JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

4. De belofte vervuld

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

4. De belofte vervuld

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vervulling van Jes. 52: 13- 53: 12

In dit hoofdstuk zal ingegaan worden op welke wijze Jes. 52: 13 tot Jes. 53: 12 haar vervulling heeft gekregen in het leven van de Heere Jezus. Hier zal blijken dat het in deze profetie gaat over de voorzegging van Zijn werk op de aarde.

Uiteraard heeft de profetie in de eerste plaats betrekking op de omstandigheden waarin Israël zich op dat moment bevond. Toch laten we de beschrijving van de eerste vervulling liggen, omdat dat niet het doel is van deze schets. Het gaat immers om de belofte van de Messias.

In de bespreking van dit gedeelte van Jesaja is ook enige voorzichtigheid geboden. Niet alle verklaarders komen altijd op hetzelfde punt uit. Dat betekent dat er soms keuzes gemaakt moeten worden. In de meeste gevallen is dan gekozen voor de verklaring van de Statenvertalers, de kanttekeningen.

Door lijden tot heerlijkheid

In dit vers wordt een samenvatting gegeven van datgene wat in de volgende verzen zal worden behandeld.

God de Vader wordt al sprekende ingevoerd. Hij heeft Zijn Zoon gezonden™ en de opdracht gegeven tot Zijn werk. Daarom spreekt Hij van Mijn Knecht.

Deze houding heeft het leven van de Zaligmaker getekend. Vaak sprak Hij van Zijn Vader Die Hem gezonden had. Al in Psalm 40 sprak David de profetie uit: "Ik heb lust, o Mijn God, om Uw welbehagen te doen". En zo is Hij gekomen om het werk, door Zijn Vader Hem op de schouders gelegd, te volbrengen: "Ik heb U verheerlijkt op de aarde; Ik heb voleindigd het werk, dat Gij Mij gegeven hebt om te doen" (Joh. 17:4).

Deze Knecht des Heeren zal verstandig handelen. Hij zal in Zijn roeping zeer voorspoedig zijn. Zijn werk zal vrucht dragen.

Als loon op Zijn arbeid zal de Knecht des Heeren verhoogd en verheven, ja zeer hoog worden. Christus zal opstaan, opvaren en gezeten zijn aan de rechterhand van God (Mark. 16: 19).

Maar deze verhoging van Christus, wordt voorafgegaan door Zijn vernedering. Daarom wordt nu eerst ingegaan op de diepte van Zijn vernedering. Dieveme- dering zal zo diep zijn dat de mensen ont- Zet, verbijsterd zullen zijn. Zijn gelaat was verdorven omdat Hij werd geslagen, bespuwd, met doornen gekroond waardoor Zijn gezicht werd misvormd. En niet alleen Zijn gezicht, maar ookZijn gedaante werd zó toegetakeld, dat men een afschuw van Hem had. De profetie van Psalm 22: 7 ging in vervulling: "Ik ben een Worm, en geen Man".

Maar de diepte van de vernedering wordt overtroffen door de hoogte van de heer- lijkheid die Hij zal ontvangen. Hij zal vele heidenen besprengen met Zijn bloed.

Bij het afscheid van Zijn discipelen heeft Hij hen de opdracht gegeven om het Evangelie te verkondigen aan alle creatu- ren (Matth. 28: 19). Die opdracht heb- • ben zij uitgevoerd en God stond voor de vrucht in.

Door één preek van Petrus werden er 3000 mensen bekeerd (Hand. 2). En Paulus en de andere apostelen hebben alleen de ene Naam ter zaligheid verkondigd: "Want ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u, dan Jezus Christus, en Dien gekruisigd" (1 Kor. 2: 2).

De gemeenten groeiden door de kracht van Gods Woord en Geest. Verschillende malen vermeldt Lukas het in de Handelingen: "En het Woord des Heeren wies met macht en nam de overhand".

Zo zouden de heidenen, die de boodschap van het Evangelie nog nooit gehoord hadden, tot het geloof in de gekruisigde en opgestane Christus komen.

Ook de koningen zullen Hem erkennen als hun Meerdere, en Hem eer toebrengen.

Daarom kon Paulus, terugziende op het werk dat hij gedaan had in de Romeinenbrief terugvallen op deze tekst (Rom. 15: 21)

Miskenning en verachting

Nadat Jesaja had voorzien hoe de heide nen zouden worden toegebracht, al wa ren hun tevoren geen beloften toege- zegd, klaagt hij nu met verbazing over het ongeloof van de Joden. Want hoewel de Joden vele voorzeggingen van de komende Messias hadden, hebben zij het Evangellie veracht en hebben zij Christus niet als gekomen Verlosset erkend: "Hij is gekomen tot het Zijne, en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen" (Joh. 1: 11) en "En hoewel Hij zovele tekenen voor hen gedaan had, nochtans geloofden zij in Hem niet; opdat het woord van Jesaja, den profeet, vervuld werd, dal hij gesproken heeft: Heere, wie heeft onze prediking geloofd, en wien is de arm des Heeren geopenbaard?" (Joh. 12: 37, 38).

De reden dat ze niet geloven is omdat de arm des HEEREN hun niet is geopenbaard. Hoewel allen tot het heil worden geroepen, wordt door de profeet benadrukt, dat Gods Geest met de uitwendige roeping gepaard moet gaan, wil het vruchten afwerpen.

Op een uitgebreidere wijze dan in hoofd- $tuk 5 2 ^ m de beschrijvi van het werR van de K n e c h t des H e e r e n

Evena, s jn ^ hoofdstuk b int de fee{ eerst de vernederi te beschrijven. Christus is a/s een rijsje opgeschoten en als een wortel uit een dorre aarde.

B ej de beelden wijzen op het onaanzienlijke van Zijn geboorte.

Hij is geboren uit Maria, die weliswaar van koninklijke bloede was (Luk. 1: 27), maar tot armoede geraakt.

Hij werd geboren in een eenvoudig gezin. Hij groeide op als zoon van de timmerman in het verachte Galilea (Joh. 1: 47).

Voor de mensen had Hij geen gedaante, dat wil zeggen uiterlijke schoonheid. Hij vertoonde geen pracht en geen praal en was daardoor weinig aantrekkelijk voor de Joden die zo'n andere voorstelling van hun Messias hadden. De Messias zou hen immers bevrijden van het Romeinse juk en Zijn Koninkrijk op aarde stichten?

Maar wat de Joden niet in Hem zagen, zag de Vader wel. Christus is voor aangezicht opgeschoten en de Vader heeft daar getuigenis van gegeven: "Deze is Mijn Zoon, mijn Geliefde, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb!" (Matth. 3: 17). Zijn

Omdat Hij geen uiterlijke schoonheid. rijkdom en eer had werd Christus uerach t en was Hij de onwaardigste onder de mensen. Hij moestzeggen: "De vossen hebben holen. en de vogelen des hemels nesten; maar de Zoon des mensen heeft niet, waar Hij het hoofd nederlegge" (Luk. 9: 58) —

Hij werd door de Farizeën en Schriftgeleerden geminacht om Zijn omgaan met tollenaren en zondaren. Hij werd in het bijzonder aan het eind van Zijn leven mishandeld, alsof Hij de grootste oproerkraaier was. Zo was Hij de Man uan smarten. Die gegeseld werd. een doornenkroon droeg, bespuwd en bespot werd. De gevolgen daarvan veroorzaakten pijn, wondkoorts, lijden. Hij ziet er zo afschrikwekkend uit, dat niemand Hem meer wil of durft aanzien. Zo is Hij door de Joden met hun oversten, priesters, ouderlingen en schriftgeleerden niet geacht: ze hebben Hem gelasterd en hun hoofden geschud toen Hij aan het kruis hing (Matth. 27: 39-43).

Maar ook Zijn discipelen zijn van Hem weggevlucht toen Hij gevangen genomen werd. En Petrus heeft het drie keer gezegd: "Ik ken de Mens niet" (Matth. 26: 74).

"Ik voor u"

De profetie neemt nu een wending. Jesaja gaat beschrijven waaróm Christus dit alles heeft geleden. Dat heeft Hij niet voor Zichzelf gedaan, maar voor Zijn kinderen. Hij heeft onze krankheden op Zich genomen. Hij deinsde er niet voor terug om te lijden. In het genezen van zieken vervulde Hij deze tekst (Matth. 8: 16, 17). Maar de lichamelijke gezondmaking was ook een beeld van de genezing van onze geestelijke ziekten, d.i. zonden, die Hij op Zich genomen heeft (zie kantekeningen). De smarten, het lijden dat de zonde teweegbrengt, heeft Hij plaatsbekledend en vrijwillig gedragen. Hij deed geen poging om ze te ontlopen. Zo bad Hij in de hof van Gethsemané: 'Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat dezen drinkbeker van Mij voorbijgaan! doch niet, gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt" (Matth. 26: 39). En bij Zijn gevangenneming bestrafte Hij Petrus: "Steek uw zwaard in de schede. Den drinkbeker, dien Mij de Vader gegeven heeft, zal Ik dien niet drinken?" (Joh. 18: 11).

Toch hebben de Joden de diepste oorzaak van Zijn lijden niet begrepen. Israël zoekt de zonde bij de Knecht des Heeren en niet bij zichzelf!

Als dit vers begint met "maar'betekent het dat nu beleden wordt dat het niet Jezus' zonden waren die Zijn lijden veroorzaakten, maar onze zonden. On/.e overtredingen van de wet van God, onze ongerechtigheden waardoor wij voor God schuldig zijn. Hij is overgeleverd omonze zonden zegt Paulus in Rom. 4: 25. Hij werd daartoe verwond en verbrijzeld. Hoewel geen been van Hem werd gebroken (Joh. 19: 36) was Zijn gehele lichaam toegetakeld en verwond door geselstriemen, de doornenkroon, de nagels van het kruis. Maar het diepst leed Hij toen Zijn Vader Hem verliet en de volle toorn van God ontbrandde. Hij moest het uitroepen: "Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?" (Matth. 27: 46).

Zo heeft Hij de vrede en de genezing aangebracht. Petrus grijpt daar op terug in zijn zendbrief: "Die Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout; opdat wij, der zonden afgestorven zijnde, der gerechtigheid leven zouden; door Wiens striemen gij genezen zijt" (1 Petr. 2: 24).

De belijdenis van onze ongerechtheden wordt konkreet gemaakt door middel van een beeld. Wij zijn als schapen die geneigd zijn om af te dwalen, en wanneer zij weggelopen zijn, niet bij machte zijn om de weg terug te vinden. In plaats van gehoorzaam in Gods wegen te wan-delen, keren wij ons hardnekkig en koppig tot onze eigen wegen, de wegen van ons eigen "ik". En dat is de weg van God af.

Toch mag Jesaja getuigen dat dit niet het einde is geweest. De Vader heeft Zijn Zoon gezonden en Die heeft de toorn Gods tegen de zonde van het ganse menselijke geslacht gedragen (H. C. Zondag 15).

Jesaja gaat nu beschrijven hoe de Knecht des Heeren Zijn lijden ondergaat. Hij deed Zijn mond niet open. Toen Christus voor Kajafas stond en de grofste lasteringen tegen hem ten berde ge- bracht werden, zweeg Hij stil (Matth. 26: 63). Als Hij voor Pilatus staat en Hij door de overpriesters en ouderlingen b e s digd wordt, "antwoordde Hij niets"

(Matth. 27: 12). Hij probeerde de valse aanklachten niette weerleggen maar toonde door Zijn houding Zijn gewilligheid om te lijden.

Opnieuw gebruikt Jesaja een beeld. Eerst het beeld van een lam dat ter slachting wordt geleid zonder zich te verzetten. Dan het beeld van het schaap dat geschoren wordt en zwijgend-gewillig zijn lot ondergaat.

Zo lief heeft Hij Zijn kinderen gehad dat Hij, zonder enig tegenspreken, de lijdensweg ging die nodig was om hen te verlossen van het grootste kwaad en te brengen tot het hoogste goed, zoals Hellenbroek het formuleert.

Gestorven, begraven en opgestaan

Het lijden van Christus is geeïndigd in de dood: " En Jezus, roepende met grote stem, zeide: Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest. En als Hij dat gezegd had, gaf Hij den geest" (Luk. 23: 46). Maar Hij is niet in de dood gebleven want Hij is uit de angst en het gericht weggenomen. De toorn van de Vader is gestild en zo heeft de Vader Hem na drie dagen opgewekt (Hand. 2: 24) uit de doden en Hem aan Zijn rechterhand gesteld. Daar leeft Hij eeuwig zodat Zijn leeftijd niet is uit te spreken. Hij zegt dat ook van Zichzelf als Hij Zich aan Johannes op Patmos bekend maakt: "Ik ben de Eerste en de Laatste; En Die leeft, en Ik ben dood geweest; en zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid. Amen. En Ik heb de sleutels der hel en des doods. " (Openb. 1: 18).

Nogmaals herhaalt Jesaja de oorzaak en de noodzaak van het lijden en sterven van Christus. "God vertoornt Zich schrikkelijk, beide over de aangeboren en werkelijke zonden, en wil die door een rechtvaardig oordeel tijdelijk en eeuwiglijk straffen" (H.C. Zondag 4). En omdat de mens daartoe niet in staat is was er een Ander nodig Die de straf zou dragen: "Onze Heere Jezus Christus, Die ons van God tot wijsheid, rechtvaardigheid, heiligmaking, en tot volkomen verlossing geschonken is" (H.C. Zondag 6).

Zijn graf is bij de goddelozen gesteld. Hij hing immers tussen twee moordenaars, alsof Hij de slechtste van de drie was (Luk. 23: 33). Maar hoewel Hij met de overtreders is geteld geweest (vers 12), en Hij temidden van de misdadigers stierf, bestuurde God het zo dat Hij niet « op hun wijze begraven werd. Hij ontving

een eervol graf. Daardoor was Hij bij de rijke in Zijn dood want Hij werd begraven in het uitgehouwen graf van Jozef van Arimathéa. een aanzienlijk man (Matth. 27: 60 en Luk. 23:53).

De vruchten

Het eerste gedeelte is een herhaling van wat er in de vorige verzen gezegd is. vrucht van Zijn lijden zal zijn. Hij zal Maar dan gaat Jesaja beschrijven wat de zaad zien. Hij viel in de aarde als een tarwegraan. opdat Hij vrucht zou voortbrengen (Joh. 12: 24). Omdat Hij de schuld van Zijn kinderen volkomen betaald heeft zal de Vader de zonden van hen niet meer gedenken. Doordat Hij plaatsvervangend voor hen geleden heeft, zal Hij straks kunnen zeggen: "Ziedaar, Ik en de kinderen die Mij God gegeven heeft'' (Hebr. 2: 13b)

Johannes op Patmos zag het: "'En ziet, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natie, en geslachten, en volken, en talen, staande voor den troon, en voor het Lam, bekleed zijnde met lange witte klederen, en palmtakken waren in hun handen. En zij riepen met grote stem, zeggende: De zaligheid zij onzen God, Die op den troon zit, en het Lam" (Openb. 7: 9 en 10).

Door Zijn Middelaarswerk zal het welbehagen uan de Vader in het zaligen van zondaren, gelukkiglijk, voorspoedig voortgaan.

De redding van zondaren is de grote voldoening van de Heere Jezus. Hij heeft niet voor niets geleden! Hij zal Zich verheugen als vele zondaren door Hem weer in de gemeenschap met God worden gebracht. Want daardoor wordt Zijn Vader verheerlijkt.

In de nacht dat Hij gevangen genomen werd heeft Hij het in het Hogepriesterlijke gebed Zijn Vader voorgelegd: "Vader, de ure is gekomen, verheerlijk Uw Zoon, opdat ook Uw Zoon U verheerlijke. Gelijkerwijs Gij Hem macht gegeven hebt over alle vlees, opdat al wat Gij Hem gegeven hebt. Hij hun het eeuwige leven geve. En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den enigen waarachtigen God, en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt. Ik heb U verheerlijkt op de aarde; Ik heb voleindigd het werk, dat Gij Mij gegeven hebt om te doen; En nu verheerlijk Mij, Gij Vader, bij Uzelven, met de heerlijkheid, die Ik bij U had, eer de wereld was" (Joh. 17: 1-5).

Nogmaals wordt Christus hier Knecht genoemd. Hij heeft Zichzelven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is de mensen gelijk geworden; en in gedaante gevonden als een mens, heeft Hij Zichzelven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, ja, den dood des kruises" (Filip. 2: 8).

Zo heeft Hij, de Rechtvaardige, Die zonder zonde was en de wet volkomen gehouden heeft, de straf voor allen die in Hem geloven gedragen (zie kanttekeningen), zodat zij voor God rechtvaardig zijn (H.C. Zondag 23).

Nogmaals wijst Jesaja op de vrucht van 1 Zijn lijden. De Man van Smarten wordt • nu getekend als een overwinnend Koning, Die een ontelbaar volk het Zijne noemt. Het is door Hem als een buit ve overd in een zware strijd. Maar niet alleen over Zijn volk is Hij ko ning, Hij zal ook als zodanig erkend wor- den door de duivel en zijn rijk. De strijd die in het paradijs is begonnen heeft Christus door Zijn lijden, sterven en opstanding gewonnen "opdat Hij door de dood teniet doen zou dengene die het geweld des doods had, dat is de duivel" (Hebr. 2: 14b).

Daarom kon Hij het Zijn discipelen bij Zijn hemelvaart zeggen: "En Jezus, bij hen komende, sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde" (Matth. 28. 18) en: "Ziet, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Amen" (Matth. 28: 20).


"Ziet, Mijn Knecht zal verstandelijk handelen; Hij zal verhoogd en verheven, ja zeer hoog worden"

(Jes. 52:13).


"Gelijk als velen zich over u ontzet hebben, alzo verdorven was Zijn gelaat, meer dan van iemand, en Zijn gedaante, meer dan van andere mensenkinderen"

(Jes. 52:14).


"Alzo zal Hij vele heidenen besprengen, de koningen zullen hun mond over Hem toehouden; want denwelken het niet verkondigd was, die zullen het zien, en weiken het niet gehoord hebben, die zullen het verstaan"

(Jes. 52:15).


"Wie heeft onze prediking geloofd, en aan wien is de arm des HEEREN geopenbaard?"

(Jes. 53:1).


"Want Hij is alseen njsje voorZijn aan- gez,cht opgeschoten, en als een wortel uit een dorre aarde; Hij had geen gedaante noch heerlijkheid; als wij Hem aanzagen, zo was er geen gestalte, dat WIJ Hem zouden begeerd hebben"

(Jes. 53:2).


"Hij was veracht, en de onwaardigste onder de mensen, een Man van smarten, en verzocht in krankheid; en [een iegelijk] was als verbergende het aangezicht voor Hem; Hij was veracht, en wij hebben Hem niet geacht"

(Jes. 53:3).


"Waarlijk, Hij heeft onze krankheden op Zich genomen, en onze smarten heeft Hij gedragen; doch wij achtten Hem, dat Hij geplaagd, van God geslagen en verdrukt was"

(Jes. 53:4).


"Maar Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld; de straf, die ons den vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is ons genezing geworden"

(Jes. 53:5).


"Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons een iegelijk naar zijn weg; doch de HEERE heeft onzer aller ongerechtigheid op Hem doen aanlopen"

(Jes. 53:6).


"Als dezelve geëist werd, toen werd Hij verdrukt; doch Hij deed Zijn mond niet open; als een lam werd Hij ter slachting geleid, en als een schaap, dat stom is voor het aangezicht zijner scheerders, alzo deed Hij Zijn mond niet open"

(Jes. 53:7).


"Hij is uit den angst en uit het gericht weggenomen; en wie zal Zijn leeftijd uitspreken? Want Hij is afgesneden uit het land der levenden; om de overtreding Mijns volks is de plage op Hem geweest"

(Jes. 53:8).


"En men heeft Zijn graf bij de goddelozen gesteld, en Hij is bij den rijke in Zijn dood geweest, omdat Hij geen onrecht gedaan heeft, noch bedrog in Zijn mond geweest is"

(Jes. 53:9).


"Doch het behaagde den HEERE Hem te verbrijzelen; Hij heeft [Hem] krank gemaakt; als Zijn ziel Zich [tot] een schuldoffer gesteld zal hebben, zo zal Hij zaad zien, Hij zal de dagen verlengen; en het welbehagen des HEEREN zal doorZijn hand gelukkiglijk voortgaan"

(Jes. 53:10).


"Om den arbeid Zijner ziel zal Hij het zien, zal Mijn Knecht, de Rechtvaardige, velen en verzadigd worden; doorZijn kennis ongerechtigheden dragen" rechtvaardig maken, want Hij zal hun

(Jes. 53:11).


"Daarom zal Ik Hem een deel geven va velen, en Hij zal de machtigen als een roof delen, omdat Hij Zijn ziel uitgestort heeft in den dood, en met de overtrede is geteld geweest, en Hij veler zonden gedragen heeft, en voor de overtreders gebeden heeft"

(Jes. 53:12).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 november 1993

Mivo +16 | 24 Pagina's

4. De belofte vervuld

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 november 1993

Mivo +16 | 24 Pagina's