JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

De Heere redt

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Heere redt

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

Overzicht van de stof


Opmerking
Om het verhaal voor iedereen pakkend te maken is gekozen voor een vertelling vanuit het perspectief van een willekeurig gekozen jongen. Wie dit liever niet doet, kan aan de hand van het verhaal de geschiedenis vertellen. Het is vrij onbekende geschiedenis. Het verdient aanbeveling om het eerst uit de Bijbel (voor) te lezen en daarna pas te vertellen.

Daar loopt een jongen in de richting van Jeruzalem. Bang. Hij begrijpt er niets van. Zonder dat iemand het had gemerkt, waren de vijandelijke legers om de zuidkant van de Dode Zee heen getrokken. En nu staan ze gereed om door de kleine woestijn heen zijn land binnen te komen. Morgen of overmorgen zullen ze zijn dorp bereikt hebben. Vader zou hun gezin verdedigen. Zeker weten! Maar wat, als die vijanden sterker waren dan vader? Zou hij dan moeten vluchten? En zijn moeder en broertjes? En zou zo'n heiden dan z'n zusje...?
Bang is hij. Bang, en ook een beetje boos. Want in plaats van een leger te sturen om het land te beschermen, had de koning iedereen opgeroepen om naar de tempel te gaan. Kijk, hij snapt best wel dat je ook moet bidden. Maar de vijand is al in het land. En de koning doet alsof hij alle tijd heeft. Ze kunnen toch ook gewoon thuis bidden?
Zo loopt hij daar. Overal zijn mensen. Want iedereen gaat naar Jeruzalem. Hele gezinnen. Gaandeweg zakt zijn boosheid. Als iederéén gaat, zal het toch wel belangrijk zijn. En zijn vader en moeder mopperen helemaal niet. Ze leggen hem uit waarom hij geen brood krijgt onderweg. De koning had immers gezegd dat ze moesten vasten! Samen praten ze over hun God. Alles in de tempel wijst erop dat Hij de Heilige is. En zij hadden maar gewoon hun werk gedaan. Ze hadden zich helemaal niet zoveel om Hem bekommerd. Ja, ze hadden de wetten wel gehouden. Maar om nu te zeggen dat hun hart daarbij betrokken was, dat hun hart rein was... Toch zouden ze straks op het tempelplein staan. Zou de Heere vanwege hun zonden nog wel willen luisteren? En wat, als Hij niet...? Als Hij echt niet wilde luisteren? Dan zou alles platgebrand worden en zou er niets meer van hen overblijven. Zachtjes bidden ze: "Heere, gedenk niet meer aan het kwaad dat wij bedreven."
Hoe dichter ze bij Jeruzalem komen, hoe drukker het wordt. Eindelijk staat hij dan met duizenden anderen op het tempelplein. Hij kijkt eens om zich heen. Wonderlijk. Hij ziet nog meer mensen zoals vader en moeder. Vol ontzag kijken ze naar de tempel. Alles hier straalt reinheid en heiligheid uit. Alles schittert in het zonlicht. Wat voelt hij zich klein. Wat is hij vuil van stof en zweet.
Dan wordt het stil. Muisstil. De koning komt! Hij bestijgt het spreekgestoelte. Heft zijn handen op naar de hemel en begint te bidden. O Heere, God van onze vaderen, U regeert over heel de wereld. We hebben van U dit land gekregen. U beloofde het aan Abraham en U gaf het voor eeuwig aan ons. En nu staat de vijand gereed om het van ons af te pakken. Salomo heeft deze tempel gemaakt. En hij heeft U beloofd dat we bij oorlogen en rampen hier zouden komen om al onze angst tegen U uit te spreken. En U heeft toen gezegd dat U dan zou verlossen. Heere, hier zijn we nu. Wij weten ons geen raad. Wilt U laten zien dat U de Sterke God bent, de Verlosser van Israël! (U kunt hier ook de letterlijke tekst lezen uit 2 Kronieken 20: 6 - 12)

Eerbiedig luistert die jongen mee. Hij merkt gewoon dat koning Josafat meent wat hij bidt. Hij moet immers oorlog gaan voeren. Dat kan hij alleen als zijn God met hem mee gaat. Als het gebed beëindigd is, kijkt iedereen vol verwachting om zich heen. Hoe zou er antwoord komen?
Kijk! Een man loopt naar voren. Het is een Leviet. Jahazeël heet hij. Koning Josafat, iedereen die hier op het tempelplein staat, luister eens naar wat de Heere tegen mij gezegd heeft! Vrees niet. Het is niet uw oorlog. Het is Gods strijd. Het gaat om Zijn belofte. Hij zal voor u strijden. Jullie mogen de vijand tegemoet gaan, tot aan de berg waar vandaan je het hele dal kunt overzien. En dan hoef je alleen maar te kijken. Heel goed te kijken. En dan zul je zien dat de Héére verlost.
Als de koning dat hoort, aarzelt hij geen moment. Hij knielt zomaar neer. Ook die jongen buigt zich. Al die duizenden mannen, vrouwen en kinderen vallen op hun knieën om de Heere hun God met blijde harten te danken. De tempelkoren beginnen te zingen. En diep in z'n hart zingt hij mee: "U alleen, U loven wij. Ja, wij loven U, o Heere!"
Hij is een bijzondere koning, hun koning Josafat. Hij heeft diep ontzag voor de Heere. Hij vertrouwt Hem. Zoals de jongen vol ontzag naar zijn vader kijkt en hem vertrouwt, zo heeft koning Josafat daarnet op het tempelplein tot de Heere gebeden. En hij vertrouwt Hem zonder enige twijfel. Ze zullen winnen! Ze zullen niet door de vijand vertrapt worden. God staat aan hun kant. Zó zeker is de koning dat hij nu al dankt voor de overwinning.
Vol bewondering staat de jongen langs de kant van de weg toe te kijken. Daar gaat nu het leger. Moet je kijken! Vooraan, vóór de soldaten uit, als aller eersten, gaan de zangers. Dat wilde de koning. Hij had tegen iedereen gezegd, dat ze de Heere moesten geloven. Dat Hij hen echt zou verlossen. En nu stuurt de koning muziekinstrumenten en zangers vooruit. En als je nu denkt dat dit is voor de terugweg, dan denk je verkeerd. Nee, nú al juichen en zingen ze. Ze geloven vast dat hun God voor hen zal strijden. Ze jubelen het uit: "Looft de Heere, want Hij is goed!" Zó wil de koning het. Hij weet met iedere vezel van zijn bestaan: de Heere doet wat Hij zegt. Hij is onze Verlosser!
Zo gaat het leger richting de woestijn. Na een mars van vele uren, klimmen ze de laatste heuvel op, juichend en zingend. Met harten die vol verwachting kloppen voor de Heere. Wat zal hen wachten? Hoe zal de Heere redden? Zo komen de mannen boven. Voor hen ligt het dal. Aan de andere zijde van het dal de vijand. Dood. Drie dagen hadden ze nodig om alle oorlogsbuit te verzamelen. Stammen uit het gebergte hadden de Moabieten en de Ammonieten in de rug aangevallen. De verwarring was zo groot geworden, dat niemand meer wist wie bij welke stam hoorde.
Niemand kon vriend of vijand nog herkennen. En toen hadden ze elkaar beestachtig om het leven gebracht. De inwoners van Juda hoeven alleen maar de buit te verzamelen. In een ander dal komen ze bijeen om de Heere te danken. Zo trekken ze terug naar Jeruzalem, beladen met de bezittingen van de vijanden. De koning had gelijk: de Heere is werkelijk hun God, hun Verlosser. Blij, dankbaar lopen ze door de straten van Jeruzalem. En voorop gaan nog steeds de mannen met hun harpen, luiten en trompetten. Weer komt iedereen samen op het tempelplein. Daar heeft koning Josafat de Heere gedankt. Wat een vreugde straalt er van zijn gezicht. Wat een dankbaarheid klinkt er door in zijn stem. Déze God is ónze God!!

Blij maar ook beschaamd loopt de jongen terug naar zijn dorp. Bang was hij geweest. Maar wat erger is: hij had het maar dwaas gevonden om naar de tempel te gaan. En nu dit! Hij heeft met eigen ogen gezien dat de Heere hun land heeft bevrijd. Dat de Heere een goed God is, betrouwbaar en machtig. Als hij thuis komt, zal hij luisteren als zijn vader bidt. Hij zal mee bidden. Want zó'n God wil hij wel dienen. Misschien zou Hij ook in zijn hart willen komen. Net zoals Hij in koning Josafat woonde.

Aantekeningen bij de tekst

Vers 1
Moab/Ammon: zie Gen. 19: 37 en 38 - Afkomstig van Lot, dus broedervolken.

Vers 2
Van de Oostkant van de Dode Zee vandaan waren ze onder de Zee langs getrokken naar Engedi.

Vers 3
Het doel van vasten is: "Je hart voor de Heere buigen."

Vers 5
Huis des Heeren: nieuwe voorhof: tempel van Salomo

Vers 6
God onzer vaderen: de voorvaders hebben op dezelfde wijze God aangeroepen en zijn verlost.

Vers 7-9
Josafat heeft gevast (schuld beleden!), maar nu wijst hij de Heere vrijmoedig op Zijn verbond en op de beloften aan Salomo. Hij had immers het land voor Zijn volk Israël bestemd, en niet voor de vijanden. Ook had de Heere beloofd om hen te helpen als ze in moeilijkheden zaten en Hem ootmoedig om hulp riepen. Zie ook het gebed bij de inwijding van de tempel en Gods antwoord daarop in 2 Kronieken 6 en 7.

Vers 10-12
Toen de Israëlieten Kanaän wilden innemen, mochten ze van de Heere de Edomieten (afstammelingen van Ezau), de Moabieten en de Ammonieten niet verslaan (het waren broedervolken). Ze moesten om hun land heen trekken. Deuteronomium 2. Juist deze volken vallen nu Juda, het twee-stammenrijk, aan.

Vers 15
De vijanden strijden niet zozeer tegen Juda, maar tegen de God van Juda. Daarom strijdt Hij voor hen en staat de overwinning vast. Zie bijvoorbeeld ook de doortocht door de Rode Zee in Exodus 14: 13 en 14. De eer van God en Zijn verbondstrouw waren in het geding.

Vers 17
De inwoners van Juda mogen toeschouwer zijn als God Zijn heil schenkt, zonder dat ze ook maar één hand uit hoeven te steken.

Vers 18
Als teken van geloof en vertrouwen knielt iedereen neer om God te aanbidden. Ze danken voor de belofte, zelfs nu ze nog niets zien van de vervulling. Zie Romeinen 4: 21

Vers 21
Psalm 136

Vers 22
Waarschijnlijk zijn het stammen die in het gebergte Seïr leefden, die onverwachts op de achterhoede van het leger zijn aangevallen. De Ammonieten en de Moabieten dachten wellicht dat het de Edomieten zélf waren die verraad pleegden. De Edomieten woonden immers ook op het gebergte Seïr en streden met hen tegen Juda. Vandaar die grote verwarring en slachting.

Vers 24
Wachttoren: de hoogte waar vandaan je de woestijn kunt overzien

Vers 25
Hieraan kun je zien dat het niet zomaar een strijd was. Ze hadden al hun bezittingen meegenomen. Kanaän zou van hen worden!

Vers 26
Dal van Beracha: dal van lofprijzing iets ten noordwesten van het slagveld.

Vers 27-28
Met blijde moed, God lovend, waren ze er op uit getrokken, de vijand tegemoet. Met blijde dankbaarheid keren ze nu terug naar de tempel om God te danken.

Vers 30
De Heere geeft rust in het land.

Achtergrondinformatie

Koning Josafat
Koning Josafat is een godvrezende koning die 25 jaar lang regeert in het twee-stammenrijk Juda. In heel zijn land zorgt hij voor priesters en Levieten die het volk onderwijs geven in het Woord van God. De omliggende volkeren zijn onder de indruk geraakt van deze koning. Vriend en vijand heeft groot ontzag voor hem en eert hem met geschenken (2 Kronieken 17 en 19). Hij leeft in de tijd dat Achab, Joram en Ahazia koning zijn in het tien-stammenrijk Israël. Deze koningen houden echter helemaal geen rekening met de Heere. Zij zijn regelmatig in oorlog met omliggende volkeren. En dan kunnen ze de hulp van Josafat goed gebruiken. Meer dan eens moet Josafat dan ook de oorlog in. Niet omdat hijzelf vijanden heeft. Integendeel, iedereen heeft respect voor hem. Maar omdat het tien-stammenrijk weer eens in de problemen zit. En hun koning dan een beroep doet op hem.
De eerste strijd waar koning Josafat bij betrokken is, is de oorlog die hij samen met Achab voert tegen de Syriërs bij Ramoth in Gilead. Voordat koning Josafat toestemt, wil hij eerst aan de Heere vragen of het wel goed is wat ze gaan doen. Koning Achab roept vierhonderd profeten bij elkaar. Die zeggen allemaal dat ze met een gerust hart de oorlog in kunnen gaan omdat God de vijanden in de handen van de koningen zal geven. Koning Josafat is er nog niet gerust op. Hij laat ook de profeet Micha halen. Die zegt in de Naam van de Heere dat koning Achab zal sneuvelen. Inderdaad wint Israël de oorlog. Koning Josafat, die ook als koning gekleed gaat, wordt door Gods leiding gespaard. Koning Achab, die zich als gewoon soldaat gekleed heeft, wordt "toevallig" door een vijandelijke pijl geraakt en bloed dood (2 Kronieken 18).
De tweede strijd die koning Josafat voert, is de oorlog tegen de Moabieten. Koning Joram van het tien-stammenrijk vraagt hem dan om samen met hem en met de koning van de Edomieten de oorlog aan te gaan. Josafat stemt toe. Hij vraagt echter niet aan de Heere of dat wel goed is. Als na zeven dagen lopen de legers geen water meer hebben, beseft de koning dat hij niet zonder God had moeten gaan. De drie koningen zoeken dan de profeet Elisa op om hem te vragen voor hen tot God te roepen. Elisa laat weten, dat de Heere alleen maar wil luisteren omdat koning Josafat er bij is. Dat is de enige koning die Hem werkelijk lief heeft. Maar dan belooft Hij ook een groot wonder. De soldaten moeten in de woestijn zo veel mogelijk grachten graven. De Heere zal er dan voor zorgen dat ze vol water komen te staan.
De volgende morgen is er een woestijn vol water. Niemand had het zien regenen. De Heere had er Zelf voor gezorgd, op Zijn eigen, wonderlijke manier. Door de ochtendzon zien de vijanden dat water echter voor bloed aan. Ze denken dat de Israëlieten elkaar hebben vermoord. Ongeorganiseerd rennen de vijanden het dal binnen. Maar dan stuiten ze op de legers van de drie koningen. Heel het leger van de Moabieten moet vluchten. Velen worden gedood (2 Kronieken 3).

Inval van de Moabieten en de Ammonieten

De derde strijd die koning Josafat voert, is die in deze schets wordt besproken (2 Kronieken 20). De Moabieten en de Ammonieten waren de kinderen van Lot (zie ook Genesis 19: 36 - 38). Samen met de Edomieten waren dit broedervolken van Israël. De Heere had de Israëlieten verboden tegen deze volken te strijden (Deuteronomium 2: 5, 9, 19). Zo hadden ze bij de inname van het land Kanaän niet tegen Edom, dat hen de doorgang weigerde, mogen vechten. De Israëlieten moesten om dat land heen trekken (Numeri 20: 14 - 21). Nu vallen deze volken, samen met nog anderen, Juda binnen. In Psalm 83 worden ze genoemd. Het zijn de Edomieten van het gebergte Seïr, die net als de Moabieten en de Ammonieten, ten oosten van de Dode Zee woonden, de Hagarenen, een zwervende volksstam die zich wat meer naar het oosten tot aan de Eufraat bevond. Gebal, dat misschien ten zuiden van de Dode Zee lag, Amalek, dat ook meer zuidelijk bij de Perzische Zee lag. Verder worden nog genoemd het in het westen aan de zee gelegen Palestina (dat zijn de Filistijnen), Tyrus en Assur. Deze tien volken hebben zich tegen de Heere en Zijn volk verbonden. Hun doel is het volk van Israël uit te roeien en te vernietigen, "dat zij geen volk meer zijn; dat aan de naam Israëls niet meer gedacht worde" (Psalm 83: 5). Om Kanaän in bezit te nemen en daarin te gaan wonen, waren ze opgetrokken met alles wat ze hadden, zoals blijkt uit vers 25. Zij hadden hun eigen woonplaats voorgoed verlaten, om het land Kanaän te veroveren. Om zo het grote doel, dat God met Zijn volk had, te verijdelen. Het was hier weer de oude strijd van satan tegen de Heere. Want zou die opzet gelukken en Juda en daarbij het huis van David vernietigd worden, dan zou ook de belofte van het Vrouwenzaad niet worden vervuld. Het doel was ten diepste te voorkomen, dat de Messias uit het volk van Israël geboren zou worden. Daarom hadden de vijanden ook dit plan bedacht. Het was daarom niet een strijd van Israël, maar van God Zelf. Daarom zal ook de God van Israël tegen hen strijden. Het volk hoeft alleen maar toe te kijken. Evenals eenmaal bij de Rode Zee geldt het ook hier: "De HEERE zal voor u strijden en gijlieden zult stil zijn" (Exodus 14: 14).

Josafats gebed
Josafat erkent de soevereine heerschappij van de goddelijke voorzienigheid. Hij geeft God de eer en ervaart er voor zichzelf de vertroosting van. Hij wijst de Heere op het verbond, dat Hij uit enkel genade met Abraham en zijn nakomelingen heeft gemaakt. Hij wijst op het recht vanwege de belofte, dat zij hadden op het goede land, waarin zij woonden. Hij maakt melding van het heiligdom, dat zij gebouwd hadden voor Gods Naam, het teken van Gods gunstrijke tegenwoordigheid onder hen. Hij wijst op de ondankbaarheid en onrechtvaardigheid van zijn vijanden. Hij belijdt zijn totale afhankelijkheid van God voor redding en uitkomst. Josafat noemt de Heere "God onzer vaderen". Israël is immers het volk door de Heere verkoren. Daarom ook "onze God" (vers 7 en 12), "Uw volk" (vers 7). Hij was het ook, Die het land Kanaän aan Israël tot een bezitting gaf. Vandaar "Gij hebt de inwoners verdreven" (vers 7), "Uw bezitting, die Gij ons gegeven hebt" (vers 7 en 10).
Ook spreekt uit dit gebed de zekerheid van de almacht van de Heere. Dat er voor Hem niets onmogelijk is. Hij is de God in de hemel, Die heerst over alle koninkrijken der aarde". Dit gebed wijst terug naar Salomo's gebed (2 Kronieken 6: 24 - 42); Van de zekerheid van de gebedsverhoring, zo dikwijls Israël uit zijn benauwdheid roept tot Hem, Wiens Naam "in dit huis is", dat wil zeggen Die van daaruit Zijn machtsopenbaring zal doen uitgaan (vers 9).
Josafat is hier zeer gering in eigen ogen, toont zich diep afhankelijk van zijn God en bewijst ook daarmee dat hij wandelde in de voetstappen van zijn vader David.

Jahaziël
Jahaziël, één van de zonen van Asaf, een tempelzanger, mag het Woord van de Heere verkondigen. Hij wordt hier uitdrukkelijk getekend als "Leviet", waardoor het onverwachte van het optreden van deze man als drager van het woord Gods in het volle licht wordt gesteld. We lezen dan ook alleen hier van het profetisch optreden van Jahaziël. Hij mag verkondigen dat de Heere Zijn volk zal helpen, omdat de vijand ten diepste strijdt tegen de God van Israël. Waarschijnlijk is Jahaziël ook de dichter geweest van Psalm 83.

De verhoring van Josafats gebed
Josafat en zijn volk ontvingen de verzekering van de overwinning met geloof, eerbied en dankbaarheid. De belofte dat het volk van Juda zelf niet zal behoeven te strijden, maakt op Josafat zo'n indruk, dat hij in aanbiddende houding op de knieën valt en met zijn gezicht de aarde aanraakt. Het volk werpt zich languit ter aarde om zo hun eerbied te betuigen voor het majesteitelijke Godswoord. Het Levietenkoor heft het hallel aan ter ere van de Heere. Daarna wijst Josafat het volk erop, dat het in de Heere hun God moet geloven. Het moet de Heere voor de Betrouwbare houden, ook al weten ze niet hoe Hij de vijanden zal overwinnen. Koning en onderdanen gehoorzamen de stem van de Heere. De volgende dag trekken ze de vijand tegemoet. Voorop lopen de Levieten met achter hen de soldaten uit Juda en Jeruzalem. De koning laat dus de heilige zangers, de zangers des Heeren, aantreden, alsof het niet ging tot een strijd, maar tot een heilige, feestelijke samenkomst. Zo sterk was het geloof van Josafat. Deze heilige zangers waren ook tot steun en sterkte voor het volk, opdat ze niet zouden wankelen in het geloof. En zoals eenmaal bij Jericho geeft de Heere ook hier de overwinning. En dat zonder dat het leger iets hoeft te doen.

De vijand uitgeroeid
De Heere stelde achterlagen. Het Hebreeuwse woord betekent een volk dat zich verborgen heeft en nu de vijand bespiedt om hem te overvallen. God heeft een geest van verwarring onder hen gezonden, zodat ze elkaar voor vijanden hielden. Zo hebben ze elkaar bevochten en gedood. Zoals de Heere lang tevoren de Kanaänieten en de Midianieten verslagen heeft, zo ook de Moabieten en de Ammonieten (zie ook Richteren 4: 15; 7: 21, 22). De Heere heeft Juda's vijanden in hun eigen zwaard doen vallen.

Psalm 83
In deze tijd zijn de Psalmen 83, 47 en 48 ontstaan. Psalm 83 spreekt van de vrees voor de vijand en het gebed tot God om verlossing van die vijanden, die zovelen zijn. Het is een krijgsgebed, waarmee het bange volk van God de hemel om uitkomst en redding bestormt. Talrijke en machtige volken hebben zich onder aanvoering van de Moabieten en de Ammonieten samen verbonden om Israël te verdelgen en zijn naam van de aarde te verdoen, dat het geen volk meer zij.

Aantekeningen bij het ledenblad

Bladzijde 1
Vasten wil niet zeggen niet eten, maar alleen de dingen gebruiken die je écht nodig hebt, heel sober, eten en drinken. En alleen de dingen doen die beslist nodig zijn. Je zonden belijden. In de Bijbel lezen. En op je knieën de Heere bidden of Hij om Jezus' wil zou willen horen en zegenen. Vasten doe je natuurlijk niet om aan anderen te laten zien hoe goed je bent dat je vast. De Heere wil dat je het in het verborgene doet.
Gelegenheden om te vasten zijn bijvoorbeeld de avond voorafgaand aan biddag of dankdag. Of als er iets bijzonders is: in de tijd dat het curatorium vergadert, als er oorlog of een (water)ramp dreigt. Door te vasten laat je zien dat het belangrijk is dat de Heere zegent. Dat je zonder verhoring geen hoop meer hebt. Dat je beseft dat je een zondig mens bent en dat je de Heere veel meer had behoren te aanbidden en geloven dan je gedaan hebt; maar dat je er ook weet dat Hij iemand die werkelijk bidt niet zal terugsturen.
In reformatorische kerken speelt vasten geen grote rol. Dat is een reactie op het vasten in de Roomskatholieke kerk. Daar is vasten een plicht, je 'verdient' er iets mee. Dat is niet Bijbels.

Bladzijde 2
Vers 6: De Heere is: God van onze vaderen en voorvaderen, God van heel de wereld, de Almachtige.
Vers 7: De Heere heeft Zelf alle vijanden verslagen en het land Kanaän aan Israël gegeven. Hij had beloofd dat ze daar voor altijd mochten wonen, als ze Hem zouden dienen.
Vers 8 en 9: Als Israël in nood naar de tempel zou gaan, schuld zou belijden en God smeken en bidden om hulp, dan zou de Heere vergeven en helpen. Eigenlijk wil Josafat zeggen: "Heere, hier zijn we. We hebben Uw hulp bitterhard nodig. En U heeft beloofd dat U wilt verhoren. Help alstublieft!"
Vers 10 - 12: "U verbood onze voorvaderen tegen hen te vechten. U nam hen toen in bescherming. Nu vallen ze ons -Uw volk- aan. Wilt U nu voor óns opkomen. Wilt U laten zien dat ze Uw barmhartigheid niet ongestraft met het uitroeien van Uw volk kunnen beantwoorden."

Pleiten: dat doe je niet zomaar. Als je het doet, doe het dan ootmoedig, nederig. Als je diep in je hart voelt dat je hulp niet verdient, maar wél nodig hebt. Maar dan mag je ook moed en hoop putten uit de Bijbel dat de Heere echt wil horen. Hoewel Hij misschien wel op een andere manier verhoort dan jij denkt. Je mag om alle dingen bidden. Vooral om een rein hart. Leg je vinger bijvoorbeeld bij Mattheüs 7: 7 -12, het doopformulier, Johannes 6: 35-40, Psalm 81: 12.

Bladzijde 3
Zeven keer om Jericho heen lopen - Israëlieten juichen - muren vallen.
Driehonderd mannen blazen op bazuinen - roepen "Voor de Heere en voor Gideon!"- het leger van de Midianieten vlucht.
De Heere liet deze mensen (door middel van dromen, gezichten en verschijningen) weten dat Hij hen zou verlossen. Ze geloofden de Heere op Zijn Woord. Daarom konden ze ook danken voordat ze de verlossing gekregen hadden. Ze vertrouwden erop dat Hij doet wat Hij zegt.

Job: In hoofdstuk 1 erkent hij dat de Heere hem slaat, maar hij blijft Hem eren als zijn God. In hoofdstuk 3 zegt hij dat hij maar liever nooit geboren was.
In hoofdstuk 39, nadat God tot hem gesproken heeft, belijdt hij dat hij moet leren zwijgen, omdat de Heere weet wat Hij doet.
De Heere Jezus: Hij dankt niet zozeer, maar Hij is wel gehoorzaam. Bovendien wordt door het gebed de angst van Hem weggenomen.
Habakuk: wat er ook gebeurt, hij vertrouwt op de Heere, zijn God. Die zal het voor Zijn volk opnemen en uiteindelijk verlossing geven.
Jeremia: Gods hand heeft hem wel heel diep verwond. Bovendien liggen er zonden tussen de Heere en Zijn volk. Jeremia denkt aan Wie de Heere is en aan Wie Hij altijd geweest is voor degene die tot Hem terugkeert en bidt. Dat geeft hem hoop. Daarom ziet hij verwachtingsvol op naar de Heere Die verlost.
Deze kinderen van God en Zijn eigen Zoon laten ons verschillende dingen zien. Bijvoorbeeld dat het belangrijk is om de Heere niet ergens de schuld van te geven, maar om gehoorzaam te zijn. En dat bidden altijd goed is. Ook al wordt de situatie misschien niet beter. De Heere wil door het gebed rust geven in je hart zodat je de gebeurtenissen beter aan kunt. Ook mag je uit deze voorbeelden moed putten, omdat de Heere toch ook écht helpen kan. En danken? Je kent misschien het lied wel: "Tel je zegeningen, tel ze één voor één!" Voor alle dingen mag je danken. Tamara bijvoorbeeld dat ze ondanks alles nog leeft. En dat er mensen zijn die voor eten en onderdak zorgen willen. Robert bijvoorbeeld dat hij een opa heeft die veel met hem optrekt, of een vriend bij wiens ouders hij desnoods 's nachts mag aankloppen. Dat neemt alle pijn niet weg. Maar hoe meer je let op wat je niet hebt, hoe dieper je in een dal komt. En hoe meer je let op alles wat je wél gekregen hebt, hoe meer je er oog voor krijgt dat de Heere tóch zorgt!

Bladzijde 4
Laat het bij deze opdrachten vooral gaan om wat recent is gebeurd. Juist op dankdag kun je daar direct bij aansluiten. Alle dingen die ons niet geraakt hebben, geven reden tot danken. En andere dingen hadden veel erger kunnen zijn. Ook dat mag dankbaarheid oproepen. Juist bedreigingen die dicht bij ons komen, laten ons zien dat we niet "almachtig" zijn. Ze zouden ons hart kunnen raken, zodat we tot de Heere gaan roepen als mensen die in grote nood zijn. Als mensen die nog maar één hoop hebben: misschien zal de Heere horen en genade geven. En laten we dan niet vergeten om de Heere te danken als Hij verlost heeft!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 1999

Mivo +12 | 24 Pagina's

De Heere redt

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 1999

Mivo +12 | 24 Pagina's