1. De geschiedenis van de Europese een-wording
In 1945 waren vele Europeanen rijp voor de gedachte dat er naar een of andere vorm van eenheid tussen de Europese landen moest worden gestreefd. Nieuw was dit niet. Al in de veertiende en vijftiende eeuw zijn er pleidooien gevoerd voor het vormen van een unie. Soms speelde de verdediging van Europa daarbij een rol, zoals in de 15e eeuw toen Turkse legers een bedreiging vormden. Op andere momenten ging het vooral om het behoud van de vrede tussen de Europese landen onderling. Nooit was deze zogenaamde Europese gedachte sterk genoeg om tot concrete resultaten te leiden. Zo nu en dan ontstonden wel losse samenwerkingsverbanden, maar iedere partij behield steeds zijn eigen bevoegdheden.
Dat de Europese gedachte na 1945 opnieuw weerklinkt, behoeft geen verwondering te wekken. Gedurende de eerste vijfenveertig jaren van de twintigste eeuw was de eeuwenlang verdeeldheid tussen de Europese volken uiteindelijk uitgelopen in een tweetal verschrikkelijke oorlogen. Met de intrede van de atoomwapens vormde dit een somber toekomstperspectief.
Winston Churchill, de bekende Engelse staatsman, was de eerste die na de oorlog opriep tot een ingrijpende vernieuwing van de Europese volkerengemeenschap. Al spoedig waren ook anderen actief in de verspreiding van deze gedachte. De behoefte zich nauwer aaneen te sluiten, werd versterkt door de steeds grimmiger stemming tussen Oost en West.
De samenwerkingsovereenkomsten
In 1951 werd de "Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal" opgericht (EGKS), waaraan naast West-Duitsland, Frankrijk en Italië, ook de Beneluxlanden deelnamen.
In 1952 trad deze gemeenschap in werking. De naam geeft al aan dat deze gemeenschap zich beperkte tot kolen en staal. Teneinde het economisch herstel te bevorderen, spraken de deelnemende landen af de produktie van kolen en staal op elkaar af te stemmen.
De gemeenschap voor kolen en staal had een uniek karakter. De deelnemende landen droegen namelijk een deel van hun wet
gevende, bestuurlijke en rechterlijke bevoegdheden over aan de bestuurslichamen (organen), die bij het verdrag in het leven werden geroepen. Over deze nieuwe bestuurslichamen oefenden zij geen directe controle meer uit en deze organen konden bindende besluiten nemen.
De staten stonden dus een deel van hun soevereiniteit (het hoogste gezag) af aan die instanties. Er werd een gemeenschappelijk gezag aanvaard dat de betrokken belangen voortaan zou behartigen. De besluiten van deze organen
De besluiten van deze organen zouden niet alleen de regeringen van de deelnemende landen binden, maar ook de burgers. De burgers werden dus door het verdrag onder- daan van de gemeenschap voor kolen en staal.
Het werkterrein van dit verdrag was beperkt, maar men leefde in de verwachting dat het vanzelf zou leiden tot samenwerking op andere terreinen. Uiteindelijk zou er ook in politieke zin van een volledig samengaan van de Europese landen sprake kunnen zijn met een volwaardige Europese overheid, een Frans voorstel om op soortgelijke wijze een Europese defensiegemeenschap te stichten bleek niet haalbaar te zijn. Wel begonnen onderhandelingen over uitbreiding van de samenwerking op andere economische gebieden dan dat van kolen en staal. Deze onderhandelingen resulteerden in twee verdragen die op 25 maart 1957 werden getekend en op 1 januari 1958 in werking traden, het EEGen het Euratomverdrag. Beide verdragen sloten aan bij het EGKSverdrag en riepen eveneens supranationale (= boven de staten staande) organen in het leven. De Europese economische gemeenschap (EEG) zou zich bezig houden met economische problemen in het algemeen, terwijl het Euratomverdrag de krachten bundelde op het terrein van de atoomenergie. De landen die deelnamen waren de
De landen die deelnamen waren dezelfde die in 1951 het EGKSverdrag hadden gesloten. De drie gemeenschappen (EGKS, EEG en Euratom) werden in 1967 samengevoegd tot de Europese gemeenschappen (EG).
Doelstellingen van de Europese gemeenschappen
De doelstellingen van de EG zijn in de drie verdragen uitgewerkt. In het EEG-verdrag, dat het belangrijkste is, wordt het volgende genoemd:
- de bevordering van een harmonieuze ontwikkeling van de economie;
- de bevordering van geleidelijke en evenwichtige groei;
- de bevordering van een hogere levensstandaard;
- de bevordering van nauwere betrekkingen tussen de lidstaten.
Deze doelen dienen door het instellen van een gemeenschappelijke markt en het op elkaar afstemmen van het economisch beleid te worden bereikt.
Met de gemeenschappelijke markt werd min of meer bedoeld dat een vrij verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal tussen de lidstaten mogelijk gemaakt zou moeten worden.
Het verdrag bepaalt verder dat de gemeenschappelijke markt binnen twaalf jaar tot stand gebracht moet worden, zodat deze in 1970 gerealiseerd zou moeten zijn.
Het verdrag voorziet voorts in het totstandbrengen van een gemeenschappelijk beleid op het gebied van landbouw, vervoer, buitenlandse handel alsmede in eenheid in de wetten op het terrein van concurrentie en sociaal beleid.
De nieuwe Europese bestuurslichamen
Om deze doelstellingen te bereiken, werden er in de verdragen een aantal bestuurslichamen in het leven geroepen.
In de eerste plaats is er de Raad van Ministers. Deze bestaat uit de ministers van de lidstaten. Zij leggen in hun eigen landen verantwoording af voor de standpunten die zij in de Raad innemen. In de Raad worden alle belangrijke beslissingen genomen, meestal met meerderheid van stemmen. De Raad kan dus beslissingen nemen waar een lidstaat het niet mee eens is.
Beslissingen worden voorbereid (het zogenaamde initiatiefrecht) en uitgevoerd door de Commissie. Iedere lidstaat benoemt, afhankelijk van zijn grootte, één of twee leden van de Commissie. Deze leden behoeven na hun benoeming evenwel geen verantwoording af te leggen aan de landen waar zij vandaan komen. Ze zijn volstrekt onafhankelijk. Hun ambtstermijn is vier jaar is en zij zijn daarna hernoembaar. Om in aanmerking te komen voor zo'n nieuwe ambtstermijn zullen ze natuurlijk wel enigszins rekening houden met de wensen van het land waar ze vandaan komen.
Het derde orgaan is het Europese Parlement. De leden worden sinds 1979 om de vijf jaar gekozen door de bevolking van de lidstaten. De bevoegdheden van dit parlement zijn echter geenszins vergelijkbaar met die van ons eigen parlement. Een mogelijkheid om door het wegsturen van de Raad de parlementaire wil door te voeren, is bijvoorbeeld niet aanwezig. Wel kan de voltallige Commissie worden heengezonden, maar invloed op de benoeming van een nieuwe Commissie heeft het parlement vervolgens niet. Het Parlement bewaakt de inkomsten en de uitgaven en controleert het werk van de Commissie. Tevens heeft het Parlement inspraak bij het maken van nieuwe regels.
Tenslotte is er nog het Hof van Jus titie. De leden van dit Hof (ieder land benoemt één lid, samen benoemen ze de President van het Hof) bepalen hoe de Verdragen en de rechtsregels die daarop gebaseerd zijn, moeten worden uitgelegd. Iedere lidstaat, maar ook burgers die in hun belangen worden getroffen, kan een beroep doen op dit Hof.
Sinds het midden van de jaren zeventig is er ook nog de Europese Raad. Dit orgaan bestaat uit de regeringsleiders van de lidstaten, geassisteerd door de ministers van buitenlandse zaken. Deze raad is in wezen een soort Raad van ministers, maar dan van een wat zwaarder gewicht. In de vergaderingen van de Europese Raad worden moeilijke kwesties aan de orde gesteld, waar de (gewone) Raad van Ministers niet uitkomt.
De mening van de vereniging?
Om de mening van de jeugdvereniging te bepalen over het onderwerp, kan een stemming worden gehouden.
• Leg uit dat jullie als vereniging gaan stemmen over de vraag of er wel of geen Verenigd Europa dient te komen.
• Geef aan ieder lid een stembriefje.
• Degene die voor een Verenigd Europa zijn, schrijven op het stembriefje "VOOR", en
• degene die tegen een Verenigd Europa zijn, schrijven op het stembriefje "TEGEN".
Het is mogelijk om de uitslag van de stemming
1. voor de te houden inleiding(en) bekend te maken,
2. in de inleiding te verwerken, of
3. na de inleiding (voor de bespreking) bekend te maken
Wanneer de meningen binnen de vereniging sterk verschillend z\'\r\, is de verwerkingsvorm "Voor en tegen een Verenigd Europa" op pag. 28 een goede werkvorm.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 1991
Mivo +16 | 32 Pagina's