JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

2. Een Bijbelse Benadering

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

2. Een Bijbelse Benadering

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

De aanwezigheid van vluchtelingen in ons midden en de voortdurende komst van andere dwingt onze samenleving tot bezinning op het vraagstuk van de asielzoekers. Bezinning ook door hen, die zich daarbij willen laten leiden door bijbelse beginselen.

Calvijn schrijft in boek III, hoofdstuk 7 van zijn Institutie: "Dus welk mens nu ook op uw weg komt, die uw dienstbetoon nodig heeft: gij hebt geen oorzaak waarom gij u er aan onttrekken zoudt u aan zijn belangen te wijden (...) Zeg dat hij een vreemdeling is: maar de Heere heeft op hem een kenmerk gedrukt dat u vertrouwd moet zijn".

Vreemdelingen zijn ook onze naasten, net als wij geschapen naar Gods beeld en gelijkenis. Dat schept verregaande verplichtingen.

Israël

Het is opvallend dat het oudtestamentische Israël van meet af aan op die verplichtingen is aangesproken. Het eigen vreemdelingschap en de verlossing uit Egypte gebruikt God telkens weer om het volk tot gehoorzaamheid aan Zijn geboden te manen. Ook tot gehoorzaamheid aan het gebod om de vreemdeling liefde te bewijzen (zie bijvoorbeeld Deut. 10: 1 8 en 19, maar ook op vele andere plaatsen in de vijf boeken van Mozes).

Dit is opmerkelijk. Israël als verbondsvolk moest immers in afzondering leven. De afzondering moest de vreemdeling ook respecteren. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het ook voor de vreemdeling geldende verbod om op de sabbatdag te arbeiden. Toch wordt de verplichting opgelegd om vreemdelingen niet alleen geen kwaad te doen, doch hen zelfs lief te hebben. God vervloekt andere volken wegens het niet naleven van deze verplichting: "Geen Ammoniet noch Moabiet zal in de vergadering des Heeren komen; zelfs hun tiende geslacht zal in de vergadering des HEEREN niet komen tot in eeuwigheid. Ter oor zake dat zij ulieden op de weg niet tegengekomen zijn met brood en water, als gij uit Egypteland uittoogt"(Deut. 23: 3 en 4). Amalek wordt om gelijke redenen nog zwaarder bestraft (Ex. 1 7: 8-16).

We mogen er bij lezing van deze Schriftgedeelten wel van uit gaan dat de Israëlieten dezelfde terughoudendheid hebben gehad bij de ontmoeting met vreemdelingen die we vandaag de dag veelal aantreffen.

Vreemdelingenangst en/of -haat zijn geen verschijnselen van de twintigste eeuw alleen. Het is de mens nu eenmaal eigen zijn terrein af te bakenen en aansluiting te zoeken bij hetgeen vertrouwd is. Vele mensen overschatten de eigen culturele waarden en normen in plaats van het betrekkelijke ervan in te zien. Deze menselijke neiging nu stelt de Schrift paal en perk. Geen terughoudendheid, geen angst, veeleer liefde, dat is de wet die Mozes schrijft voor "de vreemdeling, die in uw poorten is" (Ex. 20: 10), "want gij kent het gemoed (dat is de gemoedsgesteldheid) des vreemdelings, dewijl gij vreemdelingen geweest zijt in Egypte" (Ex. 23: 9, zie ook Lev. 19: 33 en 34).

Vluchtclingen

De Israëlieten waren uiteraard vanuit de geschiedenis van hun stamvaders vertrouwd met de gedachte dat nood tot vluchten kan dwingen. Abraham moest als vreemdeling naar Egypte vluchten wegens een zware hongersnood (Gen. 12:10 e.v.). Later wordt hij als vreemdeling gastvrij en edel behandeld door de Filistijnse koning Abimelech, in wiens land hij lange tijd vertoefde. Dezelfde ontvangst viel daar ook Izak ten deel, toen hij en zijn gezin door honger uit Kanaan werden verdreven (Gen. 26).

Jacob vlucht wegens de hem persoonlijk dreigende wraak van zijn broer Ezau. De honger zal ook hem en zijn zoons naar Egypte drijven. Ook Mozes, die zovele rechtsregels met betrekking tot de vreemdeling heeft vastgelegd, wist persoonlijk wat vluchten betekende (Ex. 2: 11 e.v.).

In mood

Misschien waren de vreemdelingen, waarop de verschillende geboden betrekking hebben, ook wel mensen in nood. Ze worden immers zeer vaak in één adem genoemd met wezen en weduwen, mensen die bescherming nodig hadden (zie Ex. 22: 21 en 22; Lev. 9:10; Lev. 25: 35; Deut. 24: 1 7 e.v.; Ps. 146: 9). De tienden waren bestemd voor de leviet, de vreemdeling, de wees en de weduwe: "Dat zij in uw poorten eten en verzadigd worden". (Deut. 26: 12). Ook als het gaat om een onschuldige doodslager, die voor de bloedwraak moest vluchten naar een vrijstad, is de vreemdeling niet vergeten. Juist hij, als vreemdeling in moeilijkheden in een vreemd land, wordt afzonderlek genoemd (Num. 35: 15).

Ware godsdienst

"Want de HEERE, uw God, is een God der goden, een Heere der heren; die grote, die machtige, en die vreselijke God, Die geen aangezicht aanneemt, noch geschenk ontvangt; die het recht van den wees en van de weduwe doet; en den vreemdeling liefheeft, dat Hij hem brood en kleding geve"(Deut. 10: 1 7 en 18). Deze God wil mede gediend worden door dienstbetoon aan hen die Hij liefheeft en daarbij hoort ook de vreemdeling. Ezechiël noemt als zonde van Sodom dat zij in overdaad en stille gerustheid leefde, maar de armen en behoeftigen niet ondersteunde (Ezech. 16: 49). Maar dit was ook de zonde van Israël, zo schrijft de profeet Jesaja. Als hij Gods klaagzang zingt over de godsdienst van Juda spreekt jesaja het volk en zijn leidslieden aan met"gijoversten van Sodom"en "volk van Gomorra".De Heere Die Zich zegt te verbergen voor het gebed,"ook wanneer gij het gebed vermenigvuldigt, hoor Ik niet; want uw handen zijn vol bloed (...) Leert goed doen, zoekt het recht, helpt den verdrukte, doet den wees recht, handelt de twistzaak der weduwe"(Jes. 1:10- 18).

In een nauwgezette betrachting van de offerdienst op zichzelf heeft God geen behagen, Hij wordt er moe van als het niet samengaat met de zorg voor hen die dat behoeven. "Is niet dit het vasten, dat Ik verkies; dat gij losmaakt de knopen der goddeloosheid, dat gij ontdoet de banden des juks, en dat gij vrij loslaat de verpletterden, en alle juk verscheurt? Is het niet, dat gij den hongerige uw brood mededeelt, en de armen, verdrevenen (kanttekeningen: de zin is: die als rebellen uit hun vaderland ten onrechte zijn verdreven) in huis brengt? Als gij een naakte ziet, dat gij hem dekt, en dat gij u voor uw vlees (kanttekeningen: dat is voor uw naaste, die enerlei vlees en bloed heeft gelijk wij) niet verbergt".

Dan wil de Heere ook het gebed weer horen: " Dan zult gij roepen, en de HEERE zal antwoorden" (Jes. 58: 6 e.v.). Uit deze Bijbelgedeelten blijkt wel hoe zeer de Heere hecht aan het onderhouden van deze geboden. Ze zijn gemakkelijk met een reeks van verwijzingen naar andere plaatsen in de Schrift aan te vullen. Hulpverlening aan armen, hongerigen, verdrukten en zwervelingen moet niet voortkomen uit vrijblijvende menslievendheid. Het is een Goddelijk gebod dat nauwgezet in acht moet worden genomen. De tweede tafel van de wet is onlosmakelijk verbonden met de eerste. God dienen zonder naastenliefde is onmogelijk. "Neen, want God, verbiedende de nijd, haat en toorn, gebiedt, dat wij onze naaste liefhebben als ons zelf en jegens hem geduld, vrede, zachtmoedigheid, barmhartigheid en alle vriendelijkheid bewijzen, zijn schade, zoveel als ons mogelijk is, afkeren, en ook onze vijanden goed doen " (antwoord op vraag 107 van de Heidelbergse Catechismus).

Het nieuwe testament

De lijn wordt in het Nieuwe Testament doorgetrokken. Ook jacobus waarschuwt de broeders de armen geen oneer aan te doen, want de Heere heeft de armen dezer wereld uitverkoren om erfgenamen te zijn van het Koninkrijk (jac. 2: 1 -1 3). Jacobus schrijft hier weliswaar over de omgang tussen de gemeenteleden onderling, maar hij verwijst daarbij naar het algemene gebod van de naastenliefde, de "koninklijke wet", johannes brengt het nog klemmender onder woorden: "Zo wie nu het goed der wereld heeft, en ziet zijn broeder gebrek hebben, en sluit zijn hart toe voor hem, hoe blijft de liefde Gods in hem?" (1 joh. 3: 17).

Opmerkelijk is dat Johannes niet zegt "zo wie nu rijk is". Het woord goed in de tekst betekent eigenlijk leven, ook wel leeftocht, dus te eten en te drinken hebben. In die behoefte is ieder in het Westen in ruime mate voorzien, zodat de apostelen ook ons op onze verantwoordelijkheden aanspreken. Daarom: "Vergeet de herbergzaamheid niet; want hierdoor hebben sommigen onwetend engelen geherbergd" (Hebr. 1 3: 2). Ook de Heere Jezus leert hoe God Zijn zegen maar ook Zijn vloek verbindt aan herbergzaamheid of een gebrek daaraan: "Komt, gijgezegenden Mijn Vaders ! beërft dat Koninkrijk (...) Ik was een vreemdeling, en gij hebt Mij geherbergd (...) Gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur (...) Ik was een vreemdeling; en gij hebt Mij niet geherbergd" (Matt. 25: 31-46). Een christen kan en mag zijn deur niet sluiten voor mensen in nood. De Heere Jezus, Die als kind moest vluchten naar Egypte voor Herodes, leert het ons zelf.

Reikwijdte

God wil ook in deze dingen gediend zijn. De gelijkenis van de barmhartige Samaritaan begint met "doe dat, en gij zult leven" (Matt. 10:28), waarna Christus uiteenzet wie onze naaste is, opdat we zullen weten wat de reikwijdte is van het gebod de naaste lief te hebben. De Heere legt dat gebod niet eng uit. In Zijn prediking is geen grond voor het "Nederland is vol" te vinden. Integendeel I Een Samaritaan als voorbeeld, een buitenlander en zeker geen huisgenoot des geloofs. Al is het zeker zo dat we "meest aan de huisgenoten des geloofs" (Gal. 6: 10) goed moeten doen, dat sluit de anderen niet uit. Op dezelfde plaats vermaant Paulus ons immers goed te doen aan allen. In dat licht is de keuze die Jezus bij het verhalen van Zijn gelijkenis laat vallen op een Samari taan zeker niet zonder betekenis. Christus laat de grenzen wegvallen, grenzen van vervreemding en vijandschap, zoals die tussen Joden en Samaritanen bestonden. Ondanks die vervreemding en vijandschap toch verantwoordelijk voor elkaar.

De jonge christelijke gemeenten hebben de boodschap verstaan. Met vallen en opstaan, dat wel. De weduwen van de Grieks sprekende leden van de gemeenten werden bij de dagelijkse verzorging aanvankelijk verwaarloosd (Hand. 6: 1). De gemeente liet zich echter gezeggen: een zevental diakenen wordt bevestigd, die allen Griekse namen dragen en waarvan er één een Jodengenoot (een tot het Jodendom bekeerde heiden) was.

Die keuze moet niet worden geringschat. De kerk gaat de grenzen over. Niet omdat dat als het ware voor zichzelf sprak. Ook bij de jonge christenen lagen er (culturele) barrieres, maar ze worden geslecht en ze moeten ook worden geslecht. "De Filistijn, en de Tyriër, met de Moor", duidt niet alleen op een geestelijke band, dwars door alle verschillen heen, maar moet ook gevolgen hebben voor de stoffelijke noden van de naaste: "Want indien de heidenen hun geestelijke goederen deelachtig zijn geworden, zo zijn zij ook schuldig hen van lichamelijke goederen te dienen" (Rom. 15: 27). Paulus heeft er veel van zijn tijd aan besteed om de nieuwe gemeenteleden te doordringen van hun verantwoordelijkheden jegens de arme(re) broeders (zie bijvoorbeeld Rom. 15: 25-26, Cor. 16: 1 en Gal. 2: 10). Ook voor broeders uit het verre Jeruzalem, een stad die de Grieken en Romeinen veelal als beneden hun waardigheid beschouwden, zoals de Grieken overigens op alle niet-Grieken neerkeken. Tegen die achtergrond krijgt hetgeen Paulus vertelt over de gemeente van Macedonië diepe betekenis: "Want zij zijn naar vermogen (ik betuig het), ja boven vermogen gewillig geweest" (2 Cor. 8: 3). Over de grenzen heen, gewillig voor vreemdelingen in materiële nood. Het waren beslist niet alleen broeders die werden geholpen. Zelfs keizer Julianus, die zelf het Christendom de rug had toegekeerd (4e eeuw na Chr.), moest erkennen dat de christenen niet alleen voor hun eigen behoeftigen, maar ook voor de niet tot hun gemeentes behorende armen zorgden.

Is Nederland vol?

Wie zich van de strekking van dit deel van het Woord bewust is, beroept zich niet al te snel op het "Nederland is vol". Hij mag zich er ook niet al te snel op beroepen. Te veel mensen houden zich alleen maar bezig met de praktische problemen waarvoor asielzoekers de gastlanden stellen. Niet alleen in Nederland, ook in andere Europese landen gebeurt dat met steeds dezelfde argumenten.

Nederland heeft al genoeg problemen. Dat werd in de jaren dertig ook gezegd, toen Joodse vluchtelingen de toegang tot ons land werd geweigerd aan onze landsgrenzen. In Zwitserland hebben ze dat zelfs de hele oorlog door volgehouden.Herbergzaamheid? God hield de eeuwen door Zijn volk voor dat ze onderdrukte vreemdelingen waren geweest in Egypte. Is er in dat licht ook voor Nederlanders dan geen reden om eens terug te denken aan de jaren dat men zich in Frankrijk voor het eerst over de problematiek van asielzoekers begon te buigen. Asielzoekers die afkomstig waren uit de Lage Landen. Is er voor Nederlanders dan geen reden om zeer kritisch na te denken of het verantwoord is om mensen terug te sturen naar de landen waar ze vandaan komen? Zeker als gezaghebbende en geloofwaardige mensen uit die landen onze regering waarschuwen voor de ernstige gevolgen die dat kan hebben voor hen die worden teruggezonden?

Ongebanen, onge buizen

Het is waar, herbergzaamheid betekent ruimte afstaan en ruimte maken. Dat doen we niet van harte. Het kan er toe leiden dat die vreemdeling wel een baan heeft of een eensgezinswoning en wij niet. Dat kan pijn doen. Dat zal in het oude Israël wel niet anders geweest zijn. Ook toen kwam het voor dat de vreemdeling vooruit en de Israëliet achteruit ging. In de wetgeving wordt er uitdrukkelijk rekening mee gehouden dat een Israëliet zich in eigen land noodgedwongen als slaaf aan een vreemdeling moest verkopen. Mozes ziet het geval onder

ogen, maar niet op een wijze die ten koste gaat van de vreemdelingen (zie Lev. 25: 47 e.v.).

Deze dingen kunnen in het persoonlijke en in het maatschappelijke leven spanningen geven. Zelf met lege handen denken te staan en toch moeten helpen. Zou het misschien toch niet beter zijn om door bidden en werken iets aan die spanningen te doen dan om onze deur te sluiten voor wie werkelijk met lege handen staat?

Drogredenen

Juist omdat we ons eigen hart zo goed kennen moeten we beducht zijn voor drogredenen. Angst voor vreemdelingen, soms regelrecht racisme, het gaat zo vaak vermomd achter redelijke argumenten. Is het werkelijk waar dat Nederland, waar nog slechts een kleine minderheid is gedoopt, gevaar loopt het christelijk karakter te verliezen door de komst van vluchtelingen met een ander geloof?

Is het werkelijk waar dat Nederland te vol is? Wordt er dan ook gepleit om maatregelen teneinde verdere bevolkingsgroei tegen te gaan? Gaan mensen die nog niet eens geboren zijn voor op mensen die in nood hun toevlucht tot ons land zoeken? Is het werkelijk waar dat asielzoekers voor een groot deel crimineel zijn, of lijdt hun reputatie, zoals dat wel vaker gebeurt, onder het wangedrag van een kleine minderheid?

Werkelijkleidszien

Betekent dit alles nu dat iedereen die zich als vluchteling aandient moet worden opgenomen? Dat zou van weinig werkelijkheidszin getuigen. Het Westen is door zijn rijkdom een magneet voor mensen die elders geen mogelijkheid hebben om vooruit te komen. Velen, die in weze geen vluchteling zijn, zullen in enorme aantallen op Europa afkomen, indien er geen beperkingen zouden worden gesteld. Het zijn immers niet de mensen die werkelijk arm of hongerig zijn die hier asiel zoeken. Hoe rijk de westerse landen ook zijn, een ongecontroleerde stroom van mensen zou de samenleving volledig verstoren. Daar is niemand mee gebaat, hier noch elders.

De beschikbare capaciteit moet gebruikt worden voor mensen die werkelijk hulp behoeven, voor mensen die in eigen land niet kunnen worden geholpen. Dat dwingt tot het maken van onderscheid, leder die niet tot die categorie behoort kan niet welkom worden geheten en zal terug moeten gaan naar zijn eigen land. We dienen daarbij wel steeds begrip op te brengen voor het feit dat zovelen proberen hun geluk hier te zoeken. Getuigt onze Europese geschiedenis niet van de vele miljoenen uit dit werelddeel, die datzelfde hebben gedaan? Hulp in eigen land moet dan natuurlijk wel worden geboden. Doen we dat al naar vermogen?

Binnen Europa van nu kan het niet zo zijn dat de lasten onevenredig zwaar zijn verdeeld. Ook dat verdient kritische aandacht. Alle landen hebben gelijke verplichtingen. Italië, waar in 1993 1.148 asielaanvragen in behandeling werden genomen, net zo goed als Duitsland, waar in datzelfde jaar 322.599 asielzoekers binnenkwamen. Maar dan ook Zambia, waar vele honderdduizenden vluchtelingen zijn binnengestroomd, en Thailand. Noem de arme landen maar op, die veel meer dan enig Westers land de werkelijke lasten van de vluchtelingenproblematiek dragen.

Over dat soort kwesties kan en moet gesproken worden, als we maar op de onderliggende motieven bedacht zijn. Is Gods gebod het vertrekpunt? Of spelen dieper liggende sentimenten, die het licht van de Schrift niet verdragen, een doorslaggevende rol? "Ik was een vreemdeling, en gij hebt Mij geherbergd".

" Ik was een vreemdeling; en gij hebt Mij niet geherbergd".

Zal het Zambia straks verdragelijker zijn in het oordeel?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1994

Mivo +16 | 28 Pagina's

2. Een Bijbelse Benadering

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1994

Mivo +16 | 28 Pagina's