken 
"De wijsheid van Salomo aan de tyrannen' (Het boek der Wijsheid) en 'De wijsheid van Jezus Sirach'. 

Het Boek der Wijsheid
Het Boek der Wijsheid dateert uit de 1e eeuw voor Christus en is een eerbetoon aan Salomo. De eerste vijf hoofdstukken qaan over de Gerechtigheid, als de weg der wijsheid voor de rechtvaardigen tegenover de ongerechigheid van de goddelozen. In deze hoofdstukken lezen we ondermeer over de door God bepaalde levenstijd en het verschil in levenvenseinde tussen rechtvaardigen en goddelozen. Van de rechtvaardigen lezen we:  "... en levende onder de zondarenwerd hij weggenomen.  Hij werd weggerukt, opdat zijn verstand niet zou of niet zijn ziel bedriegen (4 : 10, 11)."
We zien hierin een parallel met Jes. 57 : 1 "De rechtvaardige komt om en er is niemand die het ter harte neemt, en de weldadige lieden worden weggeraapt zonder dat er iemand op let dat de rechtvaardige wordt weggeraapt voor het kwaad."
Over de goddeloze lezen we in 4 : 19: "En hem uit de grond bewegen, en zij zullen tot het uiterste toe verwond worden en zullen in angst zijn en hun gedachtenis zal vergaan."
In de hoofdstukken zes tot en met negen lezen we van de wijsheid die de koning Salomo ontvangen heeft. Salomo wordt sprekend ingevoerd (o. a 7 en 8: "Gij hebt mij verkoren tot een koning over uw volk. (....) Gij hebt gezegd dat ik een tempel op uw heilige berg zou bouwen." De hoofdstukken tien tot en met negentien geven een verslag van de zegeningen der wijsheid in Israëls geschiedenis. In vogelvlucht wordt weergegeven hoe de wijsheid Adam en Noach hielp en Jakob en Jozef geleidde. Opmerkelijk is dat de namen van de bijbelheiligen niet genoemd worden: 
"Deze wijsheid heeft bewaard dat de eerstgevormde en alleen geschapen vader der wereld" (Adam) (10 : 1). Over Jozef: "Deze heeft niet verlaten de rechtvaardige die verkocht was, maar heeft hem uit de zonde verlost; zij voer met hem af in de put." (10 : 13). Toch is duidelijk wie er bedoeld worden. In deze hoofdstukken wordt gesproken over de wijsheid als op zichzelf staand, niet als een persoon. Het is 'iets' dat van de Heere komt (9 : 6). Toch lijkt het er regelmatig op dat de Heere bedoeld wordt, bijvoorbeeld als in vers 21 van hoofdstuk tien ("Want de wijshied opende de mond der stommen en de mond der sprakelozen maakte zij welsprekend") Verwezen wordt naar Ex. 4 : 12 waar we lezen: "En nu ga heen en Ik zal met uw mond zijn en zal u leren wat gij spreken zult".
We lezen in de laatste hoofdstukken over straffen en oordelen van God. Hierbij wordt op het verderfelijke van de verering van de schepping, van de beeldendienst en de afgodendienst gewezen. In dat kader wordt het rechtvaardige van de oordelen Gods genoemd. In hoofdstuk zestien tot en met achttien lezen we over de plagen van Egypte, uitlopend op de ondergang van de Egyptenaar. 

Afweging
Wat moeten we nu denken van dit boek dat -overigens ten onrechte- aan Salomo wordt toegeschreven? Voor iemand die bekend is met de geschiedenissen uit het O.T. staan er herkenbare dingen in. Daarnaast staan er door het hele boek heen wijze raadgevingen voor het leven van alle dag, vergelijkbaar met wat we in Spreuken en Prediker kunnen lezen. Ook zien we bijbelse elementen terugkomen. Bijvoorbeeld rond de zondeval (3 : 23-25) en de rechtvaardigheid van het oordeel over de zonde (12 : 12-14). Toch zijn er bezwaren te noemen tegen dit boek. Er staan zaken in die rechtstreeks ingaan tegen het getuigenis van de Schrift. Een voorbeeld daarvan is wat we in hoofdstuk 8 : 19 en 20 lezen: "Ik nu was een goedaardig kind en had een goede ziel gekregen. Ja veelmeer zo ik goed was, ben ik gekomen in een onbevlekt lichaam". De schrijver zegt hier van zichzelf dat hij zonder (erf)zonde is.
Verder wordt in hoofdstuk 17, waar de dikke duisternis in Egypte (Ex. 10) beschreven wordt, gesproken over "spokerijen" en "afschuwelijke aangezichten" en een "vanzelf brandend vuur, vol vrees". We zien hier dat allerlei elementen ingevoerd worden die we in de beschrijving van deze gebeurtenis in de Bijbel niet tegenkomen.

De wijsheid van Jezus Sisach
"Alle wijsheid is van de Heere en is met Hem in der eeuwigheid. Wie zal het zand der zee en de droppelen van de regen en de dagen der eeuwen tellen? (...) De wijsheid is eer dan alle dingen geschapen en het verstand der kloekheid is van de eeuwen af. (...) Eén is er wijs, zeer vreeslijk, zittende op zijn troon. De Heere zelf heeft haar geschapen, en heeft haar gezien en heeft haar geteld. En heeft haar uitgegoten over al zijn werken; zij is bij alle vlees naar zijn gave, en hij verleent haar degenen die Hem liefhebben."

Aldus belijdt Jezus Sirach in de eerste tien verzen van zijn boek God als bron van alle wijsheid. Op het concilie van Trente in 1546 werd De wijsheid van Jezus Sirach door de Rooms-Katholieke Kerk officieel opgenomen in de canon, zij het als een deuterocanoniek werk (omdat het eerst toen - deutero betekent tweede - als een door God geïnspireerd boek werd erkend, in tegenstelling tot de overige canonieke boeken, die vanouds als zodanig zijn beschouwd). In de roomse Bijbelvertalingen is het te vinden onder de naam Ecclesiasticus Jezus Sirach. Net als de overige boeken die niet in de oorspronkelijke Hebreeuwse uitgave van de boeken van het Oude Testament, maar wel in latere Griekse en Latijnse tekstedities voorkwamen, werd De wijsheid van Jezus Sirach reeds vanaf de eerste eeuw na Christus gebruikt alsof het volledig tot de Schrift behoorde. De reformatoren kwamen daar echter op terug. Zij stelden de omvang van het Oude Testament op de 39 boeken, die sindsdien in de protestantse kerken worden gelezen.
Dat neemt niet weg dat het boek van Jezus Sirach in de vroeg christelijke kerk van grote betekenis is geweest en mede het geestelijk milieu, waarin de jonge christenen hebben geleefd, heeft bepaald. Die invloed is tot op heden trouwens niet verdwenen.
Sinds 1 630 behoort het "Dankt, dankt nu allen God" tot een van de meest geliefde gezangen in de christelijke kerken. Weinigen zullen echter weten dat dit gezang een berijming is van een lofzang van Jezus Sirach (50 : 22-24).
De reformatoren sloten zich aan bij de traditie van de joodse rabbijnen, die in de eerste eeuw na Christus de canon van het Oude Testament officieel hebben vastgelegd. Het staat overigens wel vast dat het werk van Jezus Sirach in de tijd van de Heere Jezus en de apostelen evenmin werd gerangschikt onder de geïnspireerde boeken.

Historisch gezien ligt er tussen het jongste boek van het Oude Testament en het oudste van het Nieuwe Testament een paar honderd jaar en in die periode is het boek door Jezus Sirach geschreven, zeer waarschijnlijk tussen de jaren 190 en 170 voor Christus. In zijn boek stelt Sirach nagenoeg alle oudtestamentische geschriften aan de orde. De kleinzoon van Jezus Sirach, die het boek in het Grieks vertaalde, schrijft dan ook in zijn inleiding dat zijn grootvader zich bijzonder had toegelegd op het lezen van de Wet en de Profeten en de overige voorvaderlijke boeken. Daardoor werd Sirach ertoe gebracht ook zelf iets op te schrijven met betrekking tot onderricht en wijsheid met de bedoeling anderen daarmee vertrouwd te maken.
Die functie heeft het werk van Sirach, blijkens de kerkgeschiedenis, ook zeker gehad en niet zonder reden. Centraal staat bij Sirach de vreze des Heeren, die hij boven alles aanprijst, als "de kroon der wijsheid" (1 : 18). Alle wijsheid brengt Sirach daarmee in verband. Het boek bestaat grotendeels uit korte spreuken, die door Sirach zijn geordend aan de hand van gemeenschappelijke onderwerpen, wat het lezen en overdenken van zijn wijsheid vergemakkelijk; Zo komen bijvoorbeeld de nederigheid, het eren van vader en moeder ("Mijn kind, neem u uw vader aan in zijn ouderdom en bedroef hem niet in uw leven. Indien hem het verstand begeeft, zo houdt hem dat ten goede en wacht u met al uw vermogen dat gij hem niet onteert" 3 : 13), de eerlijkheid, de vriendschap, het huiselijke leven, de omgang met vrouwen en mannen, de behandeling van ouden van dagen en verschillende andere onderwerpen aan de orde. Sirach valt bij de behandeling ervan op door zijn nuchtere en praktische levenswijsheid. Wees voorzichtig met raadgevers; "ga eerst na wat zijn belang is" (37 : 8). Het is taal die nooit veroudert.

Afweging
Daarmee is niet gezegd dat de denkbeelden van Jezus Sirach in alle opzichten met de Bijbel overeenstemmen. De Statenvertalers hebben daar al voor gewaarschuwd. Een man mag zijn vrouw verlaten als zij zich door zijn hand niet laat leiden, zo meent Sirach (25 : 26), maar de Heere Jezus leert ons anders (Matth. 5 : 32 en 9 : 8 en 9). Ook lijkt Sirach een grotere waarde toe te kennen aan het doen van goede werken dan op grond van de Schrift is te verantwoorden (zie 3 : 3). Zijn kijk op de mens is hier en daar weinig schriftuurlijk: "Indien gij wilt, gij zult de geboden houden en het geloof om te doen hetgeen mij behaagt." (15 : 15).
Toch geldt ook voor dit apocriefe boek onverkort wat in de Nederlandse geloofsbelijdenis daarover is opgenomen, namelijk dat het boeken zijn "welke de Kerk wel lezen mag en daaruit ook onderwijzingen nemen, voor zoveel als zij overeenkomen met de canonieke boeken" (art. VI NCB).


Het boek Baruch, genoemd naar de de tijdgenoot en dienaar van Jeremia bevat een soort bloemlezing uit de boeken van Mozes en de profeten, van David en enkele andere bijbelschrijvers. Het bevat een aantal vermaningen en raadgevingen. In het Bijbels handboek, deel 1. O.T., door Dr. G. Ch. Aalders e.a., lezen we:
"Het boek Baruch, waarvan de brief van Jeremia het laatste hoofdstuk vormt, dient zich aan als afkomstig van Jeremia's bekenden vriend en metgezel (vgl. Jer. 36 : 4, enz.), en heeft tot inhoud een vermaning tot boete aan het volk in Juda en een vertroosting voor de ballingen in Babylonië. Baruch zou het in Babylonië geschreven hebben. Het hoeft geen betoog dat wij ook hier met een pseudepigrafisch product te doen hebben; het dagteekent namelijk eerst uit de tweede helft der tweede eeuw voor Chr. De brief van Jeremia heet een afschrift te zijn van een schrijven dat deze profeet zou hebben gezonden aan hen die door den koning Nebukadnezar gevankelijk naar Babel zouden worden weggevoerd. Het spreekt vanzelf dat Jeremia in werkelijkheid met deze brief niets te maken heeft."


3. Aanhangselen bij de Bijbelboeken

Het apocriefe boek Esther is een aanhangsel aan het canonieke boek. Het apocriefe deel begint bij hoofdstuk 10 vers 4 en loopt door tot en met hoofdstuk 16. Het apocriefe boek Esther begint met een uitleg van een droom van Mordechai. In zijn droom is er sprake van een oordeelsdag. Twee draken (dit zijn Mordechai en Haman) staan klaar om te strijden.

Esther
De rechtvaardigen roepen tot God en als antwoord ontstaat er een kleine fontein die tot een grote rivier wordt (dit is Esther). Het licht en de zon gaan op; de nederigen worden verhoogd en de machtigen worden vernederd. Mordechai hoort een gesprek tussen twee kamerlingen, die het plan hebben koning Artaxerxes te doden. Mordechai waarschuwt de koning. De kamerlingen worden verhoord en opgehangen.
De koning schrijft het voorval in zijn gedenkboek en hij beveelt dat Mordechai aan zijn hof zal dienen. Het hele voorval is echter zeer tegen de zin van Haman. Omdat de kamerlingen door Mordechai's toedoen zijn gedood, wil Haman wraak nemen op Mordechai en het hele joodse volk. Haman weet de koning Artaxerxes ervan te overtuigen dat het joodse volk alle wetten van de koning veracht en voortdurend met andere volkeren overhoop ligt. Op aanraden van Haman stuurt de koning aan al zijn landvoogden een brief waarin hij het bevel geeft om de joden om te brengen.
Alle joden zijn verslagen als ze dit bericht vernemen. Ze bidden tot God om hulp. Als teken van rouw legt koningin Esther al haarsieraden af. Drie dagen lang bidt zij tot God. Na deze dagen gaat zij naar de koning. Als Esther voor de koning verschijnt, ziet hij haar toornig aan. Esther valt flauw, maar de koning en zijn dienaren nemen haar op en troosten haar.

De koning Artaxerxes schrijft opnieuw een brief aan de 127 landvoogden, waarin hij de eerder verzonden brief herroept. In de brief betitelt de koning Haman als een booswicht. De koning schrijft verder dat de joden zeer rechtvaardige wetten hebben. De opdracht uit de eerder verzonden brief moeten de landvoogden dan ook niet opvolgen. Deze laatste brief moet echter overal bekendheid worden gegeven. Tenslotte geeft de koning iedereen de opdracht om de joden behulpzaam te zijn bij het wreken van hun onderdrukkers.
Voor het grootste deel is het apocriefe boek een herhaling van de geschiedenis van Esther. Waarschijnlijk is het apocriefe aanhangsel bedoeld om het boek Esther een meer religieuze tint te geven. In het boek Esther wordt de naam van God niet genoemd. Om dat te compenseren, zou het apocriefe deel zijn toegevoegd.

Aanhangselen aan het boek Daniël
Er zijn een viertal aanhangselen aan het boek Daniël die alle worden gerekend tot de apocriefe boeken.

Het gebed van Azaria
Het gebed van Azaria sluit aan op Daniël 3 : 23. Azaria wandelt met zijn twee vrienden in de vurige oven en bidt tot God. Hij looft de Heere om Zijn rechtvaardigheid. God heeft het volk Israël namelijk in ballingschap gebracht om hun zonden. Nochtans bidt hij om barmhartigheid.
De Chaldeeën rondom de oven verbranden, maar Azaria en zijn vrienden worden zelfs niet aangeraakt door het vuur.


Het gebed van Manasse
Heere, almachtige God, gij God onzer vaderen van Abraham, Izaak en Jakob en van hun zaad. Die de hemel en de aarde gemaakt hebt met al hun sieraad. Die de zee verzegeld hebt met uw gebiedend woord en de afgrond besloten en verzegeld hebt door uw schrikkelijke en heerlijke naam. Voor welke alle dingen schrikken en sidderen voor uw machtig aangezicht. Want de majesteit uwer heerlijkheid is onverdragelijk en het dreigen van uw toorn tegen de zonde is onduldbaar. Maar de barmhartigheid uwer beloften is onmetelijk en ondoorgrondelijk; want gij Heere, zijt de Allerhoogste, gij zijt lankmoedig, van grote goedheid en zeer genadig en het berouwt u over de kinderen der mensen. Gij, Heere, die naar de grootte uwer goedheid hebt beloofd dat het u berouwen zal en dat gij vergeven zult degenen die tegen u hebben gezondigd en door de menigte van uwe ontfermingen naar uw besluit, geeft gij de zondaren boetvaardigheid tot zaligheid. Gij, Heere, die een God zijt der rechtvaardigen, hebt de boetvaardigheid niet opgelegd de rechtvaardige Abraham, Izaak en Jakob, welke tegen u niet hebben gezondigd; maar gij hebt mij boetvaardigheid opgelegd, die een zondaar ben.
Want mijn zonden zijn meer dan het zand aan de zee; mijn ongerechtigheden, Heere, zijn zeer vele; mijn ongerechtigheden zijn zeer vele; en ik ben niet waardig dat ik de hoge hemel met mijn ogen aanzie, vanwege de menigte mijner overtredingen. Ik ben gekromd in zware ijzeren banden en ik kan mijn hoofd niet opheffen en heb geen rust omdat ik uw toorn verwekt en kwaad voor uw ogen gedaan heb; dewijl ik uw wil niet heb gedaan en uw geboden niet heb gehouden, maar heb gruwelen opgericht en vele ergernissen begaan. Nu buig ik dan de knieën mijns harten en bid u om genade; ik heb gezondigd, Heere, ik heb gezondigd en beken mijn misdaden. Daarom bid en smeek ik u, vergeef het mij, Heere, vergeef het mij en verderf mij niet in mijn zonden en toorn niet eeuwig over mij en behoud het kwade niet tegen mij en verdoem mij niet in de onderste delen der aarde, want gij zijt God, een God der boetvaardigen. Maar bewijs mij al uw goedheid en behoud mij onwaardige, naar uw barmhartigheid. En ik zal u loven al de dagen mijns levens, want u looft ook al de kracht der hemelen en u komt toe de heerlijkheid in alle eeuwigheid.


Het gezang der drie mannen de vurige oven

Dit geschrift volgt op Het gebed van Azaria. De drie mannen zingen in de oven een lofzang op God, alle schepselen worden aangespoord om God te loven.

De geschiedenis van Suzanna
Dit aanhangsel wordt als dertiende hoofdstuk toegevoegd aan het Bijbelboek Daniël. In Babyion woont Jojakim die getrouwd is met de mooie Susanna. Susanna vreest de Heere. Jojakim is zeer rijk, en de joden komen altijd in zijn huis bij elkaar, en beoefenen daar ook de rechtspraak. Helaas zijn de twee rechters niet rechtvaardig. Zij zijn beiden verliefd op Susanna en zij proberen haar alleen te treffen. Op een dag lukt dat in de hof. Zij proberen haar te dwingen tot ontucht onder de bedreiging dat ze haar zullen beschuldigen van overspel met een jonge man. Susanna wil niet zondigen en roept om hulp.
In een speciale rechtszitting wordt zij aangeklaagd door de twee rechters en veroordeeld tot de dood. Maar een zekere Daniël wil de zaak eerst onderzoeken en verkrijgt twee tegengestelde verklaringen van de rechters, waaruit blijkt dat Susanna onschuldig is. Dan worden de twee rechters zelf gedood en Daniël wordt door het volk geëerd.

De geschiedenis van Bel en de draak te Babel
Het laatste aanhangsel aan het boek Daniël betreft de geschiedenis van Bel en de draak. Het wordt beschouwd als het veertiende hoofdstuk van het boek Daniël.
Daniël is de belangrijkste vriend van koning Cyprus van Perzië. Hij weigert diens God Bel te aanbidden. Daniël toont aan dat het dagelijkse (spijs)offer niet door Bel zelf, maar door diens priesters en hun gezinnen wordt opgegeten. Daarop laat Cyprus hen doden.
Vervolgens wordt ook een zekere draak door Daniël als afgod ontmaskerd en gedood. Om deze zaken wordt Daniël door de Babyloniërs zo gehaat, dat zij de koning dwingen Daniël in de leeuwenkuil te laten gooien. God laat Habakuk, een profeet in Judea, op een bijzondere manier eten brengen bij Daniël. Na zeven dagen blijkt Daniël nog in leven te zijn. Dan worden zijn beschuldigers in de kuil geworpen en terstond verslonden.

Verschillen
Alle vier de aanhangsels zijn toevoegingen, vergeleken met het canonieke boek Daniël. Er zijn enkele tegenstrijdigheden:
In het gebed van Azaria lezen we dat de engel des Heeren de vlam uit het midden van de oven wegneemt en het maakt alsof er een zachte wind suist. In het canonieke boek Daniël staat echter dit: "...ik zie vier mannen, los wandelende in het midden des vuurs, en er is geen verderf aan hen; en de gedaante des vierden is gelijk eens zoons der goden."
In het laatste aanhangsel over Bel en de draak lezen we dat Daniël in de leeuwenkuil gegooid wordt omdat hij twee afgoden van hun voetstuk gestoten heeft. Hij verblijft zeven dagen in de kuil. Dit gebeurt onder koning Cyprus van Perzië.
In het canonieke boek staat echter dat Daniël tegen het gebod van de koning Darius in tot zijn God gebeden had en dat hij daarom in de kuil geworpen werd. Daar werd hij vervolgens de volgende morgen vroeg weer uitgehaald.

Enerzijds moet worden geconstateerd dat er zaken voorkomen in deze toevoegingen die niet kloppen met het canonieke boek Daniël. Ook klopt de tijdrekening niet, waarom de 'oude leraars' deze toevoegingen voor Joodse fabels hebben gehouden.
Anderzijds wordt in deze toevoegingen aandacht gevraagd voor de goedheid van God, en de lezer wordt aangespoord om ook God daarvoor te loven. God helpt immers de ballingen, hoewel Hij hen om hun zonden in ballingschap gebracht heeft.
Er valt ook wel iets te leren van het optreden van Daniël, zoals hier beschreven. Door zijn wijsheid en manier van optreden wordt de waarheid aan het licht gebracht en God geëerd.

Vergelijking

Opdracht
• Kies een gedeelte uit één van de aanhangselen bij Esther of Daniël of uit een historisch boek.
• Houd hierover een inleiding op de vereniging.
De inleider selecteert enkele gedeelten of geschiedenissen die ook in de Bijbel beschreven zijn. Dit vraagt wel voorwerk!
Vergelijk in kleine groepjes beide gedeelten en bespreek waarin de apocriefe gedeelten overeenkomen of verschillen met de Bijbel.
• Bespreek daarbij in ieder geval de volgende vragen:
1. Wat vind je van het gedeelte dat je gelezen hebt? Motiveer.
2. Welke overeenkomsten heb je gevonden? En welke verschillen?
3. Staan er dwalingen of onwaarheden in het apocriefe gedeelte? Verklaar.
4. Staan er zaken in waaruit je "onderwijzingen nemen (kan), voor zoveel als zij overeenkomen met de canonieke boeken". Motiveer waarom wel of niet.
5. Vind je, nu je er wat uit gelezen hebt, dat de apocriefen terecht weggelaten zijn bij onze huidige Statenbijbels of niet? Bespreek dit met elkaar.
Houd een plenaire discussie over bovenstaande vragen.
Formuleer gezamenlijk een afrondende uitspraak over de apocriefe boeken waar zoveel mogelijk verenigingsleden zich in kunnen vinden.


"Het boek van Tobias verhandelt de lotgevallen van een zekere Tobias, een Israëliet uit hettienstammenrijk, die naar Assyrië was weggevoerd en zijn woonplaats in Ninevé had. Zijn zoon Tobias zou eens bij het baden in de rivier Tigris een vis hebben gevangen, die hart, lever en gal had waardoor men de boze geesten uitwerpen en blinden genezen kon."
"In het boek Tobias wordt gezegd dat de Engel Raphaël de gebeden der heiligen voor God brengt; dit benadeelt de eer van Christus, Die onze eigen voorspraak bij God is."
Uit: ds. K. de Gier, Toelichting op de Nederlandse Geloofsbelijdenis, pag. 54, 55.


Verwerking

Stellingen
Bespreek de volgende stellingen en motiveer je mening. Maak gebruik van artikel 5 en 6 van de Geloofsbelijdenis.
• Het was beter geweest als de apocriefe boeken nooit bij de bijbelboeken waren gevoegd.
• De apocriefen kunnen gerust gelezen worden, het verschil met de Bijbel is immers duidelijk.
• In de toekomst kunnen er nog wel nieuwe en onbekende apocriefe boeken opgegraven worden, maar geen nieuwe en onbekende canonieke boeken.

Het gezag van de Bijbel
1. Lees met elkaar 2 Petr. 1 : 16-21 en bespreek de onderstaande vragen.
a. Wat wordt er in vers 20 bedoeld met "dat geen profetie der Schrift is van eigen uitlegging"?
b. Wat betekent het precies dat het Woord Goddelijk gezag heeft?
c. Wat betekent dit voor ons omgaan met de Bijbel?
2 In 2 Petr. 1 : 19 lezen we: "En wij hebben het profetische Woord, dat zeer vast is, en gij doet wel dat gij daarop acht hebt".
a Wat wordt er onder "het profetisch woord" verstaan?
b. Waarom is persoonlijk Bijbellezen van zo groot belang?
3 Lees Openb. 22 : 18, 19.
a. Wat wordt er bedoeld met "Indien iemand lot deze dingen toedoet (vs.18)"
en 'indien iemand afdoet van de woorden des boeks dezer profetie (vs. 19)"?
b Welke waarschuwing lezen we in deze twee verzen? Vergeli|k dit met de opdracht aan Timotheus in 2 Tim. 4 : 2-4.
4 Lees artikel 5 van de Nederlandse Geloofsbeli|dems
a Het instemmen met de leer van de kerk is belangrijk Waarom staat er dan "wij geloven zonder enige twijfeling al wat daarin begrepen is; en dat niet zozeer omdat ze de Kerk aanneemt en voor zodanige houdt"?
b Wat betekent "dewijl zij ook het bewijs daarvan bij zichzelven hebben"?
Wie wordt er in deze zin met "zij" bedoeld?


Literatuur

Bijbel 
Nederlandse Geloofsbelijdenis 
Apocriefe boeken, uitg. Brandt & Zoon, Amsterdam 
Dr. G. Chr. Aalders e.a, Bijbels handboek deel 1, O.T., Kampen 1935 
Ds. K. de Gier, Toelichting op de Nederlandse Geloofsbelijdenis, Goes z.j.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1996

Mivo +16 | 24 Pagina's

De apocriefe boeken

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1996

Mivo +16 | 24 Pagina's