JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Gods woord over straf

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gods woord over straf

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

"Voor straf moet je vanavond vroeg naar bed". Een kind dat ongehoorzaam is, verdient straf. Met de straf willen de ouders bereiken dat hun kind leert om gehoorzaam te zijn. Straf is bedoeld om af te schrikken, maar tevens om een bepaald doel te bereiken (verbetering).

Straffen is bijbels

In de Bijbel lezen we ook over straffen. Reeds in de eerste hoofdstukken van de Bijbel komen we in aanraking met straf. God had de mens geschapen "naar Zijn beeld" (Gen. 1: 27). Hij had hun verboden om te eten van de boom des kennis des goeds en des kwaads. Bij overtreding zou er straf op volgen. "... ten dage, als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven" (Gen. 2: 1 7). Op ongehoorzaamheid volgt straf.

Bij de eerste misdaad in de Bijbel, lezen we dat God Zich vertoornt over de daad van Kaïn. Kaïn krijgt van de Heere Zelf straf: "En nu zijt gij vervloekt van den aardbodem, die zijn mond heeft opengedaan, om uws broeders bloed van uw hand te ontvangen. Als gij den aardbodem bouwen zult, hij zal u zijn vermogen niet meer geven; gij zult zwervende en dolende zijn op aarde" (Gen. 4: 11 en 12).

In Leviticus worden Gods wetten beschreven. De Heere maakt Zijn wil bekend door middel van deze wetten. In Lev. 20 en 26 wordt beschreven dat de overtreder gestraft zal worden en dat de onderhouder van Gods geboden gezegend zal worden (Lev. 26: 3 e.v.). Er zit in deze Schriftgedeelten een duidelijk verband tussen de overtreding en de strafmaatregel. Voor bepaalde overtredingen worden mensen op een bepaalde wijze gestraft. Onderhoudt men de geboden, dan blijft de straf achterwege.

Wanneer mensen Gods geboden overtreden, staan zij schuldig. Deze schuld kan worden vereffend door het uitdienen van een bepaalde straf. Nu heeft de Heere aan mensen de taak gegeven om te straffen. Bij overtreding staat de zondaar in de eerste plaa ts schuldig tegenover God, maar veelal ook tegenover medemensen. Hoe moeten we in dit licht straffen zien? Wat is de betekenis van straf? Bijzonder duidelijk komt de betekenis van straf in het boek Spreuken tot uiting. De wijze koning Salomo spreekt op verschillende manieren over straf. De volgende teksten zijn voor het onderwerp van belang:

Spr. 3: 12 Want de HEERE kastijdt dengene, dien Hij liefheeft, ja, gelijk een vader den zoon, [in] [denwelken] hij een welbehagen heeft.
Spr. 1 3: 24 Die zijn roede inhoudt, haat zijn zoon; maar die hem liefheeft, zoekt hem vroeg [met] tuchtiging.


Uit deze twee teksten blijkt het verband tussen liefde en straf. Liefhebben en straffen dienen samen te gaan. Die niet straft, heeft ook niet lief.

Spr. 22: 15 De dwaasheid is in het hart des jongen gebonden; de roede der tucht zal ze verre van hem wegdoen.
Spr. 23: 14 Cij zult hem met de roede slaan, en zijn ziel van de hel redden.
Spr. 29: 15 De roede, en de bestraffing geeft wijsheid...

Straf is gericht op het bereiken van een bepaald doel. Straf is bedoeld om het goede voor de ander te zoeken. Salomo benadrukt in de bovenstaande teksten juist het resultaat van de bestraffing. Vandaar dat Salomo van mening is dat in de opvoeding de tucht niet mag ontbreken: "Weerde tucht van den jongen niet; als gij hem met de roede zult slaan, zal hij niet sterven" (Spr. 23: 13).

In het boek Spreuken komt met name de opvoedende betekenis van straf naar voren. Laten we eerst eens bezien hoe de bijbel over gevangenisstraf spreekt.

Gevangenisstraf

Het woord "gevangenis" komt 125 keer voor in Gods Woord. De eerste keer dat er over een gevangenis wordt gesproken is in Lev. 24: 12. Er is in het leger van Israël een jongen die de Naam des Heeren lasterde. Van deze jongen staat geschreven: "En zij leidde hem in de gevangenis, opdat hem, naar de mond des Heeren, verklaring geschieden zou". De gevangenis is voor deze jongen een soort huis van bewaring. Hij moet in afzondering wachten op zijn straf. De Heere had namelijk nog geen straf voorgeschreven voor iemand die vloekte. Bovendien was de moeder van deze jongen een Israëliet en de vader een Egyptenaar. Dat maakte de rechtspraak moeilijker. In afwachting op het oordeel van de Rechter, de Heere Zelf, moet deze jongen in de gevangenis blijven. Uiteindelijk volgt de straf: de doodstraf.

In Num. 1 2 lezen we de geschiedenis van Mirjam die murmureerde tegen Mozes, en daarmee in feite tegen God. Zij wordt gestraft met melaatsheid en wordt zeven dagen buiten het leger gesloten. Zeven dagen mag zij geen kontakt hebben met haar volk. Zoals bij de jongen die in de gevangenis (afgezonderd van anderen) wordt gezet, wordt Mirjam tijdelijk buiten de gemeenschap geplaatst. Bij Mirjam is het afgezonderd worden een straf: God straft omdat Mirjam heeft gezondigd.

Het uitsluiten van de gemeenschap, het niet meer wonen in je eigen land, komen we onder andere bij de profeten tegen. In het eerste hoofdstuk van Jesaja lezen we bijvoorbeeld over de grote zonden van het volk Israël. Zij offeren wel aan de Heere, maar God klaagt hen aan dat ze het niet met een oprecht hart doen. Ze doen het maar voor schijn. Aan de buitenkant lijkt het allemaal zo mooi, maar de binnenkant, het hart, is er niet oprecht bij betrokken.

In hoofdstuk 5 veroordeelt de Heere door middel van zijn profeet de gierigheid en de hebzucht en de daaruit voortvloeiende zonden: bedrog, geweld, uitbuiting, hoogmoed, overdaad en dronkenschap. Op overtreding volgt straf. 
Voor 70 jaar zullen zij verbannen worden uit hun land en zal het volk de koning van Babel dienen. En dat dit voor de joden inderdaad een vreselijke straf is, lezen we in Psalm 1 37, waar staat dat zij weenden. Het verlangen naar hun land, en vooral naar Jeruzalem, is groot.

In de Bijbel wordt niet veel over gevangenisstraf als gevolg van een bepaalde overtreding gesproken. In veel teksten wordt gedoeld op mensen die in de gevangenis zitten omdat zij overeenkomstig Gods geboden hebben geleefd of omdat zij beleden hebben te geloven in Jezus Christus. Zo wordt de profeet Jeremia door Pashur in de gevangenis gezet omdat hij het Woord van God heeft doorgegeven (Jer. 20: 1 -3).

Johannes de Doper, de heraut van Koning Jezus, komt uiteindelijk in de gevangenis terecht (Joh. 11:2). En van Saulus lezen we dat hij bezig was om de gemeente van Christus te verwoesten en de gelovigen in de gevangenis te zetten (Hand. 8: 3). Zo zijn er verscheidene voorbeelden van mensen die vanwege het geloof in de gevangenis terecht kwamen. Op de meeste plaatsen waar Gods Woord spreekt over de "gevangenis", wordt gedoeld op geloofsgevangenen. Christus roept Zijn Kerk in het boek Openbaringen op: "Vrees geen der dingen, die gij lijden zult. Ziet, de duivel zal [enigen] van ulieden in de gevangenis werpen, opdat gij verzocht wordt; en gij zult een verdrukking hebben van tien dagen. Zijt getrouw tot den dood, en Ik zal u geven de kroon des levens" (Openb. 2:10).

Uit het voorgaande blijkt dat de Bijbel weinig spreekt over gevangenisstraf als straf op een bepaalde misdaad. De afzonderingsgedachte komen we echter in Gods Woord verschillende malen tegen.

Plaats van de overheid

We weten nu wat meer over het straffen. De vraag kunnen we opnieuw stellen: wat is de betekenis van straf? Om deze vraag te beantwoorden moet onderscheid gemaakt worden tussen de schuld tegenover God en de schuld tegenover de medemens. Om met het laatste aspekt te beginnen, staat in het kader van deze schets vooral de betekenis van het straffen door de overheid centraal. De overheid staat voor de taak om te straffen:

a. vanwege de aflossing van schuld van de dader tegenover de samenleving/medemens
b. vanwege haar verantwoordelijkheid om de samenleving te beschermen tegen misdaad.

Over de plaats van de overheid schrijft Paulus in Rom. 1 3: 4; "Want zij is Gods dienares, u ten goede. Maar indien gij kwaad doet, zo vrees; want zij draagt het zwaard niet tevergeefs; want zij is Gods dienares, een wreekster tot straf dengene, die kwaad doet".

De overheid heeft volgens Gods Woord de macht om de ongerechtigheden te bestraffen. Letten we erop hoe Gods Woord over straf spreekt, dan kan gesteld worden dat de overheid voor de taak staat:

1. om de straf te hanteren 'omdat er overtreden is' (de vergeldingstheorie), en
2. om de straf te hanteren 'opdat er niet opnieuw overtreden zal worden' (De doeltheorie).

Daarbij dient de overheid als Gods dienares te straffen zoals de grote Rechter zou straffen. Enerzijds moet straf dan eerlijk/rechtvaardig zijn. Anderzijds moet het straffen gepaard gaan met liefde voor de medemens.

Zonde en zondaar

Gebleken is dat Gods Woord het straffen goedkeurt. Toch lezen we dat God barmhartig wil zijn. Hoe moeten we deze twee zaken met elkaar rijmen? Biedt Gods barmhartigheid ruimte om de straf door de vingers te zien? Laten we als voorbeeld de ballingschap van het volk Israël nemen. Ondanks hun welverdiende straf, belooft de Heere hen weer te laten terugkeren naar hun eigen land. De Heere wil hun zonden vergeven, Hij wil hun Verlosser zijn, Hij wil het volk weer liefdevol als kinderen aannemen.

Een ander sprekend voorbeeld is de moordenaar aan het kruis. Deze moordenaar zegt zelf: "En wij toch rechtvaadiglijk; want wij ontvangen [straf], waardig hetgeen wij gedaan hebben; maar Deze heeft niets onbehoorlijks gedaan" (Luk. 23: 41). Wat is Jezus' reaktie hierop? Hij zegt niet dat het wei meevalt. Hij spreekt de zonde niet goed, maar op het gelovig gebed van de moordenaar, spreekt Hij het uit: "Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn". De moordenaar moet de straf op zijn overtreding "uithangen", maar de zondaar wordt behouden. De zonde wordt dus verworpen, maar de zondaar die buigt voor de eerlijkheid van de straf, wordt behouden.

Dat is het wonder van Gods evangelie. Het meest duidelijke voorbeeld is de gevangenisstraf van koning Manasse. Hij was koning van Juda en deed wat kwaad was in de ogen des Heeren. Daarom straft God Manasse en wordt deze goddeloze koning door de vijand gevangen genomen. Laat God Manasse dan in de steek? Kijkt Hij niet meer naar die koning om, die zoveel tegen de Heere God zondigde? Nee, de Heere is zo genadig en lankmoedig voor koning Manasse dat Hij Manasse gaat benauwen, zodat Manasse ernstig tot God gaat bidden (2 Kron. 33: 12). En ... God laat zich verbidden, Hij ziet dat het berouw van Manasse oprecht is en vergeeft zijn zonden. Manasse komt als een totaal ander mens uit de gevangenis.

Manasse is door Gods genade tot inkeer gekomen. En de vruchten zijn zichtbaar: Manasse breekt de altaren van de afgoden af en richt een altaar voor de Heere in en zegt tegen zijn volk dat zij de Heere, de God van Israël, zullen dienen.

In het begin van dit hoofdstuk is gesteld dat iemand die de wet overtreedt schuldig staat tegenover God en medemens. Deze schuld moet worden afbetaald door het uitdienen van straf. Nu kan de overheid er nooit voor zorgen dat de schuld tegenover God wordt betaald. Alleen de Heere kan deze schuld vereffenen zoals Hij dat heeft gedaan bij Manasse en de moordenaar. Hoe kan dat? Omdat Christus de straf heeft gedragen. Hij heeft voor Manasse, de moordenaar en nog zoveel anderen, de schuld vereffend. Alleen door Zijn gerechtigheid is het voor zondaren mogelijk om met God in het reine te komen.

Een beker koud water

In Matth. 25: 36 zegt de Heere Jezus "Ik was in de gevangenis en gij zijt tot Mij gekomen". Verbaasd vragen de mensen dan: "En wanneer hebben wij U krank gezien, of in de gevangenis, en zijn tot U gekomen?" "En de Koning zal antwoorden: Voorwaar zeg Ik u: Voor zoveel gij dit één van deze Mijn minste broeders gedaan hebt, zo hebt gij dat Mij gedaan".

De Heere Jezus bedoelt hiermee te zeggen dat er mensen zijn die als vrucht op hun geloof hun naaste medemens in de gevangenis hebben bezocht. Zij lieten de naaste niet aan zijn/haar lot over, maar brachten een bezoek in de gevangenis.

En wie weet, wat er met een bezoek aan een gevangene bereikt kan worden. Als wij zaad strooien in het hart van een gevangene, dan kan de Heere immers de wasdom geven. Stel dat de gevangene berouw zou krijgen en zich zou bekeren tot God, dan hebben we één van Zijn minste broeders bezocht. "En zo wie een van deze kleinen te drinken geeft, alleenlijk een beker koud water, in de naam van een discipel, voorwaar zeg Ik u, hij zal zijn loon geenszins verliezen" (Matth. 10: 42).

Wat is onze taak?

De Heere haat de zonden, en straft deze, maar de zondaar haat Hij niet. De zondaar roept Hij steeds weer op tot Hem te komen. Een laatste voorbeeld dat we in dit verband willen aanhalen, lezen we in Joh. 8. Een overspelige vrouw wordt door de schriftgeleerden en farizeën aangebracht als een groot zondaar. Zij heeft immers overspel gepleegd. En heeft Mozes niet gezegd dat de overspelers gestenigd moeten worden? Welnu, laat Jezus maar rechtspreken.

Wat zegt de Heere Jezus dan? Geeft Hij de farizeën een pluim dat ze zo goed letten op andere mensen of zij Gods geboden wel houden? Nee, integendeel, hij zegt tegen hen: Die van ulieden zonder zonde is, werpe eerst de steen op haar. En daar kunnen de farizeën niets op antwoorden, ze gaan weg. De Heere Jezus blijft dan alleen met de zondige vrouw (want dat was ze natuurlijk wel!). "Ga heen en zondig niet meer".

Is dit niet duidelijk een bewijs van Gods liefde tot de zondaars? Onze taak is dan ook onze naaste, wat hij ook gedaan heeft, tot Christus te brengen. Uit onszelf kunnen wij dat niet, dat kan alleen door Gods genade. Dan kunnen wij onze naaste vertellen over de Heere, dat Hij de zonden niet kan toelaten, maar dat Hij in de weg van oprecht berouw wel de zonden wil vergeven.

Tevens lezen we in Matth. 22: 34-40 dat de Heere de wet samenvat met de bekende woorden dat wij God moeten liefhebben boven alles en onze naaste als onszelf. En die naaste is niet alleen onze familie, onze buren of onze vrienden, maar dat zijn ook zij die in de goot liggen, die in de gevangenis zitten. En zoals we gezien hebben, laat God genade prediken, zelfs voor de grootste van de zondaren. Zouden wij dan geen zorgdragen voor juist ook die naaste?

Laten wij tot God bidden of hij deze samenvatting van de wet in ons hart wil ingraveren en dat wij daaruit zullen leven, opdat er vanuit de liefde tot God en Christus liefde zal zijn tot onze naaste.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1995

Mivo +16 | 28 Pagina's

Gods woord over straf

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1995

Mivo +16 | 28 Pagina's