JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

2. Een zaaier ging uit

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

2. Een zaaier ging uit

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Matthéüs 13:1-23; Markus 4:1-20; Lukas 8:4-15

Tijdens Zijn rondwandeling op aarde is de Heere Jezus voortdurend bezig om het Evangelie, de goede boodschap, te verkondigen. Vaak gaat dit samen met het verrichten van tekenen en wonderen, met het doel om de mensen Zijn woorden te doen horen. Veel mensen komen naar Hem luisteren (Matth. 4:23-25). Als zij Hem horen, zijn ze erg onder de indruk. Dát is nog eens een Rabbi, een Leraar! Als Hij spreekt gaat er wat van Hem uit. Dat is nog eens wat anders dan het redeneren van de Schriftgeleerden (Matth. 7:29). Waar Jezus ook heengaat, overal wordt Hij door een menigte van mensen gevolgd.

In Matthéüs 13 bevindt de Heere Jezus Zich bij het meer van Galiléa. Er staan zo veel mensen om Hem heen dat Hij het beter vindt om vanaf het schip, dat in het water ligt, de menigte op de oever toe te spreken. Daar begint Hij het volk te onderwijzen.

 

Zie, een zaaier ging uit om te zaaien. (Matth. 13:3b).

In deze gelijkenis wordt de aandacht bepaald bij een akker. De grond is van te voren geploegd en geëgd en ligt klaar om ingezaaid te worden. De boer loopt over het land met een grote buidel zaad voor zich gebonden. Bij elke eerste stap neemt hij een handvol zaad uit de buidel; bij elke tweede stap strooit hij het zaad met een halve boog van rechts naar links gelijkmatig uit. Zó wordt de hele akker bezaaid. Dan is het werk van de zaaier klaar en moet hij wachten op de oogst.

De zaaier is die het Woord zaait. (Mark. 4:14).

Met de zaaier bedoelt de Heere Jezus in de eerste plaats Zichzelf, maar ook alle mensen die na Hem het Woord zullen uitdragen: de apostel, de zendeling, de evangelist, de dominee op de kansel, de ouderling die een preek voorleest, de vader of moeder die uit de Bijbel voorleest, de leraar, die op school de dagopening verzorgt, de ouderling die catechisatie geeft, het verenigingslid dat een bijbelse inleiding op de vereniging houdt ... allen zijn zaaiers. Paulus zegt dat hij een mede-arbeider van God is op de akker van de gemeente (1 Kor. 3:9).


En opdat de mensen tot het geloof worden gebracht, zendt God goedertierenlijk verkondigers van deze zeer blijde boodschap, tot wien Hij wil, en wanneer Hij wil; door wier dienst de mensen geroepen worden tot bekering en het geloof in Christus, den gekruisigde. "Want hoe zullen zij in Hem geloven, van Welken zij niet gehoord hebben? En hoe zullen zij horen, zonder die hun predikt? En hoe zullen zij prediken, indien zij niet gezonden worden?" (Rom. l0:14,15).  Dordtse Leerregels hoofdstuk l,  paragraaf III


Het zaad is het Woord van God. Het zaad, dat schijnbaar dood is, heeft de kiem van nieuw leven in zich; zo is het levende en eeuwig blijvende Woord van God een onvergankelijk zaad, waaruit mensen wederom geboren worden (1 Petr. 1:23). Evenals het zaad brengt het Woord der Waarheid vruchten voort (Kol. 1:5,6) en om de vruchten gaat het nu juist. Gelukkig hoeft de zaaier niet zelf voor de oogst te zorgen. Het enige wat hij moet doen, is voor goed zaad zorgen en dat regelmatig uitstrooien. De omvang van de oogst valt buiten zijn verantwoordelijkheid.

Zo is het enige wat elke Evangelieverkondiger moet doen: het Woord op de juiste manier aan iedereen "brengen". De vrucht op de prediking is het werk van de Heilige Geest. Paulus zegt in 1 Kor. 3:7: "Zo is dan noch hij die plant iets, noch hij die nat maakt, maar God die de wasdom (= groei) geeft". Het gaat niet om de begaafdheid van de spreker, maar om het Woord dat hij brengt.

Tot de akker behoort ieder die met de Bijbel in aanraking komt. Met de akker kunnen de hoorders van het Woord vergeleken worden. Uit zichzelf brengen zij niets dan zonden voort, maar door het Woord en de werking van de Heilige Geest komen de vruchten der gerechtigheid openbaar.

Vooral in het oosten zijn de akkers niet op elke plaats even vruchtbaar. Aan de oppervlakte is daarvan niets te zien. Maar soms zit er onder een dun laagje aarde een harde rots of zitten er resten van doornen en distelen onder de grond. Maar toch zaait de zaaier overal. Hij zaait zelfs zó royaal dat er zaad op de harde strook grond naast de weg terecht komt. Zo moet het Woord ook aan iedereen worden gebracht. Alle aanwezige mensen in de kerk worden aangesproken. Alle personen aan tafel horen uit de Bijbel lezen. Alle leerlingen in de klas horen de bijbelse boodschap.

En als hij zaaide, viel een deel van het zaad bij de weg; en de vogelen kwamen en aten dat op. (Matth. 13:4).

De strook grond vlak langs het pad wordt door veel mensen betreden, zodat de aarde daar net zo hard is als het pad zelf. Ook hier strooit de zaaier het zaad. Vrucht is er echter niet te verwachten. Het zaad blijft bovenop de harde grond liggen en wordt al snel door de vogels weggepikt.

Als iemand het Woord des Koninkrijks hoort en niet verstaat, zo komt de boze en rukt weg hetgeen in zijn hart gezaaid was; deze is degene, die bij de weg bezaaid is. (Matth. 13:19).

Wie bij de weg bezaaid is, is niet de brute wereldling, die nooit één voet in de kerk zet en die met God helemaal geen rekening houdt. Het gaat in de gelijkenis immers om mensen die onder het gehoor van het Evangelie komen. Het gaat hier om iemand, die jaar in jaar uit naar de kerk gaat en de klanken over zich heen laat gaan. Zijn hart is als de platgetreden grond langs de weg: keihard. Het gesproken Woord gaat het ene oor in en het andere oor meteen weer uit. Hij komt wel naar de kerk, maar waarom eigenlijk? Uit gewoonte? Omdat het moet van vader en moeder? Om te zien of gezien te worden? In ieder geval blijft deze persoon onbewogen.

"Onbewogen onder de vredesklanken van Bethlehem.

Onbewogen bij het kruis van Golgotha.

Onbewogen bij 't voorhouden van zijn schuldregister.

Onbewogen bij de voorstelling van een Middelaar, die de last der zonde wilde dragen, en in Wie er menigvuldige vergeving bij God is.

Onbewogen bij 't vooruitzicht op de eeuwigheid.

Onbewogen onder de schildering van het oordeel."


5. Voorts is de belofte des Evangelies, dat een iegelijk, die ln den gekruisigden Christus gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe; welke belofte allen volken en mensen, tot welke God naar Zijn welbehagen Zijn Evangelie zendt, zonder onderscheid moet verkondigd en voorgesteld worden, met bevel van bekering en geloof. 

6. Doch dat velen, door het Evangelie geroepen zijnde, zich niet bekeren, noch in Christus geloven, maar in ongeloof vergaan, zulks geschiedt niet door gebrek of ongenoegzaamheid van de offerande van Christus, aan het kruis geofferd, maar door hun eigen schuld. 

7. Maar zo velen als waarachtiglijk geloven, en door den dood van Christus van de zonden en het verderf verlost en behouden worden, die genieten deze weldaden alleen uit Gods genade, hun van eeuwigheid in Christus gegeven, welke genade Hij niemand schuldig is. 

Dordtse Leerregels,  hoofdstuk 2


Het gestrooide zaad zou echter op den duur nog wel eens kunnen gaan kiemen. Niemand weet dit beter dan de satan. Hij komt dan ook direkt (Mark. 4:15) en neemt het zaad weg. Blijkbaar heeft de duivel goed door welk een kracht het Woord van God heeft. Hij gaat zelfs mee de kerk in en probeert daar de aandacht van de mensen af te leiden, ze in slaap te sussen, de orde te verstoren. Kortom: zoveel mogelijk van het gestrooide zaad weg te nemen. Zodra de kerk uit is, gaan deze mensen naar huis, pratend en keuvelend over allerlei dingen. Het gehoorde is vergeten, het zaad is weggepikt. Ze hebben het Woord wel gehoord, maar niet verstaan.

En een ander deel viel op steenachtige plaatsen, waar het niet veel aarde had; en het ging terstond op omdat het geen diepte van aarde had. Maar als de zon opgegaan was, zo is het verbrand geworden; en omdat het geen wortel had, is het verdord. (Matth. 13:5 en 6).

In het dunne laagje aarde, dat de rotsachtige ondergrond bedekt, is ook zaad gevallen. Dit zaad ontkiemt; er komen plantjes uit, die hard groeien. Harder zelfs dan die in de goede aarde gezaaid zijn. Dit komt doordat de plantjes nauwelijks wortels kunnen maken en al hun kiemkracht gebruiken om naar boven stengels te vormen. Het kan nog extra snel groeien, doordat de zon het laagje aarde snel opwarmt. Alles is echter schijn. Als de zon langer en feller gaat schijnen, gaan de plantjes al snel slap hangen doordat ze niet genoeg wortels hebben. Uiteindelijk steken ze als verdorde sprieten boven de grond uit. Wat eerst zo veelbelovend scheen, blijkt naderhand een grote mislukking te zijn.

Maar die in steenachtige plaatsen bezaaid is, deze is degene, die het Woord hoort en dat terstond met vreugde ontvangt; doch hij heeft geen wortel in zichzelf, maar is voor een tijd; en als verdrukking of vervolging komt om des Woords wil, zo wordt hij terstond geërgerd. (Matth. 13:20).

Waren de mensen die bij de weg bezaaid waren onbewogen, de mensen waar het nu over gaat zijn licht bewogen. Men is erg ontvankelijk voor indrukken, gevoelig en snel aangedaan, echter met een hart van steen. Men zit met vochtige ogen, maar met een onvernieuwd hart onder de preek.

Het Woord wordt terstond met vreugde ontvangen. Spreekt Jezus niet van de oprichting van het Koninkrijk, van genade en verlossing, van een zacht juk en een lichte last? Dat spreekt hen geweldig aan, maar bij hen is er geen sprake van een verbroken hart, van vernedering en verootmoediging voor God. De plant van hun geloof schiet meteen de hoogte in en wortelt niet dieper dan het gevoel.

Na verloop van tijd gaat hun enthousiasme wat verdwijnen. Nu blijkt dat het achter Jezus aankomen een leven is van zelfverloochening. Men wordt door andere mensen meewarig aangekeken, uitgelachen of geminacht vanwege het christen-zijn. Of misschien komt het wel tot werkelijke vervolging. Haat en vijandschap om het geloof wacht. Het schrikt hen af. Dan komt openbaar, dat de wortel van hun geloof niet deugt, omdat de liefde gemist wordt. Onder de felle beproevingen verdort hun geloof en ... de vruchten blijven uit.

En een ander deel viel in de doornen en de doornen wiesen op en verstikten het.

Het gestrooide zaad kiemt heel goed. De doornen gaan echter ook groeien, eerst langzaam, maar het gaat steeds sneller. Op den duur worden de korenhalmen helemaal verstikt door de doornen en ... de vrucht blijft uit. (Matth. 13:7).

En die in de doornen bezaaid is, deze is degene, die het Woord hoort, en de zorgvuldigheid dezer wereld en de verleiding des rijkdoms verstikt het Woord, en het wordt onvruchtbaar. (Matth. 13:22).

Bij de mensen die hier bedoeld worden, dringt het gepredikte Woord dieper door dan bij hen die op de steenachtige plaatsen bezaaid worden. Niet alleen het gevoel, ook het geweten wordt door de prediking geraakt. Diep onder de indruk gaat men naar huis. Het is alsof de preek speciaal voor hen bedoeld was. Nee, deze mensen lopen niet pratend en lachend het plein af. Ze weten het: zoals ze nu zijn, kunnen ze voor God niet verschijnen. Met een gebed in het hart gaan ze naar huis. De zondag wordt verder goed besteed met bijbelstudie, gebed en het lezen van een goed boek.

Dan komt de maandag. Het dagelijks leven neemt z'n loop weer. Het eist de aandacht op. Vader moet zich concentreren op z'n zaken en heeft een belangrijke vergadering. Moeder zet zich volledig in om het huishouden goed te laten draaien. De kinderen moeten goed hun best doen op school en hebben voor de volgende dag bergen huiswerk. De indrukken van zondag beginnen te vervagen. O ja, God moet gediend worden, maar het dagelijks leven eist toch ook zijn aandacht. Eén ding is nodig, maar het is toch ook nodig om te zorgen voor je werk, je gezin, je school. Langzamerhand worden alle gedachten aan God naar de achtergrond gedrongen.


8. Doch zovelen als er door het Evangelie geroepen worden, die worden ernstiglijk geroepen. Want God betoont ernstiglijk en waarachtiglijk in Zijn Woord wat Hem aangenaam is, namelijk dat de geroepenen tot Hem komen. Hij belooft ook met ernst allen, die tot Hem komen, en geloven, de rust der zielen en het eeuwige leven.

9. Dat er velen, door de bediening des Evangelies geroepen zijnde, niet komen en niet bekeerd worden, daarvan is de schuld niet in het Evangelie, noch in Christus, door het Evangelie aangeboden zijnde, noch in God, Die door het Evangelie roept, en Zelf ook dien Hij roept onderscheiden gaven mededeelt; maar in degenen, die geroepen worden; van dewelken sommigen, zorgeloos zijnde, het woord des levens niet aannemen; anderen nemen het wel aan, maar niet in het binnenste huns harten, en daarom is het, dat zij, na een kortstondige blijdschap van het tijdgeloof, wederom terugwijken; anderen verstikken het zaad des Woords door de doornen der zorgvuldigheden en wellusten der wereld, en brengen geen vruchten voort; hetwelk onze Zaligmaker leert in de gelijkenis van het zaad, Matth. 13.

10. Maar dat anderen, door de bediening des Evangelies geroepen zijnde, komen en bekeerd worden, dat moet men den mens niet toeschrijven, alsof hij zichzelven door zijn vrijen wil zou onderscheiden van anderen, die met even grote of genoegzame genade tot het geloof en de bekering voorzien zijn, hetwelk de hovaardige ketterij van Pelagius stelt; maar men moet het Gode toeschrijven, Die, gelijk Hij de Zijnen van eeuwigheid uitverkoren heeft in Christus, alzo ook dezelfden in den tijd krachtiglijk roept, met het geloof en de bekering begiftigt, en uit de macht der duisternis verlost zijnde, tot het Rijk Zijns Zoons overbrengt, opdat zij zouden verkondigen de deugden Desgenen, Die hen uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht, en opdat zij niet in zichzelven, maar in den Heere zouden roemen, gelijk de apostolische schriften telkens getuigen.

Dordtse Leerregels,  hoofdstuk 3 en 4


Twee soorten doornstruiken dreigen het Woord te overgroeien en te verstikken: de zorgvuldigheid der wereld en de verleiding van de rijkdom. Onder de eerste vallen alle dagelijkse zorgen voor het tijdelijke leven. Hieraan wordt vaak zóveel tijd en aandacht besteed, dat er weinig overblijft voor dingen, die van wezenlijk belang zijn. Met de verleiding van de rijkdom wordt de begeerte naar allerlei luxe bedoeld. Niet voor niets zegt de Heere Jezus, naar aanleiding van de ontmoeting met de rijke jongeling, dat nog eerder een kemel door het oog van een naald kan dan dat een rijke het Koninkrijk van God ingaat (Mark. 10:23-27). Het trieste gevolg is, dat - doordat het Woord wordt verstikt - er uiteraard ook geen vruchten zijn.

En een ander deel viel in de goede aarde, en gaf vrucht, het een honderd-, het ander zestig-, en het ander dertigvoud. (Matth. 13:8).

Gelukkig is er ook een deel van het zaad in goede aarde terechtgekomen. Goede aarde is niet platgetreden, heeft genoeg diepte en is niet door doornen verontreinigd. Zo'n bodem komt nooit vanzelf voor, daarvoor moet hij eerst goed bewerkt zijn. Het zaad kiemt, vormt flinke wortels naar beneden en stevige halmen naar boven. De felle oosterse zon kan geen schade aanrichten. De vrucht blijft dan ook niet uit. Hoewel de aren niet alle evenveel korrels bevatten, zij bevatten er toch minstens dertig; en er zijn er zelfs bij die er honderd bevatten.

Die nu in de goede aarde bezaaid is, deze is degene, die het Woord hoort en verstaat, die ook vrucht draagt en voortbrengt, de een honderd-, de ander zestig- en de ander dertigvoud (Matth. 13:23). 

De mensen die hier bedoeld worden, handelen anders dan de hiervoor beschrevenen. Hier is namelijk de Heilige Geest aan het werk tot zaligheid.

Als ze het Woord gehoord hebben, proberen ze te voorkomen dat de duivel alles weer wegpikt. Ze zijn voortdurend met Gods Woord bezig. Het laat hen niet los. Ze doen hun dagelijks werk, maar het is hun hoofddoel niet meer. Ze vechten dagelijks tegen allerlei opkomende begeerten die hen van God af zouden kunnen houden. De dagelijkse zorgen zijn er wel, maar ze zijn ondergeschikt aan die ene grote zorg, namelijk: hoe kan ik God in mijn leven het meeste eren? Ze denken eraan dat Christus gezegd heeft: "Zoekt eerst het Koninkrijk van God en Zijn gerechtigheid en al deze dingen zullen u toegeworpen worden" (Matth. 6:33). Als er tegenslag, teleurstelling of zelfs vervolging komt, houdt hun geloof stand. Ze worden gedragen door de liefde van Christus.

Hierboven is het leven van de gelovigen wel ideaal beschreven. Als je de vergelijking in het verhaal van de zaaier verder zou doortrekken, zou je denken dat bij deze gelovigen helemaal geen doornen op de akker groeien. In werkelijkheid is dat niet zo, integendeel, ze hebben er wel degelijk last van. Het geloofsleven kent zijn hoogtepunten, maar ook zijn dieptepunten. Maar daar gaat het in deze gelijkenis niet om. Het gaat er om, of er vruchten zijn. En die zijn er!

Welke vruchten zijn dat? Paulus noemt in Gal. 5:22 de vrucht des Geestes: liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid. Hierdoor wordt God geeërd (Joh. 15:8). De Heere Jezus zegt bij de beschrijving van het laatste oordeel, dat de Heere op de vruchten, dus op de goede werken zal letten. "En de Koning zal antwoorden en tot hen zeggen: Voorwaar Ik zeg u; voor zoveel gij dit een van deze Mijn minste broeders gedaan hebt, zo hebt gij dat Mij gedaan" (Matth. 25:31-46). In het oog van de gelovigen zijn het helemaal geen grote en opzienbarende dingen, maar God geeft er acht op. 

De vruchten van het geloof zijn geen prestaties van de gelovigen zelf, maar het zijn genadegaven van Christus. Hij deelt de gaven uit, naarmate Hij wil (Ef. 4:7; 1 Kor. 12). Hierdoor komt het dat niet iedereen evenveel vruchten voortbrengt. De één dertig-, de ander zestig- en de ander honderdvoud. Het ene kind van God krijgt meer gaven en talenten dan het andere. Daarbij komt nog dat de een veel dichter bij de Heere leeft dan de ander. Als je dichtbij de Heere leeft, is dat goed te merken aan je levenswandel. Dan draag je veel vrucht. Als het nauwelijks aan je leven te zien is dat je een Christen bent, dan leef je ver van God vandaan en draag je weinig vrucht. Maar in ieder geval moeten er vruchten zijn. De één brengt meer vruchten voort dan de ander, maar het dragen van vrucht is hét kenmerk van het ware geloof.

Wie oren heeft om te horen, die hore. (Matth. 13:9).

Met deze oproep beëindigt de Heere Jezus de gelijkenis. Hij wil er dit mee zeggen: Mensen, jullie hebben allemaal oren waarmee je kunt horen. Luister dan ook echt goed. Laat de boodschap van deze gelijkenis goed tot je doordringen.


Want het Woord Gods is levend en krachtig (   ), en scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard, en gaat door tot de verdeling der ziel (   ), en des geestes, en der samenvoegselen, en des mergs, en is een oordeler der gedachten (   ) en der overleggingen des harten. (Hebr. 4:12).

• Zet een ! tussen de haakjes wanneer je de cursieve woorden in eigen woorden weer kan geven en een ? wanneer dit niet lukt.

• Probeer met behulp van een verklaring de ? op te lossen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 februari 1986

Mivo +16 | 24 Pagina's

2. Een zaaier ging uit

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 februari 1986

Mivo +16 | 24 Pagina's