JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Cornelius en Petrus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Cornelius en Petrus

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aan de Middellandse Zee, even ten noorden van de stad Joppe, ligt de havenstad Cesarea. Het is een belangrijke plaats. De stadhouder woont er en er ligt een grote afdeling van het Romeinse leger. Cesarea is een garnizoenstad. Het Romeinse leger is opgedeeld in groepen van honderd soldaten, ook wel 'benden' genoemd. De commandant van één zo'n groep van honderd soldaten is een zekere Cornelius. Hij is een Romein, iemand van heidense afkomst, opgevoed bij de heidense tempeldienst van de Romeinen. Maar door zijn omgang met de Joden heeft hij de God van Israël leren kennen. Hij heeft kennis gemaakt met de boeken van Mozes, met de psalmen, en met de profeten. Daarin heeft hij gelezen dat er maar één God is Die de hemel en de aarde gemaakt heeft. Die God heeft Cornelius lief gekregen. Zijn eigen afgoden laat hij los en hij volgt nu de godsdienst van de Joden. Hij houdt de sabbat en gaat trouw naar de synagoge. Ook in zijn gezin en zelfs tot zijn slaven spreekt hij van die God, zodat zijn hele huis God dient. En omdat hij God liefheeft, heeft hij ook het volk van God lief. Hij toont dat door zijn daden. Hij onderdrukt het volk niet, maar helpt hen waar hij kan. Aan hun armen geeft hij geld. Hij is dan ook geliefd bij het Joodse volk.
Toch is deze officier niet gelukkig. Er ontbreekt hem iets. Hij voelt wel, dat al zijn goede werken hem niet zalig kunnen maken. Hij heeft geen vrede met God en weet niet wat hij doen moet om die vrede te vinden. Wel begrijpt hij, dat alleen God Zelf hem die vrede geven kan; daarom bidt hij voortdurend om licht, om uitkomst.
Doe jij dat ook? Als jij soms niet weet hoe het verder moet in je leven. Of als je weet dat je zonder nieuw hart niet sterven kunt. Bid je dan ook tot de Heere? Cornelius doet het. En niet één keer, maar heel trouw, elke dag. Hij doet het omdat hij weet dat de Heere, het gebed hoort. De afgoden van de Romeinen horen zijn gebed niet, maar de Heere in de hemel hoort het wel. En niet alleen het gebed van Cornelius, maar ook jou gebed!
Als het drie uur in de middag is, gaat Cornelius naar zijn kamer om te bidden. Hij buigt zich neer en bidt om vrede, om zekerheid, dat God ook zijn God wil zijn. Plotseling schrikt hij op. Er staat iemand voor hem. Het is een blinkende gestalte die de kamer met licht vult. Cornelius rijst verbaasd overeind. Droomt hij? Nee. Dit is geen droom. Cornelius begrijpt met grote schrik dat die schitterende gestalte een engel is, een bode uit de hemel. Wat komt die doen? Hem straffen voor zijn zonden? 
"Cornelius," zegt de engel. "Wat is er heer?" vraagt Cornelius bevreesd. "Uw gebeden en uw aalmoezen zijn als een offer opgestegen naar God," antwoordt de engel. "God heeft ze gehoord en gezien. Hij heeft er op gelet en zal uw gebeden verhoren." Dat is een blijde boodschap voor Cornelius. Geen straf, maar uitkomst komt er. Nu zal hij horen wat hij doen moet om vrede te vinden. "Zend mannen naar Joppe," gaat de engel verder, "en ontbied een zekere Simon, die de bijnaam Petrus draagt. Deze is de gast van Simon, de leerlooier wiens huis aan de zee staat." Meer zegt de engel niet, maar Cornelius weet dat dit het antwoord is op zijn gebeden. 
Als de engel weggegaan is, roept Cornelius onmiddellijk twee van zijn huisslaven bij zich. Ook laat hij één van zijn soldaten komen van wie hij weet dat die ook de God van Israël vreest. Deze drie mannen zijn altijd in zijn nabijheid. Ze kennen hun meester door en door en ze zullen zich met hem verheugen over de boodschap van de engel. Daarom vertelt hij hun alles wat er gebeurd is en legt hun uit wat ze doen moeten. Dan zendt hij hen naar Joppe. Het is al tegen de avond en ze moeten wel tien uur lopen. Maar dat is geen bezwaar. De nacht is heerlijk koel om te reizen en al moeten ze zo nu en dan rusten, ze gaan toch zo snel, dat ze de volgende dag voor twaalf uur al bij Joppe zijn.
Terwijl de afgezanten van Cornelius de stad Joppe naderen, klimt Petrus op het dak van het huis om daar te bidden. Na het wonder van de vrouw die uit de doden is opgewekt, blijft Petrus in Joppe, hij logeert bij Simon, de leerlooier. Hij weet niet, dat er nog meer grote dingen gebeuren gaan. Hij mag aan de heidenen gaan zeggen, dat er voor God geen onderscheid meer is tussen Jood en heiden. Maar Petrus moet dat eerst zelf goed weten eer hij het aan anderen kan zeggen. Hij heeft het vroeger zo niet geleerd. De Heere zal Petrus echter laten zien dat er een nieuwe tijd is aangebroken. Terwijl Petrus op het dak is, begint hij hongerig te worden. Het is eigenlijk nog geen etenstijd, maar de honger is zo sterk, dat hij toch vraagt of de mensen, bij wie hij in huis is, eten voor hem klaar willen maken. Terwijl hij wacht, gaat het met Petrus, zoals het de vorige dag met Cornelius gegaan is. Hij ziet ook een visioen. De hemel gaat open en iets dat op een groot laken lijkt, daalt neer. Het wordt aan de vier hoeken neergelaten op het dak, vlak voor de voeten van Petrus en deze ziet met verbazing dat zich in dit laken allerlei dieren bevinden, viervoetige, kruipende en allerlei vogels. Wat betekent dit? Dan klinkt er een stem die zegt: "Sta op Petrus, slacht en eet." Petrus schrikt er van. Hij is er zeker van dat die stem uit de hemel komt. Maar hoe kan de Heere hem gebieden van die dieren te eten? Daar zijn dieren, waarvan God in Zijn Wet verboden heeft te eten, omdat Hij ze onrein verklaard heeft. Hij mag toch Gods Wet niet ongehoorzaam zijn? Daarom antwoordt hij: "In geen geval, Heere, want ik heb nog nooit iets gegeten dat onheilig of onrein is." Dan spreekt die stem weer tot hem: "Wat God rein verklaard heeft, mag je niet voor onheilig houden." Hoort Petrus het goed? Droomt hij niet? Is er geen verschil meer tussen de dieren? Neemt God Zelf dat verschil weg? De Heere laat hem driemaal hetzelfde visioen zien en driemaal dezelfde woorden horen: "Wat God rein verklaard heeft, mag je niet voor onheilig houden." Nu is Petrus overtuigd. Dan verdwijnt het visioen. Het laken wordt opgenomen in de hemel, de stem zwijgt. Maar Petrus heeft iets geleerd. Er is een nieuwe tijd aangebroken. Er zijn geen dieren meer die God onrein noemt. Is dit echter alles wat de Heere met dit visioen heeft willen zeggen? Petrus kan het niet geloven. Er steekt meer achter, daar is hij zeker van. Maar wat? Terwijl Petrus nadenkt over dit gezicht, lopen de mannen, die door Cornelius zijn afgezonden, in Joppe te zoeken naar de woning van Simon, de leerlooier. Zij weten, dat die aan de zee staat en zo komen ze aan het gezochte huis. Daar roepen ze door het voorportaal: "Logeert Simon, bijgenaamd Petrus hier?" Petrus ziet nog altijd diep in gedachten. Hij kan maar niet begrijpen wat de Heere met dit visioen bedoeld heeft. Maar de Heilige Geest zal het hem zeggen. "Zie," zegt Hij, "drie mannen zoeken naar je." Petrus ontwaakt uit zijn gepeins. Komt hier het antwoord op het raadsel? "Ga naar beneden," zegt de Heilige Geest verder, "en reis met hen mee, want Ik heb hen gezonden." Nu begint aan Petrus iets duidelijk te worden. Hij is dan ook onmiddellijk gehoorzaam en gaat naar beneden. Daar staan de mannen die hem zoeken. "Ik ben het, die u zoekt," zegt hij. "Wat is de reden van uw komst?" "Wij komen van Cornelius, een officier uit Cesarea," vertellen ze. "Onze meester is een rechtvaardig man, een vereerder van God en hij staat goed bekend bij het hele volk der Joden. Hij heeft een verschijning van een heilige engel gehad. Deze heeft hem een boodschap van God gebracht, dat hij u moest uitnodigen om bij hem te komen en te horen wat u zeggen zult." Nu is plotsteling alles opgehelderd voor Petrus. Deze Cornelius is een Romein, een heiden. Volgens Gods Wet mag Petrus bij die man niet in huis komen. Maar Petrus begrijpt het: er is een nieuwe tijd aangebroken. Wat God rein noemt, mag hij niet langer voor onheilig houden. Dat heeft de Heere hem met het visioen willen zeggen. Hij moet deze boodschap gehoorzaam zijn en met deze mensen meegaan. Dus nodigt hij de mannen binnen en verzorgt ze na de lange reis vriendelijk en gastvrij.
De volgende dag vertrekken zij uit Joppe. En de daarop volgende dag komen ze in Caesarea aan. Cornelius heeft zijn bloedverwanten en beste vrienden al uitgenodigd. Het zijn allemaal mensen, die verlangend zijn om te horen wat Petrus zeggen zal. Als deze op het punt staat het huis binnen te treden, gaat Cornelius hem tegemoet. Hij is diep ontroerd. Hier is dan nu de man, van God gezonden, uit wiens mond hij horen zal hoe hij de vrede kan vinden. Hij voelt zo'n grote verering voor de apostel, dat hij hem behandelt als een Romeins vorst; hij valt voor zijn voeten neer en brengt hem hulde, alsof hij een god was. Petrus schrikt er van. Dat mag niet! Er is er maar Eén, voor Wie een mens knielen mag. Daarom grijpt hij Cornelius bij de arm en zegt: "Sta op, ik ben zelf ook een mens." Dan gaan ze samen naar binnen en daar vindt Petrus tot zijn verrassing een kamer vol mensen. Zijn die allen gekomen om naar hem te luisteren? Wat willen ze van hem horen? "U weet," zegt hij tegen hen, "dat een Jood niet mag omgaan met een heiden, maar God heeft mij doen zien dat ik niemand meer onrein of onheilig mag noemen. Daarom ben ik ook zonder tegenspreken gekomen toen u mij liet roepen. Vertel mij nu toch, waarom u mij ontboden hebt."
Dan vertelt Cornelius. "Het is juist vier dagen geleden, dat ik 's middags tot God bad. Toen stond er plotseling een man in een blinkend kleed voor mij, die zei: "Cornelius, uw gebed is verhoord en God heeft aan uw aalmoezen gedacht. Zend mannen naar Joppe en ontbied Simon Petrus, die logeert bij Simon de leerlooier. Ik heb toen mijn slaven tot u gezonden, en u hebt goed gedaan met hen naar hier te komen. Nu zijn we allen hier voor Gods aangezicht aanwezig om te horen wast de Heere u heeft opgedragen te zeggen."
In het hart van Petrus komt een grote blijdschap nu hij dit hoort. Hier gaat iets heerlijks gebeuren. Het evangelie is niet meer alleen voor de Joden, het is ook voor de heidenen. Dat mag hij nu aan deze mensen zeggen.
Terwijl zijn gelaat straalt van vreugde, spreekt hij tot hen. "Nu weet ik zeker dat God niet alleen de Joden aanneemt, maar dat Hij iedereen lief heeft die Hem vreest, uit welk volk hij ook is." Dan vertelt hij hun van de Heere Jezus. "U weet toch wel wat er gebeurd is in Galiléa en later in Judea? U hebt toch wel van Jezus van Nazareth gehoord, hoe God Hem gezalfd heeft met de Heilige Geest en Hem kracht gegeven heeft om wonderen te doen? Deze Jezus is het land doorgegaan goed doende, en Hij heeft allen genezen, die in de macht van de duivel waren. Want God was met Hem. En wij, zijn apostelen, kunnen daarvan spreken, want wij hebben alles gezien en gehoord wat Hij gedaan heeft in het hele land. Maar zij hebben Hem aan een kruis gehangen en gedood. Doch Hij is niet dood gebleven. God heeft Hem op de derde dag opgewekt en toen is Hij levend verschenen aan ons, die Zijn getuigen moesten zijn. Wij hebben zelfs met Hem gegeten en gedronken nadat Hij was opgestaan uit de dood. En nu heeft God ons opgedragen aan het volk te verkondigen dat deze Jezus de Rechter is van levenden en doden. Van hem spreken ook al de profeten, zij verkondigen dat iedereen die in Jezus Christus gelooft, vergeving van zonden ontvangt. En wie niet in Hem gelooft? Die is verloren. Want Jezus Christus zal eenmaal komen, om te oordelen wie bij Hem hoort en wie niet.
In doodse stilte luisteren allen naar de woorden van Petrus. Wat een heerlijke boodschap brengt hij! Vergeving van zonden voor ieder die in de Heere Jezus gelooft! Geen onderscheid meer tussen Jood en heiden. Nu weet Cornelius waar vrede te vinden is. Bij de Heere Jezus. Nu horen ze het allen, waar de zaligheid te verkrijgen is. Bij de Heere Jezus; voor iedereen die in Hem gelooft. Zal Petrus nog meer zeggen? Nee, dat is niet nodig. De Heilige Geest Zelf komt om dit werk af te maken. Hij daalt neer in de harten van allen, die bijeen zijn. Het is, of het nu Pinksterfeest voor de heidenen is. Hoor, ze spreken, zoals de discipelen op het Pinksterfeest in Jeruzalem gedaan hebben. Ze spreken tot lof van God, Die Zijn Zoon gezonden heeft om de Joden en heidenen zalig te maken. Ze spreken in vreemde talen. Niemand kan er nog aan twijfelen of ook de heidenen tot de gemeente van de Heere Jezus Christus mogen horen. De Heilige Geest Zelf heeft het getoond. Petrus zegt: "Wie zou er nog durven beweren dat deze mensen ook niet gedoopt mogen worden?" Dan worden ze allen gedoopt. Wat een vreugde is er in het huis van Cornelius!
Simeon had in de tempel reeds voorspeld, dat de Heere Jezus een licht tot verlichting van de heidenen zou zijn. Die profetie wordt hier reeds vervuld. God heeft ook aan de heidenen de bekering gegeven tot zaligheid.
Vele eeuwen later mag ook aan de heidenen in Nederland door Willibrord het Evangelie gebracht worden. En na hem door honderden anderen. Ook jij mag het horen dat er zaligheid is voor een ieder die in de Heere Jezus geloofd. In het huis van Cornelius heerste grote blijdschap. Ben jij ook blij met die boodschap?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 maart 1999

Mivo +12 | 24 Pagina's

Cornelius en Petrus

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 maart 1999

Mivo +12 | 24 Pagina's