JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Ik wist niet dat Jehovah's Getuigen zo verschrikkelijk zijn

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ik wist niet dat Jehovah's Getuigen zo verschrikkelijk zijn

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gp een zaterdagmiddag ging ik met Rösi Mäder de dienst in. We waren bezig in een straat in Siebern waarin een Capucijner klooster ligt. Een monnik was daar in de voortuin kleden aan het kloppen. Zijn bruine pij en lange baard kwamen me heel vertrouwd voor, want mijn eerste godsdienstonderwijzer was eveneens Capucijner geweest.

Rösi Mäder trok mij aan m'n arm terug, toen ze merkte dat ik op het klooster afstevende.

"Daar moet je niet naar toe gaan", zei ze, "met die mensen valt niets te beginnen, die hebben geen oor voor de waarheid." "We kunnen het toch proberen", zei ik hardnekkig, "ook een Capucijn kan soms wel eens een schaap blijken, dat naar Zijn stem hoort, en die daar ziet er tamelijk zachtmoedig uit." Dus stapte ik zonder blikken of blozen op de pater toe, terwijl Rösi Mäder aarzelend achter mij aankwam en mij nog eens tevergeefs toefluisterde, dat ik hier mee op moest houden.

De pater glimlachte ons vriendelijk toe en vroeg, wat we wilden. Ik viel direkt met de deur in huis: 

"Wij behoren tot een groep van predikers en bezoeken vandaag alle mensen in deze buurt, om met hen over Gods Woord, de Bijbel, te spreken." De pater begon fijntjes te glimlachen, maar ik ging onverstoord verder.

"Zoals u ongetwijfeld zult weten geldt Gods Woord voor alle mensen, ongeacht de konfessie die ze aanhangen. Maar juist voor ons, christenen, is het van belang, dat we samen over de heerlijke boodschap van de Bijbel spreken, nietwaar?"

Nu lachte de vriendelijke pater hardop en zei: "M'n beste kind, dat is alles goed en wel, maar bij mij moet je daarmee beslist niet aankomen, ik lees de Bijbel al".

"Dan hebt u daarin zeker ook wel gelezen, dat de apostel Paulus zegt, dat we te allen tijde bereid moeten zijn, ons geloof voor andere mensen te belijden en dat wij ook anderen moeten laten delen in de hoop die in ons is", begon ik hem uit de tent te lokken. Maar hij was niet te vermurwen. Hij pakte het geklopte kleed onder de arm en zei: "Weet u, ik ben niet zo thuis in de Bijbel. Daarom is het beter dat u volgende week onze exercitiepater bezoekt, hij is een geleerd mens en kent de Bijbel door en door, die kan u dan in alles van antwoord dienen. Ik heb vandaag korvee en heb geen tijd meer. Maar komt u rustig de volgende week langs, ik dien u graag bij pater Severinus aan." Daarmee verdween hij achter de poort en wij gingen verder.

Rösi Mader zei: "Zie je wel, het is immers verloren tijd, als je die besteedt aan deze mensen, je zult toch wel zo wijs zijn om niet volgende week terug te gaan?" 

"Ik zal wel zien", zie ik ontwijkend. Maar een week later stond ik alleen voor de poort van het Capucijner-klooster. Ik was erg benieuwd om te zien hoe een geleerde Capucijn de leer van de katholieke kerk zou verdedigen.

Dezelfde pater ontving me glimlachend en leidde me de vestibule binnen met de woorden: "Pater Severinus zal direkt komen, hij weet er van", en glimlachte heimelijk een beetje met leedvermaak. Onmiddellijk daarop kwam een eerwaarde pater met een grijze baard de trap af en begroette me in de vestibule bijna vaderlijk. Hij hield me ongetwijfeld voor een klein verdwaald meisje, een onschuldig jong wicht. Zijn toegeeflijke glimlach, waarmee hij op mijn kleine verschijning neerzag, prikkelde me op een of andere manier, maar wat prikkelde me niet, sedert ik getuige was geworden? 

Pater Severinus nam aan een tafel tegenover mij plaats en begon ernstig te klagen, dat ik van het katholieke geloof was afgevallen. Hoe kon zoiets vreselijks gebeuren? Ik moest toch als voormalig katholiek weten, dat het katholieke geloof het ware was.

Ik zei, aanvankelijk nog uiterst bedeesd, dat ik juist van het tegendeel overtuigd was, om hem in het geloof te laten, dat ik werkelijk een onschuldig, onwetend meisje was.

"Maar waarom dan?" wilde hij weten.

"De katholieke kerk leert immers, dat de ziel onsterfelijk is", stelde ik bijna bedroefd vast, "en dat is helemaal niet juist!"

Nu glimlachte pater Severinus toegeeflijk en begon me, alsof ik een klein kind was, uiteen te zetten waarom de katholieke kerk het toch bij het rechte eind had. Maar ik luisterde niet, doch nam me in stilte voor deze zelfbewuste pater te tonen, dat hij de waarheid van de getuigen van Jehovah geweldig onderschatte. Ik bespeurde in hem een rasechte huichelaar. Broeder Turner had me immers geleerd, dat de Nieuwe-Wereld- Maatschappij van de Getuigen van Jehovah door God daartoe was uitverkoren om de hoer van BabyIon aan de kaak te stellen, door haar dwaalleren en gruweldaden aan het licht te brengen. Dat wilde ik nu ook getrouw volbrengen, maar daarbij moest ik overeenkomstig het advies van Jezus listig zijn als de slang. En heel doelbewust lokte ik de pater in de val. Hij had immers een Bijbel naast zich liggen, ik ook. En nu zei ik: "Als er nu in de Bijbel geschreven zou staan, dat de ziel sterft, dan zou u dat toch zeker geloven, of niet?" Ik keek hem glimlachend aan en hij antwoordde onmiddellijk: "Dat staat evenwel niet in de Bijbel geschreven."

"Maar ik bedoel, als het werkelijk geschreven zou staan", ging ik door, "zou u het dan geloven?"

"Maar ik zeg u toch, dat het niet in de Bijbel geschreven staat", zei hij een beetje geprikkeld.

"En ik zou alleen maar graag van u willen weten, of u zou geloven, wanneer het in Gods Woord, de Bijbel, zo geschreven zou staan", vroeg ik met onverstoorbare zachtmoedigheid opnieuw.

Hij werd nijdig en zei scherp: "Ja, als het er geschreven zou staan, maar het staat immers niet geschreven".

Nu sloeg ik heel kalm Ezechiël 18:20 op en las op venijnige toon: "De ziel die zondigt, die zal sterven".

Nu kwam de pater pas goed los. "Maar", riep hij, "wat u daar aanvoert, dat legt u helemaal verkeerd uit, dat is toch geen bewijs voor de stelling dat er geen onsterfelijke ziel isl" "Wel", zei ik en nu was al mijn zachtmoedigheid ineens verdwenen, "eerst beweert u, dat die woorden niet in de Bijbel zouden staan, en nu, nu ik bewezen heb dat ze er wel in staan beweert u, dat ik ze verkeerd uitleg. Nu moet u me eens zeggen, hoe u ze dan wel uitlegt?"

Hij begon met een uiteenzetting, maar was op een of andere manier de draad kwijtgeraakt, en ik ging hem opnieuw te lijf: "Als hier in de Bijbel zwart op wit staat geschreven, dat de ziel sterft, dan kan ze dus niet onsterfelijk zijn. En als u iets anders wilt beweren, dan is dat een leugen. En als u deze eenvoudige tekst al verdraait, hoe zult u dan wel de rest van de bijbelteksten verdraaien?"

Toen stond ik op en zei op iets vriendelijker toon: "U ziet, in dit geval heeft het geen zin verder te diskussiëren, want óf men erkent Gods Woord óf men erkent ze niet". 

Hij zag me met grote ogen ontzet aan en zei toonloos: "Ik wist dat Jehovah's Getuigen verschrikkelijk zijn, maar dat ze zó verschrikkelijk zijn, heb ik niet geweten." 

Dit zinnetje maakte me op een of andere manier wat verzoenlijker. Ik vatte het op als een overwinning voor de waarheid en als een nederlaag voor de hoer van BabyIon. Lachend gaf ik hem de hand ten afscheid, maar hij aarzelde mij de zijne te geven.

Pas jaren later, toen ik eens heel Ezechiël doorlas, kwam ik op de verschrikkelijke gedachte, dat ik de aangehaalde bijbeltekst, die me door het Genootschap zozeer was ingeprent, inderdaad helemaal verkeerd had uitgelegd. En toen pas begreep ik, waarom de pater had gezegd dat hij niet had geweten dat wij Getuigen van Jehovah, zo verschrikkelijk waren. Hij had direkt begrepen, hoe wij uit deze op zichzelf doorzichtige tekst een geheel nieuwe leer konden opstellen, waartegen een ongeletterd mens nooit op zou kunnen. En hij moet op dat moment vrees gehad hebben voor alle katholieke schaapjes die toevallig met ons getuigen in aanraking zouden komen, daar ze weerloos aan ons overgeleverd waren, als ze niet het advies van hun pastoor opvolgden en ons de deur voor onze neus dichtsloegen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 augustus 1980

Mivo +16 | 31 Pagina's

Ik wist niet dat Jehovah's Getuigen zo verschrikkelijk zijn

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 augustus 1980

Mivo +16 | 31 Pagina's