JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

4. Psalm 73, een worsteling met het Godsbestuur

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

4. Psalm 73, een worsteling met het Godsbestuur

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Asaf was naast Heman en Ethan het hoofd van een zangersgeslacht uit de Levieten in de tijd van David. De psalmen 50 en 73 t/m 83 zijn volgens het opschrift psalmen van Asaf. Als er staat "een psalm van Asaf" is het nog niet zeker dat Asaf deze psalm ook gedicht heeft. Het is ook mogelijk dat ze hem of zijn kinderen ter hand gesteld zijn om in de tabernakel en later in de tempel gezongen te worden.

Thema

In psalm 73 vraagt Asaf zich af wat hij van de regering van God moet geloven als hij het lijden van de gelovigen en daar tegenover de voorspoed van de goddelozen ziet. Hoe kan het dat de goddelozen ondanks hum goddeloosheid zo'n rust hebben. Hij komt er eerlijk voor uit dat hij getwijfeld heeft aan het rechtvaardige bestuur van God. Maar die twijfel is voorbij. Hij begint deze psalm dan ook niet met een beeld te geven van zijn worsteling, maar met een lofprijzing aan God: Immers is God Israël goed, degenen die rein van hart zijn (vers 1).

En toch, wil hij zeggen, is God goed voor Zijn kinderen. Dat zijn geen mensen die zonder zonden zijn, maar zij die Hem door een oprecht geloof dienen. Vanuit die positie laat Asaf nu zien hoe hij daarachter gekomen is.

Bijna uitgegleden (vers 2-16)

Asaf belijdt dat hij bijna was uitgegleden (vers 2). Uitglijden is meestal het gevolg van niet goed opletten. Hier doelt Asaf op als hij denkt aan de doorgemaakte moeilijkheden. Bijna had hij het geloof in God verloren.

Hij lette niet op God, maar op de voorspoed van de goddelozen.

Hij ziet het geluk en de voorspoed van hen die in de zonde leven (vers 2). En in plaats dat God hun goddeloze leven straft, schijnt Hij hen te zegenen (vers 3). Lichamelijk zijn ze sterk en gezond; ziekten kunnen hen blijkbaar niet bereiken (vers 4). Tegenslagen die andere mensen treffen gaan hun deur voorbij (vers 5).

En als Asaf deze mensen ontmoet tonen ze zoveel hoogmoed alsof ze pronken met mooie kleren of een fraaie halsketting (vers 6). Ze leiden zelfs zo'n overvloedig leven dat het hun eigen verwachting te boven gaat (vers 7).

Alle woorden die ze spreken zijn honende woorden. Ze voeren het hoogste woord en willen door niemand tegengesproken worden. Alle daden die ze doen zijn gericht op uitbuiterij en onderdrukking. Ze gaan fier en zelfbewust hun weg (vers 8).

Maar niet alleen de mensen zijn het onderwerp van hun laster, ook God wordt niet erkend in Zijn bestuur en regering over alle dingen (vers 9).

Nu gaat Asaf zijn eigen leven en dat van de kinderen van God hiermee vergelijken. En dan ziet hij de vele tegenslagen die zij moeten verwerken en de vele tranen die dat kost (vers 10). Het wordt zelfs zo erg dat Hij zegt: Zou God niet op deze dingen letten ? (vers 11). De onbezorgde voorspoed van de goddelozen brengt hem zelfs aan de rand van de vertwijfeling (vers 12,13).

Het komt zover dat Asaf tegen zichzelf zegt: als het nu zo moet gaan, als ik kijk naar de voorspoed van de goddelozen en daar tegenover het moeitevolle leven van Gods kinderen, is het dan maar niet beter om net als de goddelozen te gaan leven, om niet meer behoeven te strijden tegen de zonde? (vers 13). Dan zal hij tenminste niet dagelijks geconfronteerd worden met de moeiten van het leven (vers 14).

Toch wordt hij hiervan weerhouden.

Hij zal dan de kinderen van God in de steek moeten laten, hun gemeenschap moeten missen en daar kan hij nog niet toe komen (vers 15).

Maar het probleem dat hem aan de rand van de afgrond bracht is daarmee niet opgelost. Zijn levensvraag blijft om antwoord vragen. Zolang dat er niet is, blijft het gevaar voor uitglijden groot. Hij doet daarom alle mogelijke moeite om het hoe en waarom van Gods leiding te begrijpen. Steeds ontgaat hem echter de bedoeling van de voorspoed van de goddelozen en de tegenspoed van Gods kinderen (vers 16). Zijn verstand kan er niet bij.

De grote verandering (vers 17-28)

En dan komt de wending: "Totdat ik in Gods heiligdommen inging" (vers 17). Asaf komt op de plaats waar de gemeente samenkomt. Wanneer hij daar binnenkomt om zijn ambt in de tempel te bedienen, openbaart God hem hoe het levenseinde van de goddelozen is. Hier gaan zijn ogen open voor Gods raad (vers 18). Hij ontdekt dat God de goddelozen straks in een afgrond van eeuwig verderf zal doen storten (vers 18). Dan houdt hun vermeende glorie op te bestaan (vers 19). Als God zal opstaan en komen met Zijn oordelen blijft er niets meer van hun droombeeld over (vers 20).

In het onderwijs dat hij zo ontvangt ziet Asaf dat zijn ogen gesloten waren voor de waarheid. Hij belijdt dat hij zo geprikkeld was door het geluk van de goddelozen, dat hij op een onverstandig, redeloos dier leek, dat niets van Gods voorzienigheid begreep (vers 21,22).

Dan roept Asaf uit dat hij nu voortaan in Gods gemeenschap wil leven. Hij dankt God dat Hij hem in zijn moeilijke strijd heeft bewaard en ondersteund, zodat hij niet is afgeweken. Zoals een vader zijn kind bij de hand neemt, heeft God bij hem gedaan (vers 23). Daardoor heeft hij ook weer vertrouwen in de toekomst Hij weet dat God hem zal leiden door dit leven naar Zijn raad en hem daarna in heerlijkheid zal opnemen (vers 24).

Nu hij tot deze belijdenis gekomen is, valt al het andere weg. Er is niets, op de aarde of in de hemel, dat met Gods gemeenschap kan worden vergeleken.

God is voor Asaf het hoogste goed (vers 25).

De strijd is nu niet geëindigd. Alle lijden is niet weggenomen. Integendeel, Asaf voorziet nog grote moeilijkheden. Hij denkt zelfs aan de mogelijkheid dat hij zijn leven zal moeten verliezen (vers 26), maar hij is er nu niet bang meer voor. Hij heeft nu iets van Gods besturing gezien en daarom spreekt hij zijn vaste vertrouwen in God uit.

Degenen die zich ver van God houden, of die Hem ontrouw worden, zullen over gelovigen en goddelozen vertellen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 1991

Mivo +16 | 24 Pagina's

4. Psalm 73, een worsteling met het Godsbestuur

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 1991

Mivo +16 | 24 Pagina's